Sophie verplaatst zich als een robot, haar heupen bewegen niet. Ze loopt rechtuit, zoals een stuk speelgoed waarvan de veer is opgewonden. Na verloop van tijd wordt haar tempo lager. Dan blijft ze staan. Even later loopt ze weer verder, nog steeds met dezelfde robotachtige bewegingen.
De laatste tijd is ze een stuk magerder geworden. Ze eet weinig, onverschillig wat. Ze rookt veel en slaapt slecht. 's Morgens wordt ze abrupt wakker. Ze gaat rechtop zitten, zonder ergens aan te denken, veegt de tranen van haar gezicht en steekt haar eerste sigaret op. Zo gaat het al een tijdje. Ook op de morgen van 11 maart, net als op alle andere dagen. Sophie woont in een gemeubileerd appartement in een wijk buiten het centrum. Ze heeft er niets persoonlijks aan toegevoegd. Het is nog steeds hetzelfde verschoten behang, hetzelfde versleten tapijt, dezelfde gammele zitbank. Zodra ze uit bed is gestapt, zet ze de tv aan. Een toestel uit het jaar nul, het sneeuwt op alle kanalen. Of ze ernaar kijkt of niet (in feite brengt ze een aanzienlijk aantal uren voor de buis door) de tv blijft aan. Ze heeft zelfs de gewoonte aangenomen om alleen het geluid af te zetten wanneer ze naar buiten gaat. Aangezien ze vaak erg laat thuiskomt, kan ze vanaf de straat zien dat het raam van haar appartement blauw verlicht is. Als ze thuis is, zet ze als eerste het geluid weer aan. Ze heeft heel wat nachten de tv aangelaten, en zich voorgesteld dat haar geest in haar slaap verbonden zou blijven met het geluid van de tv-uitzendingen en dat ze dan geen last van nachtmerries zou hebben. Vergeefse moeite. Ze wordt wakker met een vage aanwezigheid. De weerberichten aan het begin van de morgen. Als de slaap haar na twee uur in de steek laat, is er het teleshoppen. Daar kan ze urenlang naar kijken. En als ze zich verveelt, is er het middagjournaal.
Tegen twee uur zet Sophie het geluid uit en vertrekt. Ze loopt de trap af en steekt een sigaret op voordat ze de voordeur opendoet. Dan stopt ze, zoals gewoonlijk, haar handen in haar zakken om te verbergen dat ze voortdurend trillen.
'Steek je nog een poot uit of hoe zit het?'
Spitsuur. Het gonst in het fastfoodrestaurant als in een bijenkorf. Hele gezinnen staan bij de toonbank in de rij, keukengeuren vullen de zaal. Serveersters rennen heen en weer. Klanten laten hun dienbladen op tafel staan. In de rookruimte liggen uitgedrukte peuken in de bakjes van piepschuim. Zelfs onder de tafels liggen omgevallen bekers frisdrank. Sophie begint te dweilen. De klanten stappen met dienblad en al over haar heen. Achter haar rug maakt een groep middelbare scholieren een hels kabaal.
'Laat 'm maar barsten,' zegt Jeanne, terwijl ze langs Sophie loopt, 'die stomme zak.'
Jeanne, een mager meisje met een ietwat vierkant gezicht, is de enige die ze aardig vindt. De zak is helemaal niet stom. Hij zal een jaar of dertig zijn. Heel bruin, groot, 's avonds een bodybuilder. Hij draagt een stropdas en kleedt zich als een afdelingschef van een grote winkel. Hij toont zich bijzonder pietluttig op drie punten: de werktijden, de salarissen en de billen van de serveersters. In het spitsuur leidt hij zijn troep met de vastberadenheid van een soldaat van het vreemdelingenlegioen, en 's middags kan hij bij de geduldigste meisjes zijn handen niet thuis houden. De andere meisjes zijn dan al naar de achterdeur gelopen. Alles gaat goed voor hem. Iedereen hier weet dat hij sjoemelt met zijn uithangbord, dat hygiënische voorschriften niet worden nageleefd en waarom hij zo dol is op zijn beroep: door de bank genomen steekt hij twintigduizend euro zwart in zijn zak, en hij bespringt een stuk of vijftien serveersters die tot alles bereid zijn om een baan te bemachtigen of te behouden die aan geen enkele sociale norm voldoet. Terwijl Sophie de tegelvloer dweilt, ziet ze dat hij naar haar kijkt. In feite kijkt hij niet echt naar haar. Hij taxeert haar, met het air van iemand die haar zou kunnen nemen wanneer hij maar wil. Zijn blik drukt zijn gevoel voldoende uit. Zijn 'meisjes' zijn van hem. Sophie gaat door met haar werk, terwijl ze tegen zichzelf zegt dat ze snel een ander baantje moet zien te vinden.
Ze werkt hier nu zes weken. Hij heeft haar zonder omhaal ontvangen, en hij heeft onmiddellijk een praktische oplossing voor haar steeds terugkerende probleem voorgesteld.
'Wil je een loonstrookje of handje contantje?'
'Geld,' zei Sophie.
'Hoe heet je?' vroeg hij.
'Juliette.'
'Dan noemen we je Juliette.'
Ze is de volgende dag begonnen, zonder arbeidsovereenkomst. Ze zal in contant geld worden uitbetaald. Ze kiest nooit haar werktijden, heeft onregelmatige pauzes, te kort om naar huis te kunnen gaan. Ze heeft vaker avonddienst dan de anderen en komt 's nachts thuis. Ze doet net of ze eronder lijdt, terwijl het haar allemaal goed uitkomt. Ze heeft woonruimte gevonden in een wijk buiten het centrum, op de grens van de boulevard die vanaf het vallen van de avond door hoeren wordt bevolkt. Ze is niet bekend in de wijk die ze vroeg in de ochtend verlaat om thuis te komen op een tijdstip waarop haar buren televisiekijken of slapen. Op de avonden waarop haar dienst te laat eindigt, na de laatste bus, neemt ze een taxi. Ze maakt gebruik van haar pauzes om haar positie te bepalen, een andere woning te zoeken, en een andere baan, waar men haar niets zal vragen. Dat is haar techniek, vanaf het begin: ze strijkt ergens neer en gaat onmiddellijk op zoek naar een andere baan, een ander onderkomen... Nooit op een en dezelfde plaats blijven. In beweging blijven. Aanvankelijk leek het niet moeilijk om zonder papieren rond te lopen, maar het was wel erg vermoeiend. Ze sliep altijd heel weinig en nam minstens twee keer per week een andere route naar haar werk, waar ze ook was. Haar haren zijn weer aangegroeid. Ze heeft nu een ander kapsel. En ze heeft een bril met gewoon glas gekocht. Ze blijft overal op letten. Ze verandert regelmatig van situatie. Ze heeft al in vier steden gewoond. En deze stad is beslist niet het onaangenaamste. Dat is haar werk.
Maandag is de meest complexe dag: drie onregelmatige pauzes en een werkdag van meer dan zestien uur. Tegen elf uur besluit ze een paar minuten op een terras te gaan zitten en koffie te drinken. (Nooit méér, Sophie, maximaal tien minuten.) Bij de ingang pakt ze een gratis krant met schreeuwerige reclames. Daarna steekt ze een sigaret op. De lucht begint te betrekken. Terwijl ze haar koffie drinkt, denkt ze na over de weken die komen gaan. (Altijd anticiperen, altijd.) Ze bladert verstrooid in de krant. Hele pagina's gewijd aan reclame voor mobiele telefoons, talloze advertenties van tweedehands auto's. Plotseling stopt ze. Ze zet haar kopje neer, dooft haar sigaret en steekt nerveus weer een andere op. Ze sluit haar ogen. 'Dat zou te mooi zijn, Sophie, nee, denk er goed over na.'
Maar hoe diep ze ook nadenkt... het is niet zo eenvoudig. Hier, onder haar ogen, staat misschien het middel om eruit te komen, de definitieve oplossing, duur maar heel veilig.
Eén laatste hindernis, een grote, en daarna kan alles veranderen.
Sophie denkt lang na. Ze is zo opgewonden, dat ze zelfs geneigd is aantekeningen te maken, maar dat staat ze zichzelf niet toe. Ze geeft zichzelf een paar dagen om na te denken. En als de oplossing daarna nog steeds goed lijkt, zal ze stappen ondernemen.
Voor het eerst wijkt ze af van een van haar regels: ze blijft langer dan een kwartier op dezelfde plaats.
Sophie kan de slaap niet vatten. In de veiligheid van haar thuis kan ze het risico nemen om aantekeningen te maken en zo te proberen meer duidelijkheid te krijgen. Alle elementen zijn nu verzameld. Het beslaat vijf regels. Ze steekt een nieuwe sigaret op, herleest haar aantekeningen, en verbrandt ze dan in de stortkoker. Alles hangt nu af van twee voorwaarden: de juiste persoon vinden en voldoende geld hebben. Als ze ergens arriveerde, was haar eerste voorzorgsmaatregel altijd om in het bagagedepot van het station een koffer in bewaring te geven waarin alles zat wat ze nodig zou hebben voor het geval dat ze moest vluchten. Behalve kleren en alles wat nodig is om van uiterlijk te veranderen (verf, bril, make-up enzovoort) zit er elfduizend euro in de koffer. Maar ze heeft geen idee wat het zou kosten. Stel dat ze niet genoeg heeft?
Hoe zou ze dat moeten verwezenlijken? Het is je reinste waanzin, te veel voorwaarden waaraan voldaan moet worden. Bij nader inzien lijkt het of ze bij elke technische hindernis heeft geantwoord 'dat zal wel lukken', maar dat de opeenstapeling van al die voorbehouden, die elk als overkomelijk werden beschouwd, haar plan volstrekt onrealistisch maakt.
Ze heeft geleerd om zichzelf te wantrouwen. Dat is misschien wat ze het beste kan. Ze haalt diep adem, zoekt haar sigaretten en beseft dan dat ze er nog maar eentje heeft. De wekker geeft aan dat het halfacht is. Ze begint pas om elf uur.
Tegen elf uur in de avond verlaat ze het restaurant, 's Middags heeft het geregend, maar de avond is mooi, lekker fris. Ze weet dat op dit tijdstip en met een beetje geluk... Ze loopt de boulevard af, haalt diep adem en vraagt zich nog een laatste keer af of er geen andere mogelijkheid is, terwijl ze heel goed weet dat ze de weinige oplossingen die ze heeft, goed heeft bekeken. En dat ze niets beters heeft gevonden. Alles zal draaien om haar intuïtie. Intuïtie, het mocht wat...
Auto's rijden langs en stoppen, met het raam aan de passagierskant open, om te vragen wat ze kost en om de koopwaar te taxeren. Andere keren om aan het eind van de boulevard en komen terug in de tegenovergestelde richting. Toen Sophie in het begin laat naar huis ging, aarzelde ze om deze weg te nemen, maar de omweg was lang en eigenlijk stond het haar niet tegen: ze had haar contacten met de buitenwereld tot het minimum gereduceerd. En nu vond ze dat er iets van troost uitging van het groeten. Ze was de buurtbewoonster geworden die herkend werd door de vrouwen die zich misschien, net als zijzelf, afvroegen of ze er ooit in zouden slagen eruit te komen.
Hier en daar is de boulevard verlicht. Het eerste gedeelte is de boulevard van de aids. Te jonge meisjes lijken voortdurend in afwachting te zijn van de volgende dosis. Ze zijn knap genoeg om in het licht te tippelen. Verderop zoeken anderen hun toevlucht in het halfduister. En nog verder weg, bijna volledig in het duister, is het domein van de travestieten. Hun opgemaakte gezichten met de blauwe wangen duiken soms op in de nacht, als carnavalsmaskers.
Sophie woont nog verder, in een deel dat zowel rustiger als beklemmender is. Daar bevindt zich de vrouw aan wie ze dacht. Een jaar of vijftig, geblondeerd haar, langer dan Sophie, met enorme borsten die een bepaalde clientèle zullen aantrekken. Sophie blijft voor haar staan. Ze kijken elkaar aan.
'Het spijt me... Ik moet iets weten.'
Sophie hoort dat haar stem helder en duidelijk klinkt. Ze verbaast zich over haar zelfverzekerdheid.
En voordat de vrouw tijd heeft om te antwoorden voegt ze eraan toe: 'Ik heb geld.' Ze laat een bankbiljet van vijftig euro zien dat ze in haar handpalm houdt.
De vrouw staart haar even aan. Dan kijkt ze om zich heen, glimlacht en zegt met een doorrookte stem:
'Hangt ervan af wat je wilt weten...'
'Ik heb een document nodig...' zegt Sophie.
'Wat voor document?'
'Een uittreksel uit het geboorteregister. De naam kan me niet schelen, het gaat me om de datum. Nou ja... het jaar. Weet u misschien tot wie ik me dan moet wenden?'
In haar ideale scenario kreeg Sophie een blik van medeleven, van verstandhouding zelfs, maar dat was een romantische opwelling. Het contact kon slechts zakelijk zijn.
'Wat ik nodig heb, is toch redelijk. Ik vraag u alleen een naam, een adres...'
'Zo werkt dat niet.'
De vrouw loopt weg voordat Sophie iets heeft kunnen zeggen. Sophie blijft staan, in onzekerheid. Ineens staat de vrouw weer voor haar en zegt:
'Kom volgende week terug. Ik zal inlichtingen inwinnen...'
De vrouw steekt haar hand uit en wacht, haar ogen strak op Sophie gericht. Die aarzelt, rommelt in haar tas en haalt er een tweede bankbiljet uit, dat onmiddellijk verdwijnt.
Nu haar strategie is gestopt, en omdat ze geen enkele oplossing ziet die haar beter lijkt, wacht Sophie niet het resultaat van haar eerste stap af om de tweede te doen. Ongetwijfeld een geheime wens om te proberen het lot naar haar hand te zetten. Als ze twee dagen daarna halverwege de middag pauze heeft, gaat ze op verkenning uit. Ze zorgt ervoor dat ze een doelwit kiest dat even ver van het restaurant als van haar woning verwijderd is. Helemaal aan de andere kant van de stad.
Op Boulevard Faidherbe stapt ze uit de bus en begint te lopen. Met behulp van een plattegrond, zodat ze aan niemand de weg hoeft te vragen. Ze passeert langzaam het bureau en werpt een blik naar binnen, maar alles wat ze ziet is een leeg vertrek met opbergmappen en een paar affiches aan de muur. Ze steekt de straat over, keert om en gaat een café binnen. Daarvandaan kan ze onopvallend naar het bureau kijken. Ze voelt zich net zo teleurgesteld als toen ze langs het bureau liep. Het is typisch een plek waar niets te zien is. Het soort bureau dat een onpersoonlijke uitstraling wil hebben om bezoekers niet te ontmoedigen. Een paar minuten later betaalt Sophie haar koffie, steekt resoluut de straat over en duwt de voordeur van het bureau open.
Het vertrek is nog steeds leeg. Ze belt aan. Bij de ingang verschijnt algauw een veertigjarige vrouw. Ze heeft roodgeverfd haar en is behangen met juwelen. Ze steekt Sophie haar hand toe alsof ze elkaar al sinds hun jeugd kennen.
'Myriam Desclée,' zegt ze.
Haar naam lijkt net zo onecht als de kleur van haar haar. Sophie antwoordt met 'Catherine Guéral', wat, vreemd genoeg, échter klinkt.
Klaarblijkelijk laat de manager van het bureau zich voorstaan op haar kennis van de psychologie. Ze leunt met haar ellebogen op haar bureau, haar kin rust op haar handen. Ze kijkt Sophie strak aan met een half begrijpende, half droeve glimlach, om aan te geven dat ze heel veel menselijk leed heeft gezien. Afgezien van de honoraria.
'Je voelt je alleen, hè?' fluistert ze zacht.
'Een beetje...'
'Vertel eens iets over jezelf.'
In gedachten neemt Sophie snel het verhaaltje door dat ze geduldig heeft voorbereid en waarvan alle elementen zijn doordacht en afgewogen.
'Ik heet Catherine, ik ben dertig jaar...' begint ze.
Het onderhoud had twee uur kunnen duren. Sophie voelt wel dat de manager alles uit de kast haalt, hoe grof ook, om Sophie ervan te overtuigen dat ze begrepen wordt, dat ze eindelijk het ervaren luisterend oor heeft gevonden waar ze behoefte aan heeft. Kortom, om haar ervan te verzekeren dat ze in goede handen is. In de handen van iemand met een gevoelige ziel, die slechts een half woord nodig heeft, en dat laat zien met gebaren die nu eens betekenen: 'Je hoeft niet verder te gaan, ik heb alles begrepen' en dan weer 'Ik weet precies wat je probleem is'.
Sophies tijd is beperkt. Ze vraagt, zo onhandig mogelijk, inlichtingen over 'de manier waarop het gebeurt' en daarna zegt ze dat ze weer naar haar werk moet.
In een dergelijke situatie is het altijd een race tegen de klok. De een wil weggaan, de ander wil dat tegenhouden. Het is een hevige machtsstrijd, waarbij zich in versneld tempo alle fases van een echte kleine oorlog afspelen: aanvallen, ontwijkende bewegingen, nieuwe formaties, intimidatie, schijnterugtrekking, verandering van strategie.
Ten slotte heeft Sophie er genoeg van. Ze weet wat ze wilde weten: de prijs, het niveau van de klanten, het systeem van de ontmoetingen, de garantie. Ze beperkt zich tot het stamelen van 'ik zal erover nadenken', verlegen maar overtuigd, en gaat naar buiten. Ze heeft gedaan wat ze kon om niet te veel tot de verbeelding van de manager te spreken. Ze heeft zonder aarzeling een valse naam, een vals adres en een vals telefoonnummer opgegeven. Terwijl Sophie op weg is naar haar bus, weet ze dat ze hier nooit zal terugkeren. Maar ze heeft de bevestiging van wat ze hoopte: als alles goed gaat, zal ze weldra een mooie identiteit kunnen hebben die gloednieuw en onberispelijk is.
Witgewassen als zwart geld, Sophie.
Dankzij een uittreksel uit het geboorteregister dat onder een valse naam is opgesteld maar volstrekt in orde is. Ze hoeft alleen nog maar een echtgenoot te vinden die haar een nieuwe naam zal geven, een naam waar niets op aan te merken valt, die boven elke verdenking is verheven... Ze zal onvindbaar worden.
Eén Sophie zal verdwijnen: de dievegge, de moordenares, vaarwel, Sophie de Gestoorde. Gekomen uit het zwarte gat. Hier is Sophie de Onschuldige.