Hoofdstuk 18

De gang boven aan de trap werd verlicht door kleine ronde raampjes aan weerszijden van de kerk. Er kwam geen licht uit de cellen of uit de slaapzaal van de nonnen. De bewoners van de kathedraal waren te verstandig om zomaar lampen te laten branden op hun door stenen muren en wanden van geperst stro afgescheiden ruimtes op de tweede verdieping.

Omdat het overdag zo warm was geweest, was het ijs onder het met plaggen bedekte dak gaan smelten en daardoor waren overal in de gang plasjes ontstaan die bij het invallen van de duisternis weer waren bevroren. Ingrid liep voorzichtig verder, met haar hand tegen de muur. De gang leek op een ondergrondse tunnel. De plafondbalken waren zo laag, dat ze bijna haar hoofd raakten.

Terwijl ze langzaam doorliep, zag ze aan het eind van de gang een streepje wit maanlicht dat door een smal raam viel. In een van de met huiden bedekte luiken was door weer en wind een kier ontstaan, waardoor ze iets meer kon zien.

Dankbaar telde Ingrid de schaapsvellen voor elke deuropening. Ze passeerde zes priestercellen en vervolgens de slaapzalen van de nonnen. Ten slotte kwam ze bij de massieve deur. Ze was er blindelings van uitgegaan dat vader en Leif in deze kamer opgesloten zaten, maar stel je voor dat ze zich vergiste? Zouden de monniken hen niet in een cel bij de keuken hebben gestopt? Of in een kelder onder de vloer? Waren ze nog wel in leven?

Er was niets anders te horen geweest dan het geluid van haar eigen laarzen over de houten vloer. Nu had ze het idee dat iemand achter de gesloten deur zijn adem inhield. Ingrid stond stil en luisterde. 'Ik weet zeker dat ik iemand hoorde lopen.' De stem van

Leif! Haar hart begon te bonzen. Ze had gelijk gehad.

Voordat ze had bedacht wat ze nu moest doen, gaf haar vader antwoord. 'Als die Pall hiernaartoe komt om ons lastig te vallen, dan zweer ik bij het ene oog van Odin dat ik die magere nek van hem omdraai en zijn lijk aan mijn geiten voer.'

Ingrid schoof heel voorzichtig de grendel van de deur en trok die vervolgens open. De scharnieren produceerden een gepiep dat op een angstkreet leek. 'Wie is daar?' wilde haar vader weten.

'Ik ben het. Ingrid,' zei ze fluisterend. 'Ik kom jullie bevrijden, zodat we weer naar huis kunnen.'

'Ingrid?' riep Halvard met een schorre fluisterstem. Leif kreunde van verbazing, een geluid dat halverwege veranderde in een zachte kreet van blijdschap. 'Hoe ben je binnengekomen?' Vier armen werden tegelijk om haar heen geslagen.

Ze viel tegen Halvard aan en klampte zich aan hem vast om op de been te blijven. Haar knieën begonnen te knikken. 'Ik dacht dat ik jullie nooit weer zou zien.' Ze voelde hete tranen in haar hals, maar ze wist niet of die van haar, van haar vader of van Leif waren. Ze waren weer samen.

'Waar is Ole? Hoe ben je hier gekomen? Waar zijn de priesters?' wilde vader weten. 'Worden we vrijgelaten?'

'Ole is thuis. We zijn aangevallen door wolven en daarbij raakte hij gewond. Ik heb nu geen tijd om alles uit te leggen. We moeten wel opschieten. De priesters zijn beneden en luisteren naar Osmund die ruzie staat te maken met Sira Pall. Hij is met me meegekomen, samen met Einar en Ludmilla, om hen zover te krijgen dat ze jullie vrijlaten. Ze weten niet dat ik door de achterdeur naar binnen ben geglipt. Ik heb alleen een non gezien die in de keuken in de soep stond te roeren en die heb ik naar de kerk gestuurd om naar de discussie te luisteren. Ze dacht dat ik ook een non was, die haar kwam aflossen. Waar zijn jullie jassen? We moeten opschieten.'

'Die hebben de mannen van de priesters meegenomen om te voorkomen dat we zouden ontsnappen,' zei vader. Hij stond onzeker voor de deur van de kamer waarin hij opgesloten had gezeten.

Ingrid huppelde bijna naar hem toe. 'De trap is deze kant op,' zei ze, terwijl ze hem de gang in trok. 'Ik hoop dat die non niet terug is gekomen.'

'Maar we moeten wel jassen hebben,' merkte Leif op. 'Heb je die nergens gezien?'

Ingrid bleef even staan. 'Nee, maar ik weet iets beters. Kom.' Ze liep voor hen uit naar een van de cellen, omdat ze wist dat daar een kist stond waarin de monniken hun wijde, warme buitenpijen bewaarden. 'Doe die maar aan en trek de kap naar voren, zodat niemand jullie gezicht kan zien. Gauw, dan kunnen we nog weg terwijl Osmund hun aandacht afleidt. Deze kans moeten we aangrijpen.'

Zuster Marie, de jonge non uit de keuken, had zich bij haar zusters in de kerk gevoegd, blij dat iemand anders haar taak had overgenomen. Rechter Osmund was verwikkeld in een woordenstrijd met het hoofd van de kathedraal. Het meisje vond het heel dapper van de edelachtbare dat hij het lef had om zich de woede van Sira Pall op de hals te halen. Zij durfde hem niet eens in gedachten tegen te spreken, laat staan openlijk. En zelfs haar moeder-overste had ontzag voor Sira Pall.

'Wie is die man die het tegen Sira Pall durft op te nemen?' vroeg ze fluisterend aan zuster Agatha. Dat was een al wat oudere non, die haar halve leven in het klooster had doorgebracht, maar ze had evenveel ontzag voor de heilige vaders als zuster Marie. 'Ze zeggen dat het de rechter is, die niet zo lang geleden is gekozen. Zijn wereldse status is zo hoog dat hij Sira Pall als zijn gelijke mag beschouwen.' Zuster Marie sloeg verbaasd haar hand voor haar mond.

'En daar komt nog bij,' vervolgde zuster Agatha, 'dat hij de naaste buurman en beste vriend is van de heidenen die Sira Pall in de boetekamer heeft opgesloten. Hou nou je mond, ik wil luisteren.'

Maar hun gefluister had de aandacht getrokken van hun moeder-overste en de strenge dame kwam naar hen toe. 'Wat doe jij hier, zuster Marie? Heb jij je taak in de keuken verlaten om te luisteren naar iets wat je niet aangaat? Is er nu niemand die op de soep let?'

Zuster Marie maakte een diepe revérence. 'O, nee, hoor,' legde ze uit toen ze weer opstond, een beetje bang dat ze klappen zou krijgen omdat ze ongehoorzaam was geweest. 'De andere eerwaarde moeder heeft een van haar nonnen gestuurd om me af te lossen. Ze zei dat u wilde dat ik naar de kerk kwam om naar het gesprek te luisteren.'

De moeder-overste keek boos. 'Hier is iets vreemds aan de hand. Ik heb niemand naar je toe gestuurd en alle anderen zijn nog steeds hier. Ga maar mee naar de keuken, zuster Marie, dan zullen we eens gaan kijken wat er aan de hand is.'

Ze liepen samen de kerk uit en gingen naar de keuken, waar niemand zich om de soep bekommerde. 'Waar is die zuster die naar je toe is gestuurd om je af te lossen?' vroeg de moeder-overste op dreigende toon. 'Heb je haar verzonnen omdat je je nieuwsgierigheid wilde bevredigen? Moet je een paar zweepslagen hebben om te leren dat je gehoorzaam moet zijn?'

'Dat zou ik nooit doen.' Zuster Marie week achteruit en keek zoekend om zich heen. Ze wist dat ze nog zwaarder gestraft zou worden als ze probeerde er onderuit te komen. 'Nee, moeder-overste, ik heb het echt niet verzonnen. Kijk maar, daar is de zuster die me afgelost heeft. Ze komt net met twee priesters de trap af.' In het halfduister werden de schaduwen van de drie personen die naar beneden liepen groter naarmate ze dichterbij kwamen. De vrouwen weken achteruit en knielden neer om de mannen in de monnikspijen te laten passeren. 'Deze kant op, Sira's,' zei de moeder-overste vol respect, terwijl ze naar de kerk wees.

Halvard en Leif hadden net op het punt gestaan de achterdeur uit te lopen, maar omdat de nonnen zo aandachtig naar hen keken, wandelde Halvard in de richting van de kerk. Het was misschien verstandiger om zich onder de anderen te mengen en later weg te glippen. Hij wenkte dat Leif voor hem uit moest lopen. Ingrid wilde achter hen aan gaan toen ze over de drempel stapten, maar de moeder-overste greep haar pols vast en trok haar terug. 'Wie ben jij, meisje?' wilde ze weten. 'Ik heb je nog nooit gezien.'

'Ik ben van de andere orde,' stamelde Ingrid. Dat leugentje had haar al een keer gered.

'Welke orde dan? Vertel me maar hoe je moeder-overste heet.'

Ingrid worstelde om zich los te rukken. Leif en Halvard liepen haastig terug om haar te helpen. 'Laat haar los,' blafte Halvard. 'Ze hoort bij ons.' Het scherpe bevel bracht de moeder-overste zo in verwarring, dat ze Ingrid losliet. Het meisje holde meteen naar haar vader. Halvard sloeg zijn arm beschermend om haar schouders en trok haar mee naar de achterdeur.

Maar de moeder-overste was al snel over haar schrik heen. Het beeld van een priester die een non zo familiair bejegende, was een raadsel dat meteen opgelost moest worden. Ze rende naar de achterdeur en ging ervoor staan, om te voorkomen dat de mannen en de jonge vrouw daardoor naar buiten konden lopen. 'Wie zijn jullie?' wilde ze weten. Ze stak haar hand uit en probeerde Leif de kap van het hoofd te trekken. Hij gaf haar een harde zet, waardoor ze met een klap tegen de muur viel.

Inmiddels was zuster Marie over haar eerste schrik heen. Dit waren helemaal geen priesters, maar gevaarlijke mannen die zich vermomd hadden en zelfs de eerwaarde moeder met geweld durfden aan te pakken. Haar kreet om hulp galmde door de keuken. En ze bleef schreeuwen tot een paar mensen die achter in de kerk hadden gestaan de keuken in holden.

Halvard duwde Ingrid en Leif eerst naar buiten en sloeg daarna de achterdeur achter zich dicht. Ze renden door de diepe sneeuw die alweer begon aan te vriezen en probeerden het Althingmeer te bereiken, waar ze zich achter de rotsen konden verschuilen om aan hun achtervolgers te ontsnappen. Na ongeveer vijftig passen, waarbij ze voortdurend in de sneeuw wegzakten en ieder moment verwachtten dat ze een speer in hun rug zouden krijgen, bleef Halvard hijgend staan en draaide zich om, benieuwd hoeveel mensen hen achtervolgden en hoe ver ze achterlagen. Maar hij zag niemand. 'Stop!' riep hij.

Ingrid, die gemakkelijker had kunnen rennen als ze een broek aan had gehad, struikelde over haar rokken en Halvard kon haar nog net vastgrijpen voordat ze viel. Leif, die al een stuk verder was, kwam teruglopen naar zijn vader en zuster. Zijn ogen speurden de sneeuw af. 'Dat is raar. Er komt niemand achter ons aan. Dat meisje en die oude vrouw hebben ons gezicht toch gezien en ze wisten dat wij de gevangenen waren.'

'Bovendien kon je die non op mijlen afstand horen schreeuwen,' zei Halvard die nog steeds stond te hijgen. 'Waarom hebben ze ons laten gaan?'

'Kijk!' riep Ingrid, wijzend naar de kathedraal. 'Daarom!' De grote deuren van de kerk waren opengegooid en de mensen holden door elkaar, scherp afgetekend tegen helder oranje licht. 'Dat zijn geen lampen. De kerk staat in brand. En Osmund, Ludmilla en Einar zijn nog binnen!'

'Dan moeten we meteen terug om ze te redden,' verklaarde Halvard. Hij draaide zich om en begon met grote passen terug te lopen.

'Bent u gek geworden? We zijn net ontsnapt. Moeten we nu weer terug?'

'Jij mag hier wel blijven wachten,' zei Halvard tegen Leif. 'Maar ik laat mijn vrienden die mij te hulp zijn gekomen niet verbranden.' Hij liep weer verder, waarbij hij zijn voeten precies in zijn oude sporen zetten, zodat hij niet opnieuw weg zou zakken. Leif keek Ingrid even aan, haalde zijn schouders op en liep licht hinkend achter zijn vader aan. Ingrid zuchtte en volgde in hun kielzog.

Het was moeilijk om bekende gezichten te ontdekken tussen de mensen die uit het gebouw waren ontsnapt, maar Ingrid was er toch van overtuigd dat ze haar buren wel zou herkennen. Ze waren immers heel anders gekleed dan de monniken en de nonnen. Maar het gezin bevond zich niet tussen de mensen die in de sneeuw stonden te bidden. Door de deur zagen ze dat het wollen wandtapijt achter het altaar op verschillende plaatsen in brand stond.

Halvard baande zich samen met Leif een weg door de nutteloze menigte. Ze liepen het heiligdom binnen, op de voet gevolgd door Ingrid, die bedacht hoe gemakkelijk ze bij al deze verwarring hadden kunnen ontsnappen. In plaats daarvan liepen ze tussen knielende christenen die met gebogen hoofd en gevouwen handen zaten te bidden weer naar binnen.

Donkere rook wolkte omhoog uit het zware tapijt achter het altaar. Monniken stonden de brandende stukken die op de grond waren gevallen uit te trappen. Iemand was al op het idee gekomen om water tegen de muren te gooien en anderen kwamen van buiten met schorten vol sneeuw die ze omhoog gooiden in de hoop zo de vlammen te doven.

De plafondbalken boven de vlammen stonden nog niet in brand, maar de handgevormde stenen waren bedekt met meer dan twee eeuwen lampenzwart, dat ook zijn sporen had achtergelaten op de schitterend geweven wandtapijten, die ouder waren dan de oudste nog in leven zijnde wever in Groenland.

Pas toen ze weer bij de deuren van de kathedraal waren, herinnerde Ingrid zich dat ze Kettil en Han bij de ingang van de keuken had achtergelaten. Waar waren ze gebleven en wat hadden ze gedaan?

Ze zagen hun buren meteen toen ze de kerk in holden. Osmund probeerde de vlammen te doven met zijn natte jas. Samen met Einar stampte hij het zich verspreidende vuur uit en beval de biddende broeders op te staan en hun handen uit de mouwen te steken. Einar verhief zijn stem om de vlammen te overstemmen. 'Ludmilla, ga naar buiten!' bulderde hij.

'Ik laat je niet alleen!' antwoordde haar schrille stem.

'Als we de brand niet kunnen blussen, zal het dak instorten en ons verpletteren. Denk aan de kinderen en maak dat je wegkomt!' smeekte hij wanhopig. 'De baby heeft je nodig!'

Toen ze dat hoorde, pakte ze haar lange rokken bij elkaar en rende naar de deur, waar ze bijna struikelde over het drietal dat naar binnen kwam. 'Halvard? Leif? O, lieve God en daar is Ingrid ook.' Ze had gedacht dat de beide mannen boven opgesloten zaten en dat Ingrid veilig buiten stond. 'Wat doen jullie hier?' Ze gaven geen antwoord, maar renden verder. Toen Ingrid omkeek, zag ze Ludmilla nog net in de menigte verdwijnen.

Sira Pall had zich met gespreide armen tegen het kruisbeeld achter het altaar gedrukt om het te beschermen. Het leek net alsof er twee lichamen aan het donkere houten kruis gespijkerd waren in plaats van één. 'We moeten Sira Pall in veiligheid brengen,' riep Sira Mars tegen de monniken. Hij kon zich maar met moeite verstaanbaar maken boven het geknetter van de vlammen. Zijn gezicht was zwart van het roet.

'Jullie tweeën. Help me eens even.' Hij herkende Halvard en Leif niet eens. 'Hij hoort me niet en hij wil dat kruisbeeld niet loslaten. Het lijkt wel alsof hij al in het hiernamaals is,' kreunde hij. 'Wat moet ik doen?' Hij leek met zijn kreet rechtstreeks de hemel aan te roepen.

'We moeten dat tapijt omlaaghalen,' brulde Halvard. Hij liet de twee priesters aan hun lot over en keek naar de muur om te zien hoe hij dat het best voor elkaar kon krijgen.

'Ik help u wel, Sira Mars,' zei Osmund. 'Laat mij maar eens met hem praten. Kom, Sira Pall, het is hoog tijd dat we naar buiten gaan.' Hij klopte Sira Mars geruststellend op zijn rug. 'Samen krijgen we hem wel mee.' Hij sloeg zijn armen om Sira Pall heen en zei op een toon alsof hij het tegen een van zijn kleinzoons had: 'We gaan nu weg, Sira. Jezus is in de hemel, niet in dat hout. Laat dat maar los.'

'Nooit!' antwoordde Sira Pall. Zijn gezicht vertoonde een serene koppigheid, alsof hij zich opmaakte om tot de gelederen van de martelaren toe te treden. Osmund begreep dat praten geen zin had. Hij trommelde een stel potige monniken op, die hem konden helpen het houten beeld naar buiten te brengen, in de wetenschap dat Sira Pall wel zou volgen.

De vlammen likten langs het tapijt omhoog en klommen langzaam in de richting van de plafondbalken. 'We moeten het tapijt van de muur halen voordat het dak vlamvat,' riep Halvard. Einar probeerde het zware tapijt omlaag te trekken, maar de dikke koorden waaraan het hing, braken niet.

'Vader, laat mij op je schouders staan,' schreeuwde Ingrid. Halvard bukte zich en Leif tilde haar op. Met haar kleine ijzeren mes ging ze de dikke koorden te lijf. Een paar mensen, die hadden gezien wat ze deden, waren al bezig met de andere kant. Een ogenblik later waren de koorden doorgesneden. Anderen grepen de hoeken van het tapijt vast en begonnen te sjorren, waardoor het zware tapijt naar beneden kwam, de bovenkant eerst. Ingrid was nog maar net van haar vaders schouders in Leifs armen gesprongen toen het kletsnatte kleed boven op hen viel.

Ingrid had het gevoel dat ze stikte, maar sterke armen trokken het tapijt van haar gezicht. 'Ik draag je wel,' zei vader. 'Kun je je armen om mijn nek slaan?' Dat hoefde hij geen twee keer te zeggen. Hij pakte haar op alsof ze niets woog. Ze legde dankbaar haar hoofd tegen zijn borst en zoog gretig de frisse nachtlucht in haar longen terwijl de achterblijvers de laatste vlammen doofden. En ze was nog nooit zo blij geweest met de kou, als toen Halvard haar op de smeltende sneeuw neerzette. 'Ik moet weer naar binnen om Osmund in veiligheid te brengen,' zei hij.

Ze keek hem na, maar hij verdween al snel in de duisternis. Nu het gevaar geweken was, zouden de priesters hem weer gevangennemen. Ze waren geen steek opgeschoten. Waarschijnlijk zou zij de dans wel ontspringen, want niemand kon in het donker goed zien en het leek onwaarschijnlijk dat de heilige zusters haar opnieuw zouden vragen tot welke orde ze behoorde. Ingrid liep naar een paar vrouwen toe die over de oorzaak van de brand stonden te praten. Ze hield haar hoofd gebogen, zodat ze haar beroete gezicht niet zouden zien.

De oudere vrouw die het hoogste woord had, leek op de moeder-overste. 'Toen zuster Marie alarm sloeg, rende ik terug naar de keuken. Daar heb ik die wilde Skraelings voor het eerst gezien. Ik dacht dat we hier in Gardar veilig voor ze waren, maar ze worden steeds brutaler naarmate de winters strenger worden. Volgens mij zaten ze al die tijd verstopt in de keuken te wachten op een kans om onze kathedraal af te branden. Het waren er twee en ze kwamen uit de keuken. Waarschijnlijk hebben ze daar aan een van de lampen hun pijlen aangestoken en die vervolgens in het tapijt geschoten. En daarna renden ze huilend als een stel wolven de kerk uit. Wie weet hoeveel er buiten nog verstopt zaten te wachten tot wij levend verbrandden?'

De zusters mompelden en zuchtten. Een paar lieten zich op hun knieën vallen en baden om genade. 'Skraelings in onze eigen kathedraal. Heilige Moeder Gods. Here Jezus. Waar gaat dat heen?'

Ingrid maakte zich in het donker uit de voeten om haar familie te zoeken en vroeg zich tegelijkertijd af waar de twee wilde Skraelings die de brand hadden veroorzaakt waren gebleven. Opnieuw ging ze het gebouw binnen dat haar zoveel angst aanjoeg en zag tot haar stomme verbazing dat haar vader samen met Sira Mars de bewusteloze Sira Pall naar een kleine alkoof droeg. Osmund en Einar volgden hen op de voet. Leif draaide zich om toen hij het geluid van haar voetstappen hoorde. 'Ingrid!' Hij wenkte haar en ze stapten samen de alkoof binnen.

Zodra Sira Pall op zijn divan was gelegd, week Halvard achteruit en trok Leif en Ingrid mee. 'Ik moet er samen met mijn zoon en dochter vandoor, voordat hij weer bij zinnen is,' fluisterde hij tegen Sira Mars en Osmund. 'Als hij ziet dat we vrij zijn, laat hij ons weer gevangennemen.'

'Nee.' Sira Mars legde zijn hand op Halvards arm, niet om hem tegen te houden, maar om zijn aandacht te trekken. 'Dat zal niet gebeuren. Ik heb me erbij neergelegd dat hij zich als mijn superieur gedroeg en de leiding overnam toen onze bisschop naar de hemel ging. We zijn in Noorwegen samen opgegroeid en op dezelfde dag tot priester gewijd. Nu hij zo ziek is, moet ik zijn taak overnemen. Toen ik de leiding had over de kerk in Brattahild, heeft Pall Knudson me er vaak van beschuldigd dat ik te slap was. Vanavond heb ik gezien wat er kan gebeuren als één man te veel macht krijgt.'

Er waren een paar priesters binnengekomen om te zien of Sira Pall nog in leven was. Sira Mars hief zijn beide armen op alsof hij hen wilde zegenen. 'We danken Onze Gezegende Heer dat Sira Pall nog steeds onder ons is, maar hij is ernstig gewond.' De priesters gaven zijn woorden fluisterend door. 'Daarom heb ik, Sira Mars, zijn taak overgenomen. Jullie zullen mijn gezag moeten aanvaarden tot onze bisschop in Noorwegen op de hoogte wordt gesteld van onze hopeloze toestand en ons een nieuwe meester stuurt.'

Er klonk geen woord van protest. Een paar priesters zeiden amen. Ze waren tevreden dat ze weer een herder hadden die ze moesten gehoorzamen. Ze wisten niet beter. Sira Mars vervolgde: 'Ik, Sira Mars, vroeger uit Nidaros in het koninkrijk Noorwegen en nu uit Gardar in het koninklijk protectoraat Groenland, verklaar dat jij, Halvard Gunnarson, met je hele familie onder mijn bescherming staat. Ik bezweer je heilig dat niemand die onder mijn bevel staat jou en je kinderen zal lastig vallen of opnieuw zal proberen het graf van je vader in handen te krijgen.'

De anderen beaamden zijn woorden. De mannen die Halvard en Leif op bevel van Sira Pall uit hun huis hadden weggehaald, bogen hun hoofd. Halvard en zijn kinderen hadden met hun dappere optreden hun leven gered. Een voor een bevestigden ze de eed van Sira Mars.

Meteen daarna kwam Sira Pall weer bij. Hij ging rechtop zitten en keek verward om zich heen. Kennelijk besefte hij wat er was gebeurd, want hij stak zijn armen omhoog. 'Is de brand geblust?' wilde hij weten.

'Ja en jij bent veilig, dankzij de aanwezigen hier en de hulp van Onze Lieve Heer,' antwoordde Sira Mars.

Een van de priesters stelde voor om wat ruimte te maken zodat Sira Pall meer lucht zou krijgen. Halvard wilde net met Leif en Ingrid de kamer uit lopen, toen Sira Mars hem vertelde wie hem werkelijk hadden gered. 'Halvard en Leif Halvardson hebben de brand geblust, nadat Ingrid de dikke koorden had doorgesneden waaraan het wandtapijt hing. Als ze nog een paar ogenblikken hadden gewacht, zouden de dakbalken vlam hebben gevat en dan waren wij door onze instortende kathedraal bedolven.'

'Waren de gevangenen dan ontsnapt?' Sira Pall schudde even heftig met zijn hoofd alsof hij zijn ogen niet kon geloven en kwam onzeker overeind. 'Halvard Gunnarson?' zei hij. 'Ben jij het echt? Hoe kan dat nou?' Sira Pall richtte zich op alsof hij zijn voormalige gevangenen eens stevig wilde aanpakken, maar Sira Mars dwong de andere priester om weer te gaan liggen. Hij knikte Halvard toe en glimlachte bemoedigend.

'Ze zijn tijdens de brand ontsnapt,' antwoordde Osmund. 'Niemand weet hoe.' Daar keek Ingrid van op, want hij was de enige die wist dat Han en Kettil weer terug waren in de provincie. Zelfs haar vader en Leif waren daar niet van op de hoogte. Osmund zou toch ook wel hebben gehoord hoe mensen hadden gezien dat twee wilde Skraelings brandende pijlen afschoten om zich vervolgens in het donker uit de voeten te maken. 'Halvard en Leif waren het gebouw al uit, maar ze zijn teruggekomen om te helpen toen ze zagen dat de kerk in brand stond.'

Sira Pall krabde zich over zijn geschoren hoofd en keek met knipperende ogen naar Halvard, die inmiddels weer naast de bank stond en als een reus boven hem uit torende. 'Je was ontsnapt en toch ben je teruggekomen om ons te helpen? Na alles wat ik je heb aangedaan en na de manier waarop de kerk je Skraeling-vrouw heeft behandeld? Heeft Jezus jou uitgekozen om ons in onze nood bij te staan? Hij is tot alles in staat, Hij kan zelfs mensen die Hem afwijzen van gedachten doen veranderen.'

Halvard keek neer op de zielige kleine priester en tot zijn verbazing voelde hij geen haat, maar medelijden. 'Zelfs jij verdient het niet om levend te verbranden, maar eerlijk gezegd zijn we voor Osmund, zijn dochter en zijn schoonzoon teruggekomen, niet om jou te helpen. Dit gebouw betekent veel voor hen. Het zou jammer zijn om het in vlammen op te laten gaan.'

'Laat me opstaan,' zei Sira Pall dringend. Sira Mars liet hem los. Sira Pall liep wankelend naar de kist die tegen de muur stond en deed het deksel open. Zelfs bij het licht van de kleine lampen in de ontvangstkamer glinsterde de inhoud hen toe. Sira Pall schoof een paar kronen opzij, met juwelen bezette kruisbeelden en de met robijnen bezette mijter van de laatste bisschop. Daaronder lag iets dat in een wollen doek was gewikkeld. Sira Pall pakte het uit de kist en gaf het aan Halvard. Halvard knipperde verbaasd met zijn ogen toen hij het zware pak aanpakte. 'Maak maar open,' zei Sira Mars. 'Het is van jou.'

Halvard schoof de doek ver genoeg opzij om te zien dat het zijn leren schede was. Het stalen mes met het ivoren handvat zat er nog steeds in, hetzelfde mes dat zijn vrouw over de ijsvlakte mee had gebracht uit haar eigen land. In het ivoor stond de naam van Halvards voorvader Ole in Noorse runen gegraveerd. Ole was lang geleden samen met de vikingleider Leif Eriksson naar Vinland gezeild. Ingrid wist dat haar moeder het tijdens haar tocht van haar geboorteland naar het noorden van iemand had gekregen en dat zij het op haar beurt aan vader had gegeven.

Halvard trok het antieke mes uit de schede. Hij liet het een tijdje op zijn platte hand liggen en stond er vanwege alle herinneringen die het opriep met een warme en tedere blik naar te kijken. Ingrid kreeg een brok in haar keel en wendde haar ogen af tot hij het mes weer in de schede stopte en de riem over zijn monnikspij omgespte.

Toen Halvard Sira Pall weer aankeek, viel de priester bevend en snikkend op zijn knieën. 'Alles is mijn schuld. Met mijn trots zou ik ons allemaal te gronde hebben gericht. Ik ben degene die gezondigd heeft.' Hij keek omhoog, alsof hij dwars door het dak in de hemel wilde kijken en boog toen weer zijn hoofd. 'Ik verzoek u nederig om genade,' riep hij wanhopig uit. 'Vergeef me mijn arrogantie!'

Niemand wist of hij tot zijn god sprak of tegen Halvard, maar zijn handen omklemden Halvards knieën en zijn tranen drupten op zijn vingers. Iedereen verdrong zich om hen, waardoor Halvard geen stap kon verzetten. Hoewel hij het valse gezicht van Sira Pall niet uit kon staan, stond het idee om de man te vernederen Halvard tegen. 'Toe nou maar,' moedigde Osmund hem aan. 'Het is de enige manier om hem zover te krijgen dat hij je loslaat en dan kunnen we hem in bed stoppen.'

Halvard gaf toe. 'Ik vergeef u,' zei hij. Osmund en Sira Mars trokken Sira Pall overeind en legden de ontmoedigde man weer op zijn bank. Sira Pall kruiste zijn armen over zijn borst en sloot zijn ogen.

Sira Mars liep terug naar Halvard. 'Hij slaapt al. Het was goed van je om hem vergiffenis te schenken, na alles wat hij jou en je gezin heeft aangedaan. Daarmee heb je genade en medelijden getoond. Misschien gaat er onder je ruwe bolster toch een christelijke ziel schuil,' zei hij om te zien hoe Halvard daarop zou reageren.

'Ik ben blij dat u er zo over denkt, maar hij zat te kwijlen op mijn jas.'

Sira Mars begreep dat hij Halvard verkeerd had beoordeeld en hij maakte een lichte, verontschuldigende buiging. 'We zullen een wapenstilstand moeten sluiten, jij en ik, maar ik moet je toch nog één vraag stellen, Halvard Gunnarson. Maak je je nooit zorgen over wat er straks met je onsterflijke ziel zal gebeuren?'

'Ik maak me alleen zorgen over dingen die ik ken en begrijp, en dat is meer dan genoeg. Stel je nu eens voor dat u het mis hebt en dat Odin besluit u te straffen omdat u hem nooit een offer hebt gebracht?'

Leif schoot in de lach toen zijn vader dat zei en vroeg zich af wat de priester daarop zou zeggen. In plaats van antwoord te geven zei Sira Mars: 'Kom maar mee. Ik zal zorgen dat je het gebouw kunt verlaten zonder problemen te krijgen met de mensen.'

'Dank u wel,' zei Halvard. 'Maar ik wil u toch nog één ding vragen. Waarom bent u zo anders dan de rest?' Dat vroeg hij zich werkelijk af.

'Omdat jij hebt voorkomen dat ik die onschuldige Skraeling-jongens veroordeelde en omdat ik je kennis wil laten maken met de liefde van Christus. De kerk heeft zich niet altijd zo hard opgesteld als nu. Toen Onze Lieve Heer onder de mensen kwam, heeft Hij zich met veel liefde voor ons allemaal opgeofferd.' Halvard schudde zijn hoofd, hij snapte niets van de uitleg van Sira Mars.

De brave priester bracht hen zoals beloofd naar de hoofdingang en gebood de menigte aan de kant te gaan voor de mensen die de brand hadden geblust en hun leven hadden gered. Daarna deelde hij mee dat Sira Pall gewond was geraakt en zich terugtrok uit zijn ambt. 'Sira Pall wil zich voortaan geheel aan het gebed wijden. We zijn gered dankzij het ingrijpen van Halvard Gunnarson, zijn zoon en zijn dochter. Ik beveel u in de naam van de Heilige Familie om nooit te vergeten wat zij vanavond voor ons hebben gedaan. Zij mogen nu vrij naar huis terugkeren, zonder dat iemand hen lastigvalt.'