Hoofdstuk 8
Halvard en Osmund zaten de halve nacht te praten en plannen te maken. Halvard vermoedde dat Ole, gezien zijn temperament, weleens te snel zou kunnen reageren: dat hij zijn mes zou trekken of dingen zou zeggen die hun bedoelingen zouden verraden. Toen hij zo oud was als Ole zou het hem de grootste moeite hebben gekost zich te beheersen. Maar met de leeftijd was die jeugdige overmoed afgenomen en hij bedacht met genoegen dat hij inmiddels, door ervaring wijs geworden, wel bereid was om de raad van een verstandiger man aan te nemen. Toen hun strijdplan klaar was, viel Halvard eindelijk in een onrustige slaap.
'Ik begrijp het.' Ole kreeg een kleur van kwaadheid toen Halvard tegen hem zei dat hij niet mee mocht. Halvard verwachtte half-en-half dat hij zijn lepel neer zou gooien, de deur achter zich dicht zou smijten en zich een paar dagen lang niet zou laten zien. In plaats daarvan wees Ole hem met een beheerste stem terecht. 'Mijn grootvader ligt onder stenen die worden ontsierd door christelijke symbolen. Zijn herinnering is ontwijd en zijn stoffelijk overschot wordt door zijn vijanden ten eigen gunste misbruikt. Ik weet nog hoe hij, vrijwel in zijn eentje, heeft gevochten om de verering van Odin in dit land levend te houden. Desondanks geloof jij, mijn eigen vader, dat ik mij niet zal kunnen beheersen als dit onrecht teniet moet worden gedaan.'
'Je hebt het in één adem over wraak en zelfbeheersing. Je zult vast tegen hen willen vechten. We zijn ver in de minderheid en we moeten ons als vossen tegenover de vijand gedragen, niet als wolven.'
'Dat klopt,' beaamde Ole. 'Ik heb eerder gezegd dat het me een groot genoegen zou doen om die priesters de keel af te snijden en hun bloed over de grafstenen van mijn grootvader te laten vloeien om die heiligschennis uit te wissen. Dat is nog steeds het geval, maar ik zal kalm blijven, luisteren en nadenken voordat ik iets doe, zoals ik van Astrid, mijn stiefmoeder, heb geleerd.'
In het zwakke licht van het raam was de vastberaden uitdrukking op Oles gezicht goed te zien. Halvard wendde zich beschaamd af. Ingrid keek hen geen van beiden aan, verbaasd omdat Ole zomaar had toegegeven dat hij iets van haar moeder had geleerd, en een beetje gegeneerd vanwege haar vader.
'Goed dan,' zei Halvard. 'Je hebt bewezen dat ik je zelfbeheersing onderschat heb.' Ole had zijn ogen half dichtgeknepen, zodat Ingrid niet kon zijn of de terechte boosheid van haar broer afnam toen haar vader eraan toevoegde: 'Ik had niet zo bevooroordeeld moeten zijn. Astrid heeft ons allemaal veranderd. Dus per slot van rekening ben ik nog steeds de driftigste van ons allemaal. Ik meen het dan ook serieus als ik je vraag om met ons mee te gaan en me desnoods met geweld tegen te houden als ik erop los wil slaan en al onze kansen vergooi.' Leif draaide zich om, maar Ingrid haalde opgelucht adem toen Ole toegaf.
Halvard keek zijn dochter aan. 'Jij moet maar hier bij Ludmilla blijven als we onze eis gaan indienen. Het zal wel niet lang duren voordat we weten waar we aan toe zijn.'
'Als jullie maar zo gauw mogelijk terugkomen. Ik zal geen moment rust hebben tot ik jullie weer zie.'
'Goed.' Halvard keek zijn zoons en Osmund aan. 'Zijn we zover?'
Onderweg naar het heiligdom zei Osmund voor alle zekerheid: 'Wat er ook met het document van Si ra Mars gebeurt nadat je dat aan de priesters hebt gegeven, de kopie die ik ervan heb gemaakt is bij Ludmilla in veilige handen. En mijn slaven plus die van jou blijven in de buurt van het huis om de vrouwen en de kinderen te beschermen voor het geval dat nodig is.'
Ze meden de fjord en liepen naar het heiligdom omdat Osmund dacht dat ze zich anders misschien zorgen zouden maken over hun boot en bovendien te veel zouden opvallen. De meeste mensen uit de buurt kwamen te voet.
'Dat lijkt mij ook het best,' gaf Halvard toe. 'Natuurlijk weet ik ook wel dat ze zullen proberen om het document te vernietigen. Alleen mijn aanwezigheid is al voldoende om ze onder de neus te wrijven dat het hele verhaal van hun meester gelogen is. Omdat jij bekendstaat als een eerlijk en rechtvaardig man zullen ze zich misschien inhouden, maar daar mogen we niet op rekenen.'
'Dat is heel verstandig van je,' antwoordde Osmund. 'Alles hangt van de omstandigheden af. In het bijzijn van getuigen zullen de monniken zich wel twee keer bedenken. De mensen uit de buurt weten dat jij verkoos om met je vrouw in ballingschap te gaan leven, in plaats van samen met de volgelingen van je vader tegen de kerk in opstand te komen. Ze zullen van jou geen martelaar willen maken. Daar zou Sira Pall Knudson niets mee opschieten. Zelfs hij zal niet het lef hebben om van jou een "heilige" te maken.'
Harvard schoot bijna in de lach. 'Gunnar, de laatste priester van Odin... een christelijke heilige. Dat was aanvankelijk zeker niet hun bedoeling.'
'Dat is waar, maar het was een briljante zet van bisschop Alf om de dood van Gunnar uit te buiten zonder dat iemand hem op de vingers tikte. Sira Pall is niet half zo slim. Bovendien zullen er nu geen jaren voorbijgaan waarin het geheugen van zijn volgelingen wazig kan worden. Laten we maar eens kijken hoe ze reageren als jij je eigendom opeist.'
Leif merkte op dat het heel verstandig van Osmund was geweest om de woorden die Sira Mars had opgeschreven te kopiëren. De oudere man woof het complimentje weg. 'In feite had je zusje hetzelfde al gesuggereerd. Ik ben alleen een stapje verdergegaan.'
'Maar u kunt nog steeds goed overweg met ganzenveer en perkament,' zei Leif. 'Toen ik twee dagen geleden mijn naam onder dat document zette, had ik in geen vier jaar een pen aangeraakt. Het was nooit tot me doorgedrongen dat schrijven zo belangrijk kon zijn.'
'Ik heb ook Latijn geleerd, zodat ik de geschriften zou kunnen lezen die we uit Rome ontvingen. Maar zolang we onze boeken in ons eigen schrift houden en de kunst van lezen en schrijven niet vergeten, kan niemand ons van ons verleden beroven. In ons oude land mogen alleen geestelijken lezen en schrijven, dus daar weten de mensen alleen wat ze van de priesters te horen krijgen.' Osmund bleef staan en luisterde naar het gekrijs van de vogels boven hun hoofd. 'Raven. Gunnars "heiligdom" krijgt af en toe bezoek van de vogels van Odin en dan vragen de monniken zich altijd af wat dat te betekenen heeft. Het wil zeggen dat onze goden via hun boodschappers een oogje op ons houden. Ik ben blij dat ze er vandaag ook zijn.'
Halvard slaakte een zucht van opluchting. 'Iedere keer dat je je mond opendoet, krijg ik meer respect voor je. Het is fijn om weer thuis te zijn en ons door jou te laten inspireren.'
Even later kwamen ze bij de heuvelrug die de grens vormde tussen het land van Osmund en dat van Halvard. 'We zijn er,' fluisterde Halvard, hoewel dat helemaal niet nodig was. Met uitzonderingen van de messen die in een schede in hun laarzen zaten, waren ze ongewapend. Leif stond lang en slank aan zijn vaders zij. Ole was iets kleiner, maar breder in de schouders. De inmiddels vijftigjarige Osmund was geen vechter, maar lichamelijk geweld zouden ze ook niet nodig hebben. Zijn wapens waren zijn reputatie en het respect dat hij in de loop der jaren in de provincie had verworven.
Bij het huis stonden wachtposten die de bezoekers in de gaten hielden. Een monnik wees de eerste pelgrims van die dag waar ze naartoe moesten. Het was een echtpaar uit het zuiden met een halfvolgroeide ram aan een touw. Anderen volgden in hun spoor. Halvard, Ole, Leif en Osmund liepen naar de rij pelgrims toe en sloten achteraan.
De man in de pij ondervroeg de eerste pelgrims. Halvard kon precies horen wat er gezegd werd. Het hoofd van het gezin zei: 'We komen bidden voor een goede oogst, niet te overdadig maar genoeg om ons en onze dieren de winter door te helpen. In ruil voor de zegen van de heilige willen we dit jonge dier offeren.' Hij trok de ram naar voren om hem aan de priester te laten zien.
'Het is wel een mager scharminkel,' zei de monnik, terwijl hij zijn hand over de schoft en de buik van het dier liet glijden. Het heest liet zijn kop zakken en zette zich schram. De wachtpost kon zijn hand nog net op tijd terugtrekken voordat eroverheen gepiest werd. 'Smerig beest. Het is al te oud om mals te zijn. Zijn pies begint al te stinken. We hebben genoeg fokrammen. Jullie hadden beier een jonger beest mee kunnen brengen om aan de priesters op te dienen. Breng deze maar terug en haal een betere op.'
De boer gaf een nijdige ruk aan het touw. 'Gunnar zou nooit minachting hebben getoond voor ons offer. Dus waar haal jij het recht vandaan om dat wel te doen?' vroeg hij verontwaardigd. 'Ik kan me nog goed herinneren dat de oude man in opstand kwam tegen de priesters en jullie dwong om jullie voorraadkamers open te maken en ons onze tienden terug te geven. Ik hou mijn ram zelf wel. De heiligen in de hemel kunnen mijn gebeden net zo goed horen, of ik nu hier bij de grafheuvel of ergens anders ben.'
De monnik leek ontzet toen de eenvoudige man hem de mantel uitveegde, maar nu scheen hij op het punt te staan de arme familie weg te sturen bij het heiligdom. Halvard stapte uit de rij en liep naar voren. 'U hebt gelijk, beste boer. In werkelijkheid zou mijn vader tegen u hebben gezegd dat u uw ram moest houden om er zelf profijt van te hebben. Als hij echt een goed woordje voor u kan doen bij de goden, zal hij dat ook zonder beloning doen. Neem dat mooie dier maar weer mee en ga naar huis.'
Van verbazing stond de boer even naar adem te happen. Zijn vrouw draaide de monnik de rug toe en stond met haar ogen te knipperen toen ze de bekende gezichten van de nieuwkomers herkende. 'Osmund!' riep ze vol verbazing uit. 'En is dit echt Halvard Gunnarson, weer veilig terug uit het noorden?'
De monnik hief zijn staf op alsof het een wapen was, maar hij scheen niet zeker te weten of hij er gebruik van moest maken of om hulp moest roepen.
Halvard begon al te praten voordat de monnik een besluit had genomen. 'We zijn teruggekomen om ons land weer op te eisen en zelf voor het graf van mijn vader te zorgen,' zei hij op vriendelijke, maar vastberaden toon tegen de man in de pij. 'Je kunt vertrekken, monnik of priester, of wat je ook mag zijn. Je bent hier niet welkom. Neem de buit mee die jullie al van de brave mensen in deze provincie gestolen hebben, maar zeg tegen je meesters dat de mensen erop rekenen dat ze alles terugkrijgen wat ze eventueel nodig hebben. Je bevindt je op mijn land, waarvan mijn buurman Osmund Erlandson tijdens mijn afwezigheid het vruchtgebruik had. Hij is meegekomen om te bevestigen dat het nu weer in mijn bezit is.'
De monnik vond zijn tong terug. 'Ik weet wie je bent, Halvard Gunnarson,' zei hij. 'Onze bisschop heeft je verbannen omdat je de heks verdedigde die je in ons midden had gebracht. Je kunt maar beter maken dat je wegkomt, voordat je van de rotsen wordt gegooid, zoals ook met die Skraeling-vrouw van je had moeten gebeuren.'
De pezen in Halvards nek zwollen op en hij werd zo driftig dat elk spoor van gezond verstand verdween. Ole probeerde zijn vaders arm te grijpen, maar hij was al te laat. Halvards vuist kwam met zo'n klap tegen de kaak van de monnik terecht dat het bot kraakte en de man op zijn knieën viel. De schrik stond op zijn gezicht te lezen toen hij zijn mond aanraakte en zag dat zijn hand rood was van het bloed.
Osmund voorkwam dat Halvard hem opnieuw een klap verkocht. De monnik krabbelde overeind, trok zijn pij om zich heen en veegde het bloed van zijn kin.
'Maak dat je wegkomt, dief,' gromde Halvard. 'Ga maar gauw naar je diefachtige broeders en zeg dat ze uit mijn huis moeten verdwijnen!'
De man rende schreeuwend om hulp weg terwijl zijn pij achter hem aan wapperde. Drie andere monniken brachten hun gewonde kameraad naar binnen. Halvard draaide zich om en keek zijn zoons aan met wangen die even rood waren als zijn haarvlechten. 'Odin weet dat ik een stomme driftkop ben, maar dat kon ik gewoon niet verdragen.'
Osmund probeerde hem te kalmeren. 'Er zijn genoeg mensen die hebben gehoord dat hij het zelf uitlokte. Dat laat toch geen enkele man over zijn kant gaan? Ik denk niet dat het je kansen heeft verminderd. Je terechte boosheid kan zelfs in je voordeel werken.'
De boer met de jonge ram zei: 'Hij heeft gelijk. Wij staan achter je, Halvard Gunnarson.' Zijn vrouw zei ook dat ze hem zou steunen, terwijl de hele groep bij het heiligdom halsoverkop hun voorbeeld volgde. Ze hadden niet allemaal verstaan waar de ruzie om ging, maar dat kregen ze gauw genoeg te horen. Sommige mensen sloegen een kruis bij het zien van Halvards lange, volwassen zoons, die eruitzagen als een stel herboren vikings die de eer van hun familie kwamen wreken.
Vanuit het huis kwam een man naar hen toe lopen. Zijn pij was veel mooier dan die van de monniken. Op zijn borst hing een gouden kruis aan een ijzeren schakelketting. De priester keek alle mannen stuk voor stuk onderzoekend aan, voordat hij zijn aandacht op Halvard richtte. 'Ik ben Sira Nicholas,' verkondigde hij. 'Jij bent Halvard, de zoon van Sint-Gunnar die geen enkel berouw toont. I Jit schaamte had je niet eens naar de beschaafde wereld terug mogen komen.'
'Ik ben Halvard,' beaamde de ander. 'Maar ik ben niet degene die /.ich moet schamen. Ik kwam alleen maar op voor mijn vrouw toen de bisschop haar had verbannen en dat heb ik net opnieuw gedaan toen jouw collega haar onbeschoft bejegende. Jullie bevinden je wederrechtelijk op mijn land. Niemand heeft meer recht om voor het graf van mijn vader te zorgen dan zijn zoon en kleinzoons. Hij is niet een van jullie heiligen. Ik ben teruggekomen om mijn land op te eisen en ik wil dat jullie meteen uit mijn huis verdwijnen.'
'Deze boerderij en alles wat erop staat - het huis, de stallen en de waterinstallatie - is eigendom van de kathedraal. Er is beslag op gelegd toen de tijdelijk eigenaar er niet langer voor kon zorgen.' Sira Nicholas keek Osmund aan alsof hij hem wilde uitdagen dat tegen te spreken.
Osmund verhief zijn stem, zonder te schreeuwen. 'Maar dat recht hadden jullie niet, aangezien de echte eigenaar zijn bezit aan mij had overgedragen tot hij weer terug zou komen. En vandaag is het zover. Als je de akte erbij haalt, kun je zelf zien dat die voorwaarde erin staat.'
'Maar niemand verwachtte dat hij terug zou komen en dat had hij ook niet behoren te doen. De akte kan zo nagekeken worden. Het is een schande, Osmund. Jij hebt je door de bisschop laten dopen. Waarom gooi je het nu op een akkoordje met een stel heidenen? Waarom luister je niet naar de herders die Onze Lieve Heer naar deze uithoek heeft gestuurd om je met raad en daad bij te staan? Vrees je niet voor je ziel?'
Osmund deinsde achteruit alsof hij een klap in zijn gezicht kreeg, maar hij vermande zich meteen. 'Groenland behoort toe aan onze koning en aan onze wetten, niet aan de kerk. Ik heb jullie heilige boeken gelezen. Jullie trekken je niets aan van jullie eigen wetten. Jullie leggen valse getuigenissen af en begeren andermans eigendommen. De kerk heeft bezit genomen van Gunnars gebeente om te profiteren van de offers die de mensen hem brengen in ruil voor zijn voorspraak. Is dat soms geen diefstal?' Dit keer was het de priester die achteruitdeinsde.
'Wat hij zegt, is volkomen waar,' beaamde de boer.
De vrouw van de boer was kleiner dan haar man, maar een indrukwekkende verschijning. 'Pas goed op, Sira Nicholas. Wij zijn getuigen en iedereen zal van ons te horen krijgen hoe u Halvard Gunnarson hebt behandeld.'
Halvard raakte even zijn borstzakje aan en keek van de priester naar de monniken die zich achter hem verzameld hadden. Langzaam, zodat de geestelijken niet zouden denken dat hij een wapen te voorschijn haalde, trok hij het gevouwen vel perkament uit zijn zak. 'Ik heb hier een document. Het is getekend door Sira Mars van de Kerk van Thjodhild in de buurt van Brattahild. Uit dank voor een gunst die mijn zoons hem hebben bewezen verzoekt hij hierbij om mij mijn eigendom weer terug te geven, in het geval iemand anders er tijdens mijn afwezigheid het beheer over heeft gekregen. Misschien kan dit mijn eis kracht bijzetten.' Hij gaf het aan de priester.
Sira Nicholson las het door, vouwde het weer dicht en stopte het in een zak van zijn pij. 'Heel interessant, Halvard Gunnarson. Het staat wel vast dat Sira Mars niet op de hoogte was van uw misdaden toen hij dit schreef. Maar ik zal uw document aan Sira Pall geven. Kom maar over drie dagen naar de kathedraal, dan zult u antwoord krijgen.'
'Ik heb geen misdaden begaan!' Pas toen drong tot hem door wat de priester verder had gezegd. 'Waarom zou ik nog eens drie dagen wachten? Ik heb vier jaar lang moeten wachten voordat ik terug kon keren naar mijn land. Waarom moet ik nog langer wachten?'
'Zorg maar dat je over drie dagen in de kathedraal bent,' herhaalde Sira Nicholas uitdrukkingsloos. 'Zodra de kerkklokken voor de mis geluid worden. Sira Pall zal je zijn besluit meedelen nadat hij zich van zijn priesterlijke taak heeft gekweten.' Hij draaide zich om en liep terug naar het huis.
'Laten we nu maar gaan, vader,' zei Leif. Hij sloeg zijn arm om Halvards schouders. 'We zullen moeten wachten.' Halvard was ontroostbaar toen ze de helling naar Osmunds boerderij weer op liepen en zijn huis en land nog steeds in handen van zijn vijanden achter moesten laten. Hij had verwacht dat het besluit misschien niet meteen maar op zijn minst nog dezelfde dag zou worden genomen. 'Waarom laat hij me drie dagen wachten, Osmund? Waarom juist drie?'
'Dat kan ik je wel vertellen,' zei Osmund. 'Hij dwingt je om de zondagsmis bij te wonen, waar hij het volledige gezag van de kathedraal achter zich heeft om jou op je knieën te krijgen. Sira Pall zal proberen om jou en je gezin zover te krijgen dat jullie in ruil voor het compromis dat ze jullie aanbieden christen worden. Als je dat weigert, zullen ze hebben gewonnen en zal hij geen last meer van je hebben. Dat denken ze tenminste, voorzover ik deze mannen ken.'
'Hij heeft het document gehouden.'
Osmund knikte en gaf Halvard een klopje op zijn arm. 'Dat hadden we verwacht en daarom heb ik er een kopie van gemaakt. Dit werkt alleen maar in jouw voordeel. Meer dan drie dagen hebben we echt niet nodig. Hou de moed erin, beste vriend, en wanhoop niet.'