Sophie heeft niet veel detectives gelezen, maar ze heeft er wel beelden van: een kroeg in een louche buurt met een achterafzaaltje vol onsympathieke mannen die in een wolk van rook zitten te kaarten. In plaats daarvan bevindt ze zich in een groot appartement dat helemaal wit is geschilderd en waarvan de schuifpui uitzicht biedt op het grootste deel van de stad. Ze is in gezelschap van een man van in de veertig, die weliswaar niet veel lacht, maar duidelijk beschaafd is.

De plek is de karikatuur van alles wat ze verfoeit. Het glazen bureau. De designstoelen. Het abstracte behang op de muur. Het werk van een binnenhuisarchitect met de smaak van de grote massa.

De man zit achter zijn bureau. Sophie is blijven staan. Een briefje in haar brievenbus heeft haar daarheen laten komen, op een onmogelijk tijdstip. Een simpel briefje met een adres en een tijd. Ze heeft het restaurant waar ze werkt moeten verlaten, en ze heeft haast.

'Dus u hebt een uittreksel uit het geboorteregister nodig,' zegt de man, terwijl hij haar aankijkt.

'Het is niet voor mij... het is...'

'Maak je niet druk, het doet er niet toe.'

Sophies blik concentreert zich op de man wiens gelaatstrekken ze probeert te onthouden. Hij is eerder een vijftiger en verder valt er niets over zeggen. Meneer Dinges.

'Onze reputatie op dit gebied staat buiten kijf. Onze producten zijn van grote kwaliteit,' zegt de man, 'dat is ons geheim.'

Een zachte, vastberaden stem. Geeft het gevoel dat je in goede handen bent.

'We stellen u een solide identiteit ter beschikking. U zult hem natuurlijk niet voor eeuwig kunnen gebruiken, maar laten we zeggen dat onze producten voor een redelijke tijd van onberispelijke kwaliteit zijn.'

'Hoeveel?' vraagt ze.

'Vijftienduizend euro.'

'Die heb ik niet!'

Sophie heeft het geschreeuwd. De man is een onderhandelaar. Hij denkt even na. Dan zegt hij resoluut:

'Lager dan twaalfduizend zullen we niet gaan.'

Dat is meer dan ze heeft. En zelfs als ze vindt wat ze tekortkomt, dan zal ze geen cent meer hebben. Ze heeft het gevoel voor een open raam in een brandende flat te staan: springen of niet. En geen tweede kans. Ze probeert haar positie in te schatten in de blik van haar onderhandelingspartner. Hij blijft onbewogen.

'En hoe gaat dat?' vraagt ze ten slotte.

'Het is heel simpel...' antwoordt de man.

Het fastfoodrestaurant is vol als Sophie terugkomt, twintig minuten nadat ze had moeten beginnen. Zodra ze binnenstormt, ziet ze Jeanne, die een grimas trekt en naar de toog wijst. Sophie heeft niet eens tijd om naar de garderobe te gaan.

'Drijf je de spot met me?'

De bedrijfsleider is op haar afgevlogen. Om niet de aandacht van de klanten te trekken is hij vlak voor haar gaan staan, alsof hij haar wil slaan. Zijn adem ruikt naar bier. Hij sist tussen zijn opeengeklemde tanden door:

'Als je dat nog één keer flikt, krijg je een trap onder je kont en kun je vertrekken!'

Daarna is de dag de gebruikelijke hel: het dweilen, de dienbladen, de klodders gemorste ketchup, de stank van het frituurvet, het heen en weer lopen op de tegelvloer die glibberig is door omgevallen cola, overvolle afvalbakken. Bijna zeven uur later beseft Sophie, die in gedachten is verzonken, dat haar dienst er al meer dan twintig minuten op zit. Ze heeft geen spijt van die onopzettelijke verlenging en vraagt zich vooral af hoe het nu verder zal gaan. Omdat ze te midden van al het rumoer steeds aan die ontmoeting heeft lopen denken en aan de termijn die de man haar heeft opgelegd. Meteen of nooit. Het plan dat ze heeft uitgewerkt is goed. Het is niet meer dan een kwestie van handigheid en geld. Wat de handigheid betreft, sinds haar bezoek aan het dating-bureau weet ze dat ze hel kan. Wat het geld betreft, daar ontbreekt nog een beetje aan. Niet veel. Iets minder dan duizend. Als ze terug is in de garderobe, hangt ze haar jasschort op, trekt andere schoenen aan en bekijkt zichzelf in de spiegel. Ze heeft de vermoeide gelaatskleur van mensen die tot 's avonds laat werken. Haar haren hangen in vette pieken om haar gezicht. Als kind ging ze soms voor de spiegel staan en keek ze heel diep in haar ogen. Even later voelde ze dan een soort hypnotische duizeligheid, die haar dwong zich aan de wastafel vast te houden om haar evenwicht niet te verliezen. Het was een beetje als een duik in het onbekende deel dat in ons sluimert. Ze staart naar haar pupillen tot ze niets anders meer ziet, maar voordat ze door haar eigen blik wordt verzwolgen, hoort ze de stem van de bedrijfsleider achter zich.

'Zo erg is het ook weer niet..

Sophie draait zich om. Hij staat bij de ingang, leunend tegen de deurpost. Ze strijkt een haarlok van haar voorhoofd. Ze heeft geen tijd om na te denken, de woorden komen vanzelf over haar lippen.

'Ik heb een voorschot nodig.'

Ze glimlacht. Een onbeschrijfelijke glimlach, die alle mannen opvrolijkt, zelfs de somberste.

'Nee maar!'

Sophie leunt tegen de wastafel. Ze slaat haar armen over elkaar.

'Duizend.'

'Nou, duizend, dat is niet niks...'

'Dat is ongeveer wat ik tegoed heb.'

'Dat is waar je aan het eind van de maand recht op hebt. Kun je niet wachten?'

'Nee, dat kan niet.'

'Juist, ja...'

Ze blijven een tijdje tegenover elkaar staan. In zijn ogen vindt ze wat ze zojuist in de spiegel heeft gezocht, dat soort duizeligheid, maar het heeft niet hetzelfde intieme aspect. Het is alleen duizelingwekkend en doet overal pijn, tot in haar buik.

'En?' vraagt ze ten slotte.

'We zullen zien... we zullen zien...'

De man verspert de deuropening. Plotseling ziet Sophie zichzelf weer voor zich bij de uitgang van de bank, een paar maanden terug. Een onaangenaam déjà vu. Maar er is ook iets anders...

Ze doet een stap naar voren om te vertrekken, maar de bedrijfsleider grijpt haar pols vast.

'Het moet mogelijk zijn,' zegt hij, elke lettergreep duidelijk uitsprekend. 'Kom morgenavond, na je dienst, bij me langs.'

Hij legt Sophies hand op zijn kruis en voegt eraan toe:

'Ik zal zien wat ik kan doen.'

Dat is het grote verschil. Het spel is geopend, het is geen verleidingspoging maar de bevestiging van een machtspositie, een zakelijke overeenkomst tussen twee personen die elk kunnen geven wat de ander vraagt. Heel simpel. Sophie is er zelfs verbaasd over. Ze is al twintig uur op de been, negen dagen lang heeft ze geen rust gehad, ze slaapt weinig om nachtmerries te vermijden, ze is uitgeput, leeg. Ze wil dat er een eind aan komt. Haar laatste energie gaat in dit project zitten. Ze móet er nu uitkomen, koste wat het kost. De prijs die ze moet betalen zal minder hoog zijn dan de prijs die dit huidige leven haar kost. Een leven waarin alles langzaam wordt vernietigd, tot aan de wortels van haar bestaan.

Ze doet haar hand open en grijpt door de stof van zijn broek de stijve penis van de man vast. Ze kijkt hem aan, maar ze ziet hem niet. Ze houdt gewoon zijn penis in haar hand. Een contract.

Terwijl ze in de bus stapt, denkt ze: als ik hem ter plekke had moeten pijpen, zou ik het hebben gedaan. Ze voelt geen enkele emotie bij die gedachte. Het is slechts een vaststelling, verder niets.

Sophie zit de hele nacht voor haar raam sigaretten te roken. In de verte, in de richting van de boulevard, ziet ze het schijnsel van de lantaarnpalen. Ze stelt zich de prostituees voor in het duister, aan de voet van de bomen, geknield voor mannen die naar de hemel kijken, terwijl ze het hoofd van de vrouwen vasthouden.

Door welke gedachteassociatie is de herinnering aan het tafereel in de supermarkt bij haar opgekomen? De bewakers hebben artikelen op de ijzeren tafel gelegd, die ze niet heeft gekocht, maar die ze uit haar tas hebben gehaald. Ze probeert de vragen te beantwoorden. Het enige wat ze wil, is dat Vincent er niet achter komt.

Als Vincent hoort dat ze gek is, zal hij haar laten opnemen.

Lang geleden heeft hij tijdens een discussie met vrienden gezegd dat, als hij zo'n vrouw had, hij haar zou laten opnemen. Hij had gelachen, het was een grap, natuurlijk. Maar het is haar altijd bijgebleven.

En toen is ze bang geworden. Misschien was ze al te gestoord om te kunnen relativeren, om die simpele zin in de juiste proporties te zien. Maandenlang heeft ze eraan gedacht: als Vincent ziet dat ik gek ben, zal hij me laten opnemen...

Om zes uur 's ochtends staat ze op, neemt een douche en gaat dan een uur liggen alvorens naar haar werk te vertrekken. Ze huilt zacht en staart naar het plafond.

Het is als een trance. Iets doet haar handelen. Ze heeft het idee dat ze zich schuilhoudt in haar stoffelijke omhulsel, als in het paard van Troje. Het paard handelt zonder haar, het weet wat het moet doen. Zij hoeft slechts te wachten, terwijl ze haar beide handen tegen haar oren drukt.