Die ochtend ziet Jeanne er slecht uit, maar als ze Sophie ziet aankomen, is ze ontzet.

'Wat is er met je?' vraagt ze.

'Niets. Hoezo?'

'Je ziet er vreselijk uit!'

'Ja,' antwoordt Sophie, terwijl ze naar de garderobe loopt om haar jasschort te pakken. 'Ik heb niet zo goed geslapen.'

Gek genoeg heeft ze geen slaap en voelt ze geen moeheid. Dat komt later misschien. Ze begint onmiddellijk met de vloer van de achterste zaal.

Als een robot. Je stopt de dweil in de emmer, je wringt hem uit en legt hem op de vloer. Als de dweil koud is geworden, stop je hem weer in de emmer en dan begin je opnieuw. Zonder erbij na te denken.

Je leegt de asbakken, je veegt ze snel schoon en zet ze weer terug. Straks zal Jeanne naar je toe komen en tegen je zeggen: 'Je ziet er écht niet uit!' Maar je zult niet antwoorden. Je zult het niet echt hebben gehoord. Je knikt. Je zegt niets. Je concentreert je op een vlucht die je in je voelt kriebelen, de noodzakelijke vlucht. Er zullen beelden komen, nog meer beelden, gezichten. Je zult ze wegjagen als vliegen. Je zult de haarlok wegstrijken, die altijd voor je ogen hangt als je vooroverbuigt. Automatisch. Daarna zul je naar de keukens gaan, waar het stinkt naar frituurvet. Dicht bij je sluipt iemand rond. Je kijkt op en ziet de bedrijfsleider. Je werkt hard door. Als een robot. Je weet wat je wilt: vertrekken. Vlug. Je doet wat daarvoor nodig is. Je zult alles doen wat daarvoor nodig is. Handel automatisch. Je bent druk in de weer, je wacht. Je zult vertrekken. Je moet absoluut vertrekken.

Tegen elf uur houdt de drukte op. En dan is iedereen uitgeput. Het is een zware taak voor de bedrijfsleider om zijn mensen aan te sporen, zodat alles klaar is voor de volgende dag. De bedrijfsleider loopt door de keukens en de zalen. Hij zegt: 'Schiet een beetje op. We gaan hier niet de nacht doorbrengen' of: 'Gebeurt er nog wat? Ja of nee?' En dankzij die opmerkingen is alles tegen halftwaalf klaar.

Dan vertrekt iedereen heel snel. Er zijn er altijd een paar die eerst buiten op de stoep een sigaret roken en een beetje met elkaar kletsen. De bedrijfsleider maakt een laatste ronde, sluit de deur en schakelt het alarm in.

Nu is iedereen vertrokken. Sophie kijkt op haar horloge. Ze ziet dat ze het op het nippertje haalt: ze heeft een afspraak om halftwee. Ze gaat naar de garderobe, hangt haar jasschort op, sluit haar kast en loopt door de keukens. Daar is een gang die uitkomt op de straat achter het restaurant. Rechts is de ingang van het kantoor. Ze klopt op de deur en gaat meteen naar binnen.

Het is een klein, cementen vertrek waarvan alleen de bindstenen wit zijn geverfd. De kamer is met samengeraapte meubels ingericht, er staan een stalen bureau, bezaaid met paperassen en rekeningen, een telefoon en een elektrische rekenmachine. Achter het bureau is een stalen kast, waarboven zich een tamelijk smerig raampje bevindt dat uitzicht biedt op de binnenplaats, aan de achterkant van het restaurant. De bedrijfsleider zit achter zijn bureau te telefoneren. Zodra Sophie de deur opendoet, glimlacht hij en gebaart haar te gaan zitten, terwijl hij doorgaat met zijn gesprek. Sophie blijft staan, ze leunt tegen de deur.

Hij zegt simpelweg: 'Tot later,' en hangt op. Daarna gaat hij staan en loopt naar haar toe.

'Kom je je voorschot halen?' vraagt hij heel zacht. 'Hoeveel was het ook al weer?'

'Duizend.'

'Dat moet mogelijk zijn...' zegt hij, terwijl hij haar rechterhand pakt en hem opnieuw op zijn kruis legt.