'Het spijt me...'

Daar staat het meisje met haar grijze outfit. Ze houdt nerveus haar tasje vast. Ze glimlacht even, tenminste wat bij haar voor een glimlach moet doorgaan.

Ze kijkt Sophie even aan. Dan zegt Sophie:

'Het geeft niet. Laat maar zitten. Het is mijn dag niet.'

'Het spijt me...,' herhaalt het meisje.

'U kunt er niets aan doen. Laat maar zitten!'

Het meisje blijft staan. Sophie ziet haar voor het eerst echt. Niet zo lelijk en triest. Een jaar of dertig, een lang gezicht, fijne gelaatstrekken, heldere ogen.

'Wat kan ik doen?'

'Mijn koffer naar me terugbrengen! Het zou een goed idee zijn om me mijn koffer terug te geven!'

Sophie gaat staan en pakt het meisje bij de arm.

'Ik ben een beetje opgefokt. Maak je geen zorgen. Ik moet nu vertrekken.'

'Had u spullen van waarde?'

Ze draait zich om.

'Ik bedoel... Zaten er waardevolle dingen in uw koffer?'

'Voldoende om ze te willen meenemen.'

'Wat gaat u doen?'

Goede vraag. Een ander zou antwoorden: ik ga naar huis. Maar Sophie kan geen antwoord geven, ze heeft niets te zeggen, kan nergens heen.

'Zal ik u op een kopje koffie trakteren?'

Het meisje kijkt haar indringend aan. Het is geen voorstel, het lijkt op een smeekbede. Sophie weet niet waarom, maar ze zegt simpelweg:

'Daar ben ik wel aan toe...'

Een brasserie tegenover het station.

Het meisje is, ongetwijfeld vanwege de zon, rechtstreeks naar het terras gelopen, maar Sophie wil binnen zitten. Ze zegt: 'Niet bij het raam!' Het meisje beantwoordt haar glimlach.

Ze weten niet wat ze tegen elkaar moeten zeggen en wachten op de koffie.

'Komt u aan of vertrekt u?'

'Wat? O, ik kom aan. Ik kom uit Lille.'

'Dan komt u toch aan op Gare du Nord?'

Dat is niet goed bedacht. Sophie heeft ineens zin om het meisje zomaar te laten barsten met haar late gewetensbezwaren en haar houding van een geslagen hond.

'Ik ben overgestapt...'

Ze improviseert maar wat. Dan vraagt ze snel:

'En u?'

'Nee, ik reis niet.'

Het meisje aarzelt over het vervolg en kiest dan voor een afleidingsmanoeuvre.

'Ik woon hier. Ik heet Véronique.'

'Ik ook,' antwoordt Sophie.

'Heet u ook Véronique?'

Sophie beseft dat het moeilijker zal zijn dan ze dacht, dat ze niet de tijd heeft gehad om zich op dit soort vragen voor te bereiden, dat ze alles nog moet doen. Zichzelf in een andere geestestoestand brengen.

Ze maakt een vaag gebaar van instemming dat eigenlijk alles kan betekenen.

'Wat grappig,' zegt het meisje.

'Het komt vaker voor...'

Sophie steekt een sigaret op en biedt het meisje er ook een aan. Het meisje steekt met een gracieus gebaar haar sigaret aan. Ongelooflijk dat dit meisje in haar grijze kleren van dichtbij zo anders is.

'Wat doet u voor de kost?' vraagt Sophie.

'Ik ben vertaalster. En u?'

Al pratend verzint Sophie in een paar minuten tijd een nieuw leven. Aanvankelijk is ze een beetje bang. Tot ze het als een spel gaat beschouwen, je hoeft enkel de spelregels in acht te nemen. Ineens heeft ze een wereld aan keuzemogelijkheden. Toch gedraagt ze zich als de winnaar van de loterij, die het leven totaal anders zou kunnen inrichten, maar toch dezelfde eengezinswoning koopt als ieder ander. Dus nu is ze Véronique geworden, docent handenarbeid op een middelbare school in Lille, ongetrouwd, hierheen gekomen om haar ouders te bezoeken, die in een voorstad van Parijs wonen.

'Hebt u dan vakantie?' vraagt Véronique.

Dat is het probleem: haar verhaal roept nieuwe vragen op.

'Ik heb vrij genomen. Mijn vader is ziek.' Ze glimlacht. 'Onder ons gezegd, hij is niet echt ziek: ik had zin om een paar dagen in Parijs door te brengen. Ik zou me moeten schamen...'

'Waar wonen ze? Ik kan u naar hen toe brengen. Ik heb een auto.'

'Ik red me wel, nee, bedankt.'

'Ik vind het echt geen punt.'

'Het is lief van u, maar het is niet nodig.'

Sophie zegt dat met een scherpe stem. Opnieuw valt er een stilte tussen hen.

'Verwachten ze u? Moet u hen niet bellen?'

'O, nee!'

Ze heeft te snel geantwoord: wees kalm en beheerst, Sophie, neem je tijd, zeg niet zomaar iets...

'In feite zou ik morgenochtend aankomen...'

'O,' zegt Véronique, terwijl ze haar sigaret dooft. 'Hebt u al geluncht?'

Dat is wel het laatste waar Sophie aan kon denken.

'Nee.'

Ze kijkt op de klok aan de muur: twintig voor twee.

'Mag ik u dan een lunch aanbieden? Om me te verontschuldigen... voor de koffer... Ik woon hier vlakbij. Ik heb niets bijzonders, maar er zal vast wel iets eetbaars in de koelkast liggen.'

Denk erom, Sophie, doe niet hetzelfde als vroeger. Ga naar een plek waar niemand je verwacht.

'Waarom niet?' antwoordt ze.

Ze glimlachen tegen elkaar. Véronique betaalt de rekening. Dan koopt Sophie twee pakjes sigaretten en volgt Véronique op de voet.

Boulevard Diderot. Chique flats. Pratend over koetjes en kalfjes hebben ze naast elkaar gelopen. Als ze de flat van Véronique bijna hebben bereikt, heeft Sophie er al spijt van. Ze had nee moeten zeggen, ze had weg moeten gaan. Ze zou al heel ver van Parijs vandaan moeten zijn, in een onwaarschijnlijke richting. Ze heeft het aanbod geaccepteerd, uit zwakheid, uit vermoeidheid. Dus ze volgt Véronique automatisch. Ze betreden de hal van het flatgebouw. Sophie laat zich leiden, als een toevallige bezoekster. De lift. Véronique drukt op de knop van de vierde verdieping. De lift schommelt heen en weer, kraakt, schudt en stopt abrupt op de vierde etage. Véronique glimlacht:

'Het stelt niet veel voor,' verontschuldigt ze zich. Ze maakt haar tas open, op zoek naar haar sleutelbos.

Het stelt niet veel voor, maar vanaf het moment van binnenkomst riekt het naar rijke mensen. Het appartement is groot, echt groot. De zitkamer is een dubbel vertrek met twee ramen. Rechts is de zitkamer met de leren meubels, links staat de vleugel, en achterin de boekenkast...

'Kom binnen, alsjeblieft...'

Sophie loopt naar binnen, alsof ze een museum binnengaat. Het interieur doet haar denken aan de flat aan de Rue Molière, waar op dit moment...

Automatisch zoekt ze naar een klok. Haar blik valt op een verguld klokje, dat op de schoorsteen staat: tien voor twee.

Zodra ze binnen waren, is Véronique snel naar de keuken gelopen, plotseling levendig, bijna gehaast. Sophie hoort haar stem en antwoordt afwezig, terwijl ze rondkijkt in de flat. Ze werpt nog een blik op het klokje. De minuten verstrijken niet. Ze haalt diep adem. Aandacht schenken aan haar antwoorden, een paar keer mompelen: 'Ja, natuurlijk' en proberen weer tot zichzelf te komen. Het is net of ze ontwaakt uit een onrustige nacht en zich weer op een onbekende plek bevindt. Véronique is druk bezig, ze praat snel, ze opent kastjes, ze zet de magnetron aan, ze slaat de deur van de koelkast dicht en dekt de tafel. Sophie vraagt:

'Kan ik je helpen?'

'Nee, nee,' zegt Véronique.

Een volmaakte huisvrouw. Binnen enkele minuten staan er wijn, sla, bijna vers brood ('Het is van gisteren, dat kan nog wel') op tafel. Ze snijdt het brood met een erg scherp mes.

'Dus, vertaalster...'

Sophie zoekt een gespreksonderwerp. Dat is niet meer nodig. Nu ze bij haar thuis zijn, is Véronique spraakzaam geworden.

'Engels en Russisch. Mijn moeder is een Russin, dat is altijd handig!'

'Wat vertaalt u? Romans?'

'Dat zou ik graag willen, maar ik houd me bezig met vakbladen, rubrieken, brochures en zo.'

Ze praten over van alles en nog wat, over familie en werk. Sophie schudt relaties uit de mouw, collega's, een familie, een mooi nieuw leven, en daarbij zorgt ze ervoor dat ze zo ver mogelijk van de realiteit verwijderd is.

'En waar wonen uw ouders?' vraagt Véronique.

'In Chilly-Mazarin.'

Dat kwam ineens bij Sophie op. Waarom weet ze niet.

'Wat doen ze?'

'Ze zijn met pensioen.'

Véronique heeft de wijn ontkurkt. Ze dient een stoofpotje van groenten en spekblokjes op.

'Het komt uit de diepvries, ik waarschuw u maar even...'

Sophie ontdekt plotseling dat ze honger heeft. Ze eet en eet. De wijn geeft haar een prettig, behaaglijk gevoel. Gelukkig is Véronique spraakzaam. Ze houdt zich aan algemeenheden, maar ze is een gezellige prater en mengt futiliteiten met anekdotes. Al etende vangt Sophie brokstukjes informatie op over Véroniques ouders, haar studie, haar jongere broertje, de reis naar Schotland... Dan stopt de woordenstroom.

'Getrouwd?' vraagt Véronique, wijzend naar Sophies hand.

Lastig...

'Niet meer.'

'En u draagt hem tóch?'

Vergeet niet hem af te doen, Sophie. 'Gewoonte, denk ik. En u?'

'Ik zou die gewoonte graag willen aannemen.'

Ze antwoordde met een verlegen glimlach, op zoek naar de geheime verstandhouding tussen vrouwen. Onder andere omstandigheden, misschien, zegt Sophie tegen zichzelf. Maar nu niet...

'En?'

'Een andere keer, misschien.'

Véronique zet kaas op tafel. Voor iemand die niet weet wat er in haar koelkast zit...

'Woont u hier alleen?'

Ze aarzelt.

'fa..:

Ze buigt haar hoofd over haar bord. Dan tilt ze het weer op en kijkt Sophie recht aan, alsof ze haar wil uitdagen.

'Sinds maandag... Nog niet zo lang.'

'O.' Wat Sophie weet is dat ze het niet wil weten, zich er niet mee wil bemoeien. Ze wil de maaltijd beëindigen en vertrekken. Ze voelt zich niet lekker. Ze wil gewoon weg!

'Dat kan gebeuren,' zegt ze simpelweg.

'Ja,' zegt Véronique.

Ze praten nog een tijdje door, maar het gesprek loopt niet meer zo soepel. Een kleine persoonlijke tegenslag is tussen hen in gaan staan.

De telefoon gaat over.

Véronique draait haar hoofd om en kijkt naar de gang, alsof ze verwacht dat de beller de kamer binnenkomt. Ze slaakt een zucht. De telefoon gaat één keer, twee keer over. Ze verontschuldigt zich, komt overeind en loopt naar de gang. Dan neemt ze op.

Sophie drinkt haar wijnglas leeg, schenkt nog wat wijn in en kijkt door het raam naar buiten. Véronique heeft de deur gesloten, maar haar stem dringt - gedempt - door tot in de zitkamer. Lastige situatie. Als Véronique niet in de gang stond, zou Sophie haar jack pakken en vertrekken, zonder iets te zeggen, als een dief in de nacht. Ze vangt een paar woorden op en probeert automatisch het gesprek te volgen.

De stem van Véronique klinkt ernstig en hard.

Sophie gaat staan en loopt een eindje bij de deur vandaan, maar de afstand verandert niets aan de zaak. De nu doffe stem van Véronique klinkt alsof ze in de kamer is. Het zijn verschrikkelijke woorden van een banale breuk. Het leven van het meisje interesseert Sophie niet. ('Het is afgelopen, heb ik je gezegd: afgelopen uit'.) Haar mislukte liefdesaffaires interesseren Sophie absoluut niet. Sophie loopt naar het raam. ('We hebben er heel vaak over gepraat, we gaan nu niet wéér beginnen!') Sophie ziet links van haar een kleine secretaire staan. Het idee is zojuist bij haar opgekomen. Ze buigt naar voren om te luisteren hoe ver het is met het gesprek. Ze zijn bezig met: 'Laat me met rust!' Dan heeft zij, Sophie, nog even tijd. Ze trekt de klep van de secretaire omhoog en ontdekt achterin twee rijen laden. 'Dat soort dingen heeft absoluut geen vat op me, dat kan ik je verzekeren.' In het tweede laatje vindt ze bankbiljetten van tweehonderd euro, niet veel. Ze telt er vier. Ze steekt ze in haar zak en zoekt verder. Haar hand ('Denk je soms dat je me daarmee imponeert?') voelt de harde buitenkant van het paspoort. Ze doet het open, maar stelt het onderzoek tot later uit. Ze stopt het paspoort in haar zak. Dan pakt ze een aangebroken chequeboekje. Daarna rent ze naar de bank en stopt alles in de binnenzak van haar jack. Ze hoort dat het gesprek gevorderd is tot: 'Zielepoot!' Gevolgd door: 'Arme vent!' En ten slotte door: 'Sneue lui!'

De hoorn wordt hard op de haak gegooid. Stilte. Véronique blijft in de gang staan. Sophie probeert een meelevend gezicht te trekken, met een hand op haar jack.

Ten slotte komt Véronique terug. Ze verontschuldigt zich op een onbeholpen manier en tracht te glimlachen:

'Het spijt me, u zult wel... het spijt me...'

'Het geeft niet...'

Sophie vervolgt:

'Ik ga ervandoor.'

'Nee, nee,' zegt Véronique. 'Ik ga koffie zetten.'

'Het is beter dat ik vertrek...'

'De koffie is zó klaar!'

Véronique droogt haar tranen met de rug van haar hand en probeert te glimlachen.

'Het is idioot...'

Sophie geeft zichzelf een kwartier en dan gaat ze weg, wat er ook gebeurt.

Uit de keuken komt de stem van Véronique, die zegt:

'Sinds drie dagen belt hij me voortdurend op. Ik heb alles geprobeerd. Ik heb de stekker van de telefoon eruit gehaald, maar dat is niet zo handig voor mijn werk. Niet opnemen en de telefoon laten rinkelen werkt op mijn zenuwen. Af en toe ga ik ergens een kopje koffie drinken. Hij zal er heus wel eens genoeg van krijgen, maar het is een merkwaardig type. Het soort dat zich aan iemand vastklampt.'

Ze zet kopjes op de lage salontafel.

Sophie beseft dat ze te veel wijn heeft gedronken. Alles begint langzaam om haar heen te draaien, de chique flat, Véronique, alles begint zich te vermengen, en dan volgt Leo's gezicht, het klokje op de schoorsteenmantel, de lege fles wijn op tafel, de kinderkamer die ze binnengaat met de bult onder het beddengoed, de laden die met een klap sluiten, en de stilte als ze bang wordt. De voorwerpen dansen voor haar ogen, het beeld van het paspoort dat ze in de zak van haar jack heeft gestopt. Ze wordt door een golf bedolven, alles lijkt geleidelijk aan uit te doven en te vervloeien in het duister.

Van heel ver weg komt de stem van Véronique die vraagt: 'Gaat het niet goed met u?' Maar het is een stem die uit een put komt, een stem die weergalmt. Sophie voelt dat haar lichaam verslapt en daarna inzakt. En plotseling houdt alles op.

Ze kan het zich allemaal heel goed voor de geest halen. Ze zou elk meubelstuk, elk detail kunnen tekenen. Tot en met het behang van de zitkamer.

Ze ligt op de bank, één been op de grond. Ze wrijft in haar ogen, op zoek naar een greintje bewustzijn. Af en toe doet ze haar ogen open en dan voelt ze dat iets in haar weerstand biedt, wil blijven slapen, ver van alles. Sinds vanmorgen is ze ontzettend moe, er zijn zoveel dingen gebeurd. Ten slotte leunt ze op haar elleboog, draait zich om naar de zitkamer en doet langzaam haar ogen open.

Vlak bij de tafelpoot ligt het lichaam van Véronique, badend in een plas bloed.

Sophies eerste gebaar is het keukenmes loslaten dat ze in haar hand houdt. Het valt met een onheilspellend geluid op het parket.

Het is als een droom. Ze gaat wankelend staan. Automatisch probeert ze haar rechterhand aan haar broek af te vegen, maar het bloed is al opgedroogd. Haar voet glijdt uit in de bloedplas die zich langzaam over het parket verspreidt. Ze houdt zich vast aan de tafel. Ze wankelt even. In feite is ze dronken. Zonder het te beseffen heeft ze haar jack gepakt. Ze sleept het achter zich aan, als een hondenriem, als een snoer van een lamp. Leunend tegen de muren lukt het haar de gang te bereiken. Daar is haar tas. Haar ogen zijn opnieuw troebel door de tranen, ze snuift. En ze valt op haar achterwerk. Ze drukt haar gezicht in haar jack. Ze voelt iets vreemds en tilt haar hoofd op. Haar jack is door het bloed op de grond gesleept en ze heeft er zojuist haar wangen mee afgeveegd. Ga je gezicht wassen voordat je naar buiten loopt, Sophie. Sta op.

Maar ze heeft er de energie niet voor. Het is te veel. Ze gaat languit op de grond liggen, met haar hoofd tegen de voordeur, klaar om weer in slaap te vallen, klaar voor alles, behalve deze realiteit het hoofd te bieden. Ze sluit haar ogen. En plotseling, alsof onzichtbare handen haar bij haar schouders optillen, staat ze weer, wankelend, maar ze staat! Ze voelt een woeste vastberadenheid in zich opkomen, iets heel dierlijks. Ze loopt de zitkamer in. Vanaf de plek waar ze staat ziet ze slechts Véroniques benen, half onder de tafel. Ze komt dichterbij. Het lichaam ligt op zijn zij, het gezicht verdwijnt achter de schouders. Sophie doet een paar stappen naar voren en buigt voorover: alles zit onder het bloed. Er is een grote wond midden in de buik, waar het mes naar binnen is gegaan. Het is stil in de flat. Ze loopt naar de slaapkamer. Die tien stappen hebben alle energie gekost waarover ze beschikte. Ze gaat op de rand van het bed zitten. Langs een muur staan een aantal kasten. Moeizaam schuifelt Sophie naar de eerste kast en doet hem open. Er zijn zoveel kleren, dat je er wel een heel weeshuis van zou kunnen kleden. Ze hebben bijna dezelfde maat. Sophie doet de tweede kast open, de derde. Ten slotte vindt ze een koffer die ze op bed gooit en openmaakt. Ze kiest jurken uit, omdat ze geen tijd heeft om te zoeken wat bij de rokjes zou passen. Ze pakt drie versleten spijkerbroeken. De actie brengt haar weer terug in het leven. Zonder erbij na te denken kiest ze kleren uit die helemaal niet bij haar passen. Achter de volgende kastdeur vindt ze laden met ondergoed. Ze gooit een handjevol in de koffer. In één oogopslag ziet ze dat het assortiment schoenen varieert van lelijk tot spuuglelijk. Ze pakt twee paar, plus een paar tennisschoenen. Daarna gaat ze op de koffer zitten om hem te sluiten. Ze sleept hem naar de voordeur, waar ze hem bij haar tas laat staan. In de badkamer wast ze haar wangen, zonder naar zichzelf te kijken. Ze trekt haar jack weer aan. Ze ziet in de spiegel dat de rechtermouw donker is van het bloed. Ze trekt het jack meteen uit, alsof het in brand staat. Terug in de slaapkamer doet ze opnieuw een kast open en kiest razendsnel een jack uit, een blauw, alledaags exemplaar. Nadat ze al haar spullen heeft overgeheveld naar de zakken van haar nieuwe jack, loopt ze naar de voordeur en legt haar oor tegen het deurpaneel.

Het is alsof ze van een afstand naar zichzelf kijkt. Ze doet zachtjes de deur open, neemt de koffer in haar ene hand en haar tas in de andere en loopt zonder haast de trap af. Ze is misselijk.

De tranen zijn opgedroogd op haar gezicht. Ze hapt naar adem. Mijn hemel, wat is die koffer zwaar. Ongetwijfeld omdat ze uitgeput is. Nog een paar stappen en ze doet de toegangsdeur van de grote hal open. Ze komt uit op de Boulevard Diderot en slaat meteen linksaf, met haar rug naar het station.