Hoofdstuk 40
Ingrid begon Wegsneller op een andere manier te bekijken, een manier die ze zelf niet helemaal kon verklaren. Ze dacht dat het wei iets te maken zou hebben met dankbaarheid en het groeiende respect dat ze voor hem voelde nadat hij zijn leven voor hen op het spel had gezet, maar er kwam meer bij kijken en daar was ze nog niet helemaal uit.
De laatste paar maanden was het niet nodig geweest om vaak een rustpauze in te lassen, maar de reis bleek allesbehalve gemakkelijk. Boy had zich aangewend om te grommen als er jagers in de buurt waren, zodat ze tijd hadden om zich te verstoppen of over konden schakelen op de taal van de Algonquian. Wegsneller had zijn beroep van handelaar weer opgepakt en wist met zijn rappe tong vaak moeilijkheden te voorkomen. Boy was inmiddels bijna zo groot als een wolf en zo zag hij er ook uit. Hij week niet van Ingrids zijde en als ze andere handelaren of jagers tegenkwamen, beval ze hem altijd om te gaan liggen, anders zou niemand zich in hun buurt hebben gewaagd.
Na het invallen van de dooi verschenen de eerste uitlopers van asparagus en varens boven de grond. Wanneer ze ergens kampeerden, zat Ingrid vaak de strengen wampum te bestuderen. Ze vroeg Wegsneller of ze de langste mocht hebben.
'Wat wil je daar dan mee doen?'
'Als ze ons binnenlaten, wil ik de clanmoeders van jouw stad als dank een geschenk geven. En als ik hen het verhaal van mijn moeder vertel, weten ze misschien waar zij vandaan kwam en dan zou ik op zoek kunnen gaan naar mijn eigen familie.'
'Je mag de streng pakken die je het mooist vindt.' Wegsneller
vertelde haar niet dat haar moeder een van de vele jonge meisjes was geweest die gevangengenomen waren terwijl ze langs de rivier op zoek waren geweest naar waterkers of te ver waren afgedwaald als de vrouwen in het bos bessen of wortels verzamelden. Hoe moesten ze erachter komen uit welke stad ze ontvoerd was? Droomster zou tevreden moeten zijn met een willekeurige Ganeogaono-stad die bereid was haar op te nemen.
Op een avond zag Wegsneller ineens dat Ingrid de schelpkralen van de wampum op kleur had gesorteerd. Met behulp van een paar stokjes had ze een weefgetouw gemaakt dat aan een boomtak kon worden opgehangen en nu was ze bezig met een brede gordel waarin ze bepaalde patronen aanbracht. De gordel had inmiddels al de lengte van een halve arm. 'Wat is dat?' wilde hij weten.
'Heb je nog nooit een weefgetouw gezien?' vroeg ze. In plaats van het werktuig uit te leggen, probeerde ze hem te vertellen wat ze precies wilde maken. 'Ik weef een tekening van het visioen dat ik op het Handelseiland heb gehad, voordat mijn moeder tegen mij zei dat ik met jou mee moest gaan. Zie je die adelaar boven in de boom?'
Hij hield zijn hoofd scheef en bekeek haar werk van verschillende kanten. 'Ja, nu wel,' zei hij. 'Ik zie de vleugels. Waar heb je al die draden vandaan?'
'Toen Boys wintervacht begon uit te vallen heb ik de haren opgespaard en er met behulp van een paar stenen en stokken een draad van gesponnen. Die is sterk genoeg om de schelpen te houden.'
'Sinds wanneer ben jij geïnteresseerd in vrouwenwerk, Wegsneller?' wilde Ole weten. Hij deed geen moeite om zijn bezorgdheid te verbergen. Wegsneller begon veel te veel aandacht voor Ingrid te krijgen.
'Ik ben een handelaar, was je dat soms vergeten? Dit zou weleens een nieuw artikel kunnen zijn om te verhandelen.' De stem van Wegsneller klonk geërgerd. 'Waarom zou ik er niet in geïnteresseerd mogen zijn?' Was haar broer soms bang dat hij Droomster het hof wilde maken? En was die vrees terecht? Wegsneller veranderde van onderwerp en begon over het laatste deel van hun reis.
'Wanneer we in jouw stad aankomen, denk je dan dat het merendeel van jullie krijgers is vertrokken om oorlog te voeren?' vroeg Ingrid.
'In ieder geval zal de helft zijn achtergebleven om de vrouwen en de kinderen te verdedigen. Maar wie zal het zeggen?' zei Wegsneller. 'Het is best mogelijk dat onze krijgshoofden inmiddels vrede hebben gesloten met de Onondaga. Vroeger duurden oorlogen nooit zo lang. Deze is al begonnen toen ik nog klein was.'
'Ik zal al tevreden zijn als je clanmoeders me toestaan om op bezoek te komen,' merkte Ingrid op. 'Maar ik zou het liefst het dorp van mijn moeder willen vinden. Misschien zijn er nog wel nichtjes van me in leven. Het zou toch jammer zijn als ik zo dichtbij was en hen dan toch niet ontmoette.'
Ole wreef over de rode stoppeltjes die weer op zijn kin en bovenlip waren verschenen en zei: 'Weet je zeker dat je je geen namen van familieleden van je moeder kunt herinneren?'
'Als ze me die ooit heeft verteld, ben ik dat vergeten,' bekende Ingrid. 'Ik heb na haar dood zoveel beleefd dat ik dat soort dingen gewoon niet meer weet.'
'Als je op de naam van haar dorp kunt komen, zou Wegsneller je naar je familie kunnen brengen voordat hij naar zijn eigen stad gaat.'
'Waarom zou ze me die hebben verteld? Ze wist dat ze nooit meer naar huis zou gaan en ze had gelijk.' Ze keek haar halfbroer tartend aan. 'Ze heeft jou voor mijn geboorte meer over haar leven verteld dan mij.'
'Nee, maar Leif wel.' Niettemin had Ole die verhalen net zo goed gehoord, al had hij altijd net gedaan alsof hij niet luisterde. Hij was negen jaar geweest toen zijn vader met zijn destijds veertienjarige vrouw naar huis was gekomen. Ze was een banneling geweest die nooit meer naar haar eigen land terug zou kunnen. Ole was verscheurd geweest door zijn sympathie voor de jonge vrouw van zijn vader, want daardoor had hij het gevoel gekregen dat hij zijn eigen moeder verraadde. 'Ze praatte over de oorlog en ze heeft ook verteld hoe ze gevangen is genomen, maar ik kan me geen namen herinneren,' bekende hij.
'Ze heeft wel een beschrijving gegeven van haar stad,' zei Ingrid hoopvol. 'Er waren vijftien langehuizen. En boomstammen met scherpe punten vormden een pallisade die als bescherming moest dienen. Ze woonden vlak bij een rivier. Daarnaast hadden de vrouwen hun maïsvelden.'
'Die beschrijving geldt voor elke grote stad bij een rivier,' zei Wegsneller. 'Je kunt maar beter in mijn stad blijven als ze ons binnenlaten.'
De volgende dag pakte hij de draad van het gesprek weer op. 'We kunnen het best rechtstreeks naar Doteoga gaan om te zien of iemand daar misschien weet wie je bent. Als dat niet zo is, wil een van onze clanmoeders je misschien wel adopteren.'
'Maar hoe zit het dan met Ole?' vroeg Ingrid. 'Zullen ze hem ook binnenlaten?' Hij had zoveel voor haar gedaan dat ze vond dat hij maar bij haar moest blijven als ze een woonplaats vond. Ze voelde zich net zo goed verantwoordelijk voor hem als omgekeerd.
De gedachten die Ole de laatste tijd door het hoofd hadden gespeeld begonnen hun tol te eisen en even laaide zijn oude boosheid weer op. 'Ik hoef niet geadopteerd te worden. Misschien ga ik wel terug naar vader als jij veilig bij het volk van je moeder bent afgeleverd, want dan heb je mij niet meer nodig. Dan heb ik mijn belofte aan grootvader vervuld.'
Wegsneller zag aan de blik in Ingrids ogen dat ze gekwetst was. Ze had zich meteen omgedraaid, maar hij hoorde een ingehouden snik en zag dat ze haar neus afveegde. Hij kwam nooit tussenbeide wanneer Ole ruziemaakte met Droomster. In zijn land was de band tussen een man en zijn zuster vaak inniger dan de band tussen een man en zijn vrouw. Hoe kon Ole zoveel offers hebben gebracht en zoveel gevaren hebben getrotseerd als hij geen genegenheid voor zijn zuster voelde? Hij geloofde niet dat de belofte die hij zo lang geleden aan zijn grootvader had gedaan de enige reden was. De twee hadden niet dezelfde moeder, dus eigenlijk behoorden Ole en Droomster tot verschillende clans. Wegsneller wenste dat hij wist tot welke clan de moeder van Droomster had behoord. Hij hoopte maar dat het niet de Berenclan was, want dan zou hij een neef van Droomster zijn en mocht hij haar nooit het hof maken.
Hij schrok op toen Droomster op dezelfde kille toon tegen haar broer zei: 'Je hebt gelijk. Ik heb je niet langer nodig. Wegsneller kan best voor me zorgen. Je kunt gaan en staan waar je wilt.'
'Hou op!' Wegsneller begon genoeg te krijgen van hun eeuwige gekibbel, hoewel hij best gevleid was door de opmerking van Droomster. Maar hij wenste dat het stel eindelijk eens eerlijk tegen elkaar zou zijn. Hij wist dat ze ontzettend veel van elkaar hielden, al wilden ze dat geen van beiden toegeven. 'We moeten ons kamp opslaan en proberen of we voor het avondeten wat vis kunnen vangen. Hadden we maar een kano, dan zouden we veel eerder in Doteoga kunnen zijn. We zijn nu nog bij de monding van de rivier en die is heel moerassig, maar het water zal snel breder worden.'
Hij wees naar een kleine inham omgeven door lage struikjes. 'Slaan jullie daar ons kamp maar op, dan ga ik vissen.' Hij deelde bevelen uit alsof hij de leider van de expeditie was, maar ze protesteerden geen van beiden.
Boy liep het bos in om zijn eigen maaltje bij elkaar te scharrelen. Hij kwam terug met bloed op zijn snuit en ging tevreden liggen, terwijl de mensen hun vis opaten. Wegsneller liet de lijnen in het water liggen in de hoop nog een paar vissen voor hun ontbijt te verschalken. Ze vielen in slaap bij het geluid van de golfjes die tegen de bemoste oever kabbelden.
De volgende ochtend bij zonsopgang was Ole nergens te vinden. 'Hij zal zo wel terugkomen. Hij kan niet ver weg zijn,' zei Ingrid. Maar tegen de tijd dat ze klaar waren om te vertrekken, was Ole nog steeds niet terug. Ze vermoedden dat hij ergens door opgehouden werd.
Wegsneller bestudeerde de sporen rond hun kamp, maar het was Ingrid die de platgetrapte kattenstaart vond. Ze riep Wegsneller. 'Kijk.' Ze wees naar het spoor dat naar de rivier liep en daar ophield.
'Het lijkt wel alsof hij in de rivier is gesprongen en is weggezwommen,' zei Wegsneller. Hij moest Ingrid uitleggen wat zwemmen was. Ze had nog nooit gehoord dat mensen dat ook deden.
'Ole kan niet zwemmen. Ik ook niet.'
Boy liep achter hen aan naar de rivier om te drinken. Terwijl het water van zijn snuit droop, keek hij eerst naar links en toen naar rechts. 'Waar is hij? Waar is Ole, Boy? Zoek!' Boy snuffelde langs de oever van de rivier waar geen planten meer groeiden en jankte. Ingrid beval hem door middel van een fluitsignaal om te apporteren. Boy snuffelde aan elke plant, zette toen zijn voorpoten in het water en begon te graven, alsof hij verwachtte dat hij Ole onder de modder zou aantreffen. Hij jankte opnieuw en keek zijn vrouwtje verslagen aan.
'Hij kan hem niet vinden, Droomster, omdat hij er niet is,' zei Wegsneller. 'Hij is weggevlogen.'
Ingrid had hem het liefst toe willen schreeuwen dat hij niet zo belachelijk moest doen. Hoe kon ze Wegsneller in vredesnaam aan zijn verstand brengen dat ze weliswaar een hekel aan Ole had, maar dat ze tegelijkertijd ontzettend veel van hem hield? Ze ging op haar hurken zitten en legde haar gezicht op haar over elkaar geslagen armen. Haar keel brandde van de ingehouden tranen. 'Wegsneller! Wat is er met hem gebeurd?'
'Ik weet het niet.' Hij trok zijn kleren uit en dook in het koude water. Ingrid keek ongelovig toe. Maar een tijdje later kwam hij terug naar de oever, huiverend en kletsnat, met klapperende tanden. 'Ik heb niets onder water gevonden waar we houvast aan hebben. Iets moet hem meegenomen hebben. Misschien was het een zijn goden. Bid maar voor hem tot Orenda of je eigen goden, want ik weet niet wat we anders moeten doen.' Wegsneller wist niet hoe hij haar moest troosten, hij wist alleen dat ze zich zo snel mogelijk uit de voeten moesten maken. Hij raakte even haar elleboog aan.
Ze stond nog een tijdje over het water te staren. In het midden van de rivier dreven bladeren en takken die door de sterke stroming meegesleurd werden naar het oosten. 'Ole?' fluisterde ze alsof ze tegen de rivier stond te praten. 'Ik wilde helemaal niet dat je wegging. Had je dan zo'n hekel aan me?' Ze moest iets wegslikken.
'Kijk.' Wegsneller hield haar zijn vislijn voor, waaraan bij wijze van haak een gebroken schelp was vastgebonden. Er zat nog een stukje worm aan. 'Hij is naar de lijn toe gelopen om hem binnen te halen, maar hij is bij de rivier gebleven.'
'We moeten terug om hem te zoeken.'
'Dat is niet veilig. Ik breng je eerst naar Doteoga en dan ga ik weer terug. Ik wil niet het risico lopen dat je opnieuw in handen van de Algonquian valt.'
Dat argument gaf de doorslag, maar toch wilde Ingrid nog niet weg. 'Wat is er dan volgens jou gebeurd?' wilde ze weten.
'Ik denk dat mannen in een kano hem zagen vissen. Hij had alweer een flinke baard. Hij verstopt zijn haar wel onder een muts, net als jij, en hij heeft leren banden om zijn vlechten gewikkeld, maar hij kan dat vreemde uiterlijk niet verbergen. Bij de Algonquian wemelt het van verhalen over maanmessen. Ze weten dat jou stam die heeft. Een andere verklaring kan ik niet bedenken.'
'Als ze hem weer gevangengenomen hebben, moeten we achter hem aan!' De stem van Droomster sloeg over. 'En als hij nou is gevonden door Ganeogaono-mannen? Zou dat niet kunnen?'
'Maar die hadden ook niet geweten wat hij is. Als Ole had kunnen schreeuwen, denk je dan dat hij zijn mond had gehouden? Dat had Boy toch gehoord?' Wegsneller wenste dat hij iets kon verzinnen om haar gerust te stellen. 'Ik probeer wel uit te zoeken wat er is gebeurd zodra jij veilig bent. Als het moet, kan ik me weer voordoen als Abernaki-handelaar. Niemand zal het vreemd vinden als ik vraag of iemand een man met rood haar heeft gezien. Laten we nu maar gaan.'
Ze bedekten de restanten van hun vuur, pakten hun rugzakken op en vervolgden de reis, met de opkomende zon in hun rug en de rivier rechts van hen. Wegsneller zei dat ze nog steeds op visserskampen van de Algonquian konden stuiten, maar de volgende dagen verliepen zonder incidenten.
Op de derde dag na Oles verdwijning regende het hard en het begon te onweren. Wegsneller bouwde een schuilplaats tegen een rots, met een schuin dak om het water weg te laten lopen. Ze aten koud vlees. Toen de regen ophield, zaten ze naar de rozerode wolken te kijken waarachter de ondergaande zon zich verschool. 'Had je eigenlijk een vrouw toen je van huis wegging?' vroeg ze. De vraag had al een tijdje door haar hoofd gespeeld.
Wegsneller glimlachte triest. 'Mijn krijgshoofd had me een lafaard genoemd,' zei hij even later. 'Er was geen vrouw te vinden die mij wilde hebben. Ik had mezelf nooit in een gevecht bewezen.'
'Je hebt je tegenover mij wel bewezen,' zei Ingrid zo zacht dat ze bijna fluisterde. 'Als je mij vroeg, zou ik wel je vrouw willen zijn.' Ze keek langzaam naar hem op en sloeg toen haar ogen weer neer. Ze was geen bescheiden Inuit-vrouw, ze zei wat haar op de tong lag. En ook nu had ze precies gezegd wat ze bedoelde. Maar ze was bang dat hij haar zou afwijzen. Misschien was dat idee zelfs nooit bij hem opgekomen en had ze zich als een dwaas gedragen. Zou een vrouw van zijn stam ooit zo openhartig zijn tegenover een man? Ze was blij dat ze met haar gezicht in de schaduw zat.
Wegsneller zat zo dicht bij haar dat hun schouders en heupen elkaar raakten. 'Als ik wist dat je hetzelfde zou zeggen als er nog andere mannen waren uit wie je kon kiezen, zou ik meteen ja zeggen.' Hij pakte een van de wampumstrengen uit zijn rugzak en hield die in zijn hand. 'Dan zou ik je voor Orenda tot mijn vrouw nemen. Daar heb ik al maanden naar verlangd, zelfs al voordat je door de Algonquian werd ontvoerd.' Ingrids mond viel open toen het tot haar doordrong hoe diep zijn gevoelens gingen. 'Ik zou nooit een betere vrouw kunnen vinden, maar ik durf je niet aan te raken voordat we thuis zijn. Je hebt geen moeder die de mijne kan benaderen en geen clan die voor je kan zorgen als ik dood zou gaan. Je bent Ganeogaono. Wij zijn...' - hij moest even naar de juiste woorden zoeken - 'wij zijn geen beesten.'
'Mijn moeder is dood,' zei ze zacht. Ze voelde geen enkele vorm van schaamte tegenover Wegsneller. Ze waren al bijna een jaar samen. En daar zou binnenkort een eind aan komen, tenzij zij het heft in handen nam. Maar ze wist niet hoe.
'Je moeder is bij Orenda. Ze heeft je een visioen gegeven en je hebt haar in je dromen gezien. Jij bent de Droomster. De naam die de Eskimo's je hebben gegeven zal door mijn mensen geëerd worden. Zij beschouwden het niet als een compliment, maar mijn stam weet wel beter. Wat zou je moeder zeggen als je het haar zou vragen?'
Ze keek naar de lucht. Hij twijfelde er kennelijk geen moment aan dat ze antwoord zou krijgen op zo'n vraag. Maar Ingrid was daar niet zo zeker van. Ze had zich in het verleden vaak afgevraagd of haar dromen niet gewoon het uitvloeisel waren van wensen en niets te maken hadden met het feit dat haar moeder over haar waakte.
Plotseling leek Wegsneller te schrikken. Boy had niet gegromd. De hond lag een paar passen verderop languit te soezen, half in slaap. 'Wat is er aan de hand?' vroeg Ingrid toen ze merkte dat hij zich zorgen maakte.
Hij keek om zich heen, naar de lucht, naar de rivier, naar de grond. Er was iets mis, maar Ingrid had geen flauw idee wat. 'Wat is jouw clan?' vroeg hij.
'Mijn clan?' herhaalde Ingrid. Maakte hij zich daar zo druk over? 'Hoezo? Dat weet ik niet. Als mijn moeder me dat ooit heeft verteld ben ik het weer vergeten. Ik had immers nooit verwacht dat ik in haar land terecht zou komen. Dat is toch niet belangrijk?'
'Het is héél belangrijk. Als je moeder tot de Berenclan behoorde, zijn wij neef en nicht. Dat zou een huwelijk tussen ons onmogelijk maken.'
Hoe konden ze nou neef en nicht zijn? Maar hij meende het wel degelijk en hij was doodsbang dat ze inderdaad tot de Berenclan zou behoren. Terwijl ze erover nadacht, begon het belang ook tot haar door te dringen. Als ze door zijn stam geaccepteerd wilde worden, moest ze zich aanpassen aan hun gewoonten. Ze pijnigde haar geheugen. 'Ik weet het niet meer. Ik heb geen idee.' Hoe beet onze clan, moeder?
Ver weg, aan de overkant van de rivier, klonk het maanlied van de wolf. Ingrid sloot haar ogen toen de laatste noten wegstierven en ze zag het gezicht van haar moeder. Wij zijn van de Wolvenclan, dochter. Dat heb ik je een keer verteld.
Maar dat is al zo lang geleden, murmelde Ingrid in zichzelf. Ben je het eens met mijn keus voor Wegsneller? Vertel me dat alsjeblieft, vroeg Ingrid in gedachten, zonder te weten dat haar lippen bewogen. Op dat moment telde de wereld niet. Ze zag haar moeder glimlachen voordat het beeld in duisternis oploste.
Wegsneller keek strak naar Ingrids gezicht. Ze bevond zich in een wereld waarin hij haar niet kon volgen en hij was ook zo verstandig om dat niet te proberen. Hij bleef op zijn hurken zitten en wachtte geduldig. De wolf in de verte begon aan een nieuw lied. Boy stak zijn neus in de lucht en gaf antwoord met een galmende kreet die nog in hun oren naklonk toen hij ophield. Vlak daarna draafde Boy weg in de richting van het geluid. Tijdens hun reis hadden ze het maanlied van de wolf vaak gehoord. Wegsneller wist niet wat hij moest denken van de manier waarop Ingrid nu reageerde.
Ten slotte deed ze haar ogen weer open. De maan toverde een zilveren glans op zijn wangen en in zijn ogen. Ze kon zijn uitdrukking niet zien, maar zijn warme adem streek over haar wang. Ze voelde dat hij aarzelde en vroeg zich af waarom toen ze opstond en zich uitrekte. Moeder had haar al jaren geleden verteld dat dromen soms een boodschap bevatten. Nu twijfelde ze daar niet meer aan. Haar stem klonk sereen toen ze zei: 'Ik hoor bij de Wolvenclan. Mijn moeder is het eens met mijn keus voor jou.'
Op eenzame plaatsen kunnen de doden en de levenden elkaar bijna aanraken. De geest van Ingrids moeder moest wel heel sterk zijn als ze zo dicht in de buurt kon blijven, dacht Wegsneller. Hij droeg alleen zijn lendendoek. Zijn beenstukken en mocassins zaten in zijn rugpak, samen met zijn warme hemd en parka. De haartjes op zijn armen gingen rechtop staan en hij rilde, maar niet van de kou.
'Hoe oud ben je, Droomster?'
'Ik ben aan mijn zestiende jaar begonnen,' zei ze. 'En jij?'
'Ik was zestien toen ik verbannen werd.' Het leek alsof hij al een hele tijd niet meer aan zijn leeftijd had gedacht. 'Dus dit is mijn tweeëntwintigste zomer,' concludeerde hij. 'Als ze mij bij aankomst in Doteoga toestemming geven om weer terug te komen, zal ik aan de Moeder van de Wolvenclan vragen of ze bereid is om je in haar clan op te nemen, vanwege je moeder. Wanneer het juiste seizoen aanbreekt, kunnen zij en mijn moeder met de toverpriesters regelen dat wij man en vrouw worden. Ze zullen dat aankondigen bij het volgende feest, als ze de eerste maïs binnenhalen.'
Ze voelde dat hij achteruitstapte en vroeg zich af of ze daar echt op moest wachten. Ze wilde niet dat hij haar op afstand hield. 'Ga niet weg. Ik heb het gezicht van mijn moeder gezien. Zij geeft ons nü al toestemming.'
Hij legde zijn hoofd in zijn nek zoals Boy af en toe ook deed en tuurde naar de bladeren alsof hij de hemel in kon kijken. Hij stak zijn hand uit en wachtte tot ze naar hem toekwam. In het licht van de ronde maan dat door de rivier weerkaatst werd, pakte ze zijn uitgestoken hand aan en legde vervolgens haar warme vingers tegen zijn koude wang.
'je hebt me beloofd dat je me zou laten zien wat je nog meer met een kus kunt doen als we genoeg tijd hadden,' zei hij. De herinnering toverde een glimlach om haar lippen toen ze samen op hun bontvellen neerzonken. Zijn armen gleden om haar heen. Hij voelde hoe zacht haar lippen waren toen ze hem aanraakten en ze deinsde niet terug toen hij hetzelfde deed. Hij hoopte dat hij haaide angst over haar gevangenschap en het verdriet over haar broer kon laten vergeten, ook al was het maar voor even. Toen hij zijn gezicht in haar haar begroef en zijn tong over haar hals liet glijden was het besef dat Droomster de zijne wilde zijn het enige waar hij aan kon denken.
Toen het licht werd, ging Ingrid met een ruk rechtop zitten. Het duurde een paar tellen voordat ze besefte waar ze was. Ze had naakt geslapen en lag dicht tegen Wegsneller aan, die er al even bloot bij lag. Hij had zijn arm om haar heen geslagen en zijn lippen krulden omhoog in een flauw, intiem glimlachje. Terwijl ze zich herinnerde wat er was gebeurd, verscheen er een roze gloed op haar gezicht, maar ze had geen tijd om zich te generen, want de laatste stukjes van haar droom begonnen al wazig te worden.
Wegsneller ging meteen bezorgd rechtop zitten en zijn glimlach verdween. 'Je hebt gedroomd. Vertel me maar gauw waarover,' zei hij.
'Ik zag Ole. Het water droeg hem mee naar een donkere plek. Hij kwam tot rust in een moeras waar lange takken en wortels in modderig water staken. Hij is ten oosten van deze plek. Je moet hem gaan zoeken en hem bij me terugbrengen.' Ze stak haar handen uit alsof hij meteen aan haar verzoek kon voldoen en besefte toen hoe onwerkelijk dat gebaar was.
'Zodra jij veilig bent, zal ik mijn uiterste best doen.' Ze knikte. 'Als Orenda wil dat ik hem vind, zal hij ervoor zorgen dat Ole niets overkomt tot ik bij hem ben. We moeten nu eerst ons best doen om zo snel mogelijk in Doteoga te komen. Ga je maar gauw wassen.'
Als Wegsneller dacht dat dit gedeelte van de rivier veilig was, dan was dat waarschijnlijk ook zo. Hij had meestal gelijk. Tijdens de nacht waren de leren banden van haar vlechten los geschoten. Ze maakte haar haren los en liet haar vingers door de golvende roodbruine manen glijden. Het was alweer een stuk gegroeid sinds ze het had afgeknipt en het viel nu tot over haar schouders.
Ze liep achter Wegsneller aan het koude water in. Boy, die op de oever stond toe te kijken, besloot hun voorbeeld te volgen en sprong in het water, waarin hij zonder enige moeite rond begon te zwemmen. Toen Ingrid zich bukte om ook haar haar en haar bovenlichaam nat te maken, nadat ze zich met zand had ingewreven, kon ze zich maar met moeite staande houden. 'Zo moet je dat doen,' zei Wegsneller. Hij haalde diep adem en dook omlaag.
Ze keek hem na door het groen getinte water terwijl hij zich vlak boven het met grind bedekte rivierbed voortbewoog door gelijktijdig met zijn armen en zijn benen halve cirkels te maken. Daarna hurkte hij op de bodem en zette zich af, waardoor hij door het water omhoogschoot naar de oppervlakte. Hij blies de adem uit die hij had ingehouden en ademde de frisse lucht in. 'Nu jij. Haal diep adem, zodat je borst met lucht is gevuld. Als je onder water bent, laat je de lucht voorzichtig ontsnappen. Voordat je weer moet ademhalen, moet je jezelf met je handen naar boven duwen.'
Ze deed precies wat hij zei. Nu ze eraan gewend raakte, leek het water niet koud meer. Ze was verrukt toen ze ontdekte dat ze precies hetzelfde kon doen als hij en durfde zelfs haar ogen open te doen voordat ze weer boven water kwam. Het gedempte zonlicht weerkaatste van gekleurde stenen aan haar voeten. Ze duwde zich omhoog naar de oppervlakte en haalde diep adem. 'Dat was heerlijk,' zei ze.
'Nu moeten we ons laten opdrogen. Ga jij maar eerst.' Ze stapte op de oever en wrong haar haar uit. Toen ze in de zon ging zitten, stak er een briesje op dat de waterdruppeltjes op haar huid droog blies. Wegsneller en Boy, die nog even met hem in het water had gestoeid, schudden zichzelf uit en holden weg. Maar hij dook al snel weer op, gekleed in zijn lendendoek. Hij liet zijn lange haar ook loshangen zodat het in de zon kon drogen en hees zijn rugzak op zijn schouders.
Ingrid trok haar uit huiden gemaakte jurk en haar mocassins aan. Ze dronk nog een beetje water, pakte haar rugzak ook op en ze liepen over het pad waar iedereen hen kon zien. Ze hoefden zich niet meer te verbergen, want ze bevonden zich op het grondgebied van de Ganeogaono. Ze wilden ontdekt worden.
'We zullen eerst langs de maïsvelden komen. Daar zullen vrouwen aan het werk zijn. Misschien zul jij binnenkort ook je eigen heuvels kunnen bewerken.'
Een gevoel van verwachting welde in haar op. 'Ik moet nog zoveel leren. Ik hoop dat ik een goede Ganeogaono-vrouw kan worden. Ik wil niet dezelfde fouten maken als bij de Inuit.'
Zou ze er wel in slagen om als een echte Ganeogaono te denken, ook al had ze haar hele leven in een andere wereld gewoond? Zat het in haar bloed? Binnenkort zou ze het weten.
Wegsneller vertelde nog eens precies wat ze moest doen. 'Als we voor de ingang plaats hebben genomen, mogen we niet praten of eten tot iemand ons aanspreekt, of tot het donker wordt. Als dat nodig mocht zijn, blijven we buiten slapen en proberen het morgen opnieuw. We mogen niet langer dan drie dagen blijven wachten. Als er dan nog niemand is die ons heeft aangesproken, moeten we weer vertrekken. Zeg tegen Boy dat hij niemand mag bedreigen. Zal dat lukken?'
'Ik zal het tegen hem zeggen. Hij zal niets doen, tenzij hij denkt dat iemand me kwaad wil doen.'
'Niemand zal ons bedreigen als we rustig blijven zitten wachten. Het ergste wat ons kan overkomen, is dat ze ons niet welkom heten. Als ze zien dat ik het ben, zou dat weleens het geval kunnen zijn, vrees ik.'
'Ben jij ook bang?' Ze had meteen spijt van die vraag, maar hij werd niet kwaad.
'Een mens verandert nooit helemaal,' bekende hij. 'Ik kan alleen maar hopen dat we thuis zijn. Loop nu maar achter me aan.'
Ze liepen langs de maïsvelden. De ranken van de bonenplanten slingerden zich omhoog langs de jonge maïsstengels en over de brede bladeren van de kalebassen, waarvan de uitlopers over de grond kronkelden. Ingrid kon haar moeder bijna horen zeggen: De Drie Gezusters! Ze maakte een beleefde revérance voor de planten, een gebaar dat de mensen die naar hun keken niet ontging. 'Alles is goed,' zei ze tegen Boy, omdat ze bang was dat hij de vrouwen of de baby's die naast hen stonden in hun uit takken en boomschors gemaakte draagmanden zou laten schrikken. Een paar kleine hondjes blaften tegen hen, maar toen Boy zijn tanden liet zien en gromde, bleven ze op afstand.
De puntige zilverkleurige en grijze stammen van de palissade leken op naar buiten wijzende speren, een beeld dat iedere vreemdeling wel angst moest aanjagen. De elkaar overlappende uiteinden van de omheining voorkwam dat er meer te zien was dan de daken van de langehuizen. Grijze rooksliertjes kronkelden lui omhoog uit de rookgaten.
'Denk aan alles wat ik je heb verteld, Droomster. Leg de wampumstreng op je schoot, net zoals ik.' De gordel met het ingeweven patroon zat diep weggestopt in haar rugzak. 'Wees geduldig. Dat is een van onze sterkste punten. Zeg niets tot iemand je aanspreekt. En praat alleen tegen mij als het niet anders kan.'
Ze gaf Boy met een fluitsignaal opdracht om te gaan zitten en de hele procedure van een afstandje gade te slaan. Ze had nog geen moment spijt gehad van de dag dat ze hem onder haar hemd had verstopt om zijn leven te redden. Mede dankzij die kleine overtreding was ze nu in het land van haar moeder. Ze wenste alleen dat Ole, die zo zijn best had gedaan om haar tijdens de reis te beschermen, nu bij hen was.
Wegsneller zette zijn rugzak neer, legde zijn pijlenkoker, zijn boog en zijn mes erbij en liep een stukje verder, waar hij zich met een gracieuze beweging op de grond liet zakken en zijn benen kruiste. Ingrid deed precies hetzelfde met haar rugzak en Oles pijl en boog. Toen ze om zich heen keek, zag ze mensen die zwijgend en kritisch stonden toe te kijken. Ze ging naast Wegsneller zitten en legde de wampum in een cirkel op haar schoot. 'Nu moeten we afwachten,' zei hij.