Hoofdstuk 7

Bij zonsopgang, haalden ze wat water uit de fjord. Halvard kleedde zich uit om zich na de lange reis te wassen. Hij plensde het water over zijn gezicht en over zijn bezwete borst en armen. Het leek alsof hij zich in geen maanden schoon had gevoeld. Hij kamde zijn loshangende, vochtige haar en baard met zijn vingers. Vervolgens waren Ole en Leif aan de beurt. Toen zij klaar waren, haalde Ingrid snel wat schoon water op, draaide haar vader en broers de rug toe en begon zich ook te wassen.

Hoewel zijn broek en zijn hemd met de brede ceintuur niet geverfd of geborduurd waren, hoopte Halvard dat andere mensen niet dezelfde indruk van hen zouden krijgen als Sira Mars. De priester had hem aanvankelijk aangekeken alsof hij een roofzuchtige viking was, die uit het Walhalla was teruggekeerd om zijn geordende christelijke wereld overhoop te gooien.

Halvard strikte zijn laarzen dicht en keek over zijn schouder of Ingrid al klaar was. Hij knipperde verbijsterd met zijn ogen. Heel even vroeg hij zich af of het wel zo verstandig was geweest om twee jongemannen aan zijn groep toe te voegen. Hij zou beter op Ingrid moeten letten dan hij had verwacht. In vrouwenkleren zag ze er bijzonder kwetsbaar uit.

Ze sloeg haar ogen neer, beduusd door de reactie van haar vader. 'Ik ben eigenlijk nog niet lang genoeg voor deze jurk,' zei ze verontschuldigend. 'Die is van moeder geweest. Vindt u het vervelend dat ik die heb aangetrokken?' Haar stem klonk onschuldig.

'Ik wil niet dat andere mannen op slechte gedachten komen als ze jou zien. Ik wou dat je moeder er nog was. Je moet meer weten over het gedrag van mannen dan een vader aan zijn dochter kan

vertellen. Blijf maar vlak bij me.' Hij pakte haar arm en nam haar mee terug naar de tent, waar haar broers wachtten.

Voordat ze vertrokken, offerden ze een ooi op een rots en gaven de minder smakelijke delen aan Kwispel, die zich blaffend op zijn onverwachte feestmaal stortte. Terwijl zij hun vis aten en verse melk dronken, vertelde Halvard wat hij verwachtte. 'We weten dat de toestand tijdens onze ballingschap is veranderd. Onze buren, Osmund en Birgitta, hadden het vruchtgebruik van mijn boerderij, maar als de kerk het oog op mijn land heeft laten vallen, dan is het nu in hun bezit. De vraag is of we moeten proberen ons oude land terug te krijgen of op zoek moeten gaan naar een verlaten boerderij. Ik wil graag op mijn eigen land wonen, maar jullie zijn inmiddels volwassen en ik wil graag jullie mening horen voor ik besluit wat we doen. Jullie kunnen ook in dienst treden van een van de grote hofstedes, die van Heer Anders bijvoorbeeld.'

'Alsof we hem trouw zouden willen zweren,' snoof Ole. 'Het zal raar zijn om weer rekening met andere mensen te moeten houden. Waarom zoeken we niet gewoon een ander huis? Willen we wel zo dicht in de buurt van de kathedraal wonen, zo dicht bij dat rovershol?'

Halvard gebaarde dat hij zo meteen zou reageren op Oles bezwaar. 'Wat denk jij ervan, Leif?'

'De akte van eigendom is in het bezit van Osmund. Ook de machtigste landeigenaren, Rolf Peterson en Finn Kollgrimson hebben het grootste respect voor hem. Zelfs Heer Anders, met al zijn landgoederen en zijn grote huis, behandelt hem met eerbied. Als Osmund niet heeft kunnen voorkomen dat de kerk ons land opeiste, hoe moeten we het dan ooit terugkrijgen? Het is maar een huis. We zijn nooit een van de grote landeigenaren geweest, met knechten om het voor ons te bewerken en vazallen om het te verdedigen. Wat maakt dat ene huis met die paar akkers en velden zoveel beter dan andere huizen?'

'Onze hofstede is klein, maar hij is al in het bezit van onze familie sinds onze viking-voorouders hier met Leif Eriksson naartoe zijn gekomen,' zei Halvard. 'Hun gebeente ligt vlak bij het stoffelijk overschot van jullie moeder en onze kinderen die niet in leven zijn gebleven.' Leif en Ole sloegen hun ogen neer. 'En bij dat van de twee kinderen, die het niet haalden omdat Astrid geen melk meer voor hen had. Dus als iemand mijn land in beslag heeft genomen, wil ik toch proberen het weer terug te krijgen. Zijn jullie het daarmee eens?'

Leif hief zijn beker om een dronk uit te brengen op de vogels die zich te goed deden aan het vlees van hun offer. 'Moge Odin ons bijstaan. Ik drink op ons land.' Hij nam een slok verse melk en de anderen volgden zijn voorbeeld.

Halvard was dankbaar voor het geluk dat zijn goden hem tot dusver hadden gebracht. Nu hij Han en Kettil had, zou de reis een stuk gemakkelijker worden. Ze voelden zich meer verplicht aan hem dan eventuele andere slaven die hij later misschien zou krijgen, aangenomen dat de boerderij genoeg zou opleveren om een ruil te sluiten. In zijn jeugd had Halvard niet veel Skraelings gekend. Nu kon hij zijn ogen niet van zijn slaven afhouden. De jongens merkten dat ook en bogen vol respect hun hoofd. 'Moeten we iets voor u doen, meester?' vroeg Han.

'Nee, nu niet, maar ik zou graag willen horen wat jullie van mijn plannen vinden, omdat ze jullie ook aangaan.' De jongens keken elkaar even aan bij dit ongebruikelijke verzoek en luisterden toen aandachtig naar wat Halvard te zeggen had. 'Waarschijnlijk zullen we nog voor de middag bij mijn oude boerderij aankomen. Onze kudde is maar klein en het kan zijn dat mijn huis in beslag is genomen. Ik kon jullie niet bij dat stel schooiers achterlaten, maar nu vraag ik me af wat ik met jullie moet beginnen.' Deze jongens hadden nooit vrijheid gekend. Maar Halvard had Kettil en Han hun messen niet afgepakt, evenmin als hun pijlen en bogen. Een andere Groenlander zou zich misschien zorgen maken over het feit dat zijn slaven gewapend waren, maar Halvard had zoveel meegemaakt dat hij de meeste problemen van twee kanten kon bekijken. Af en roe maakte die ontvankelijkheid het leven een tikje verwarrend.

Halvard schatte dat Kettil een jaar of zeventien was en Han vijfden. Groenlandse jongens van die leeftijd zouden al een baard hebben, net als Ole en Leif op die leeftijd. Sinds gisteren hadden deze jongens plotseling zowel hun ouders als hun oom verloren, ze waren beschuldigd en vrijgesproken van moord en ze hadden een nieuwe meester gekregen. Wat zou er in hun hoofd omgaan?

Ole en Leif hadden de tent afgebroken en in de boot gelegd. Ze draaiden zich om en luisterden mee toen Halvard langzaam tegen zijn nieuwe slaven zei: 'Ik weet niet welk lot ons te wachten staat, maar ik wil er zeker van zijn dat ik op jullie kan rekenen.'

Kettil knikte en Han stak zijn hand op alsof hij een gelofte aflegde. 'Wij behoren u toe,' zei hij uit het diepst van zijn hart.

'Als jullie bereid zijn om hard voor me te werken, ben ik van plan jullie na een jaar of zo vrij te laten. Als het zover is, zal ik jullie, als ik daartoe in staat ben, genoeg vee meegeven om er zeker van te zijn dat jullie met open armen in een Skraeling-dorp ontvangen zullen worden. Kunnen jullie het daarmee eens zijn?'

De jongens keken elkaar zwijgend aan, met een blik die meer zei dan woorden. Han knikte en Kettil zei: 'We zijn u gehoorzaamheid verschuldigd, meester Halvard, maar u kunt er zeker van zijn dat we heel blij zijn met dat plan. We hadden eigenlijk gehoopt dat Thorvald dat zou doen.'

'Nou, dan zal ik ervoor zorgen. Maar nu wil ik dat jullie heel eerlijk zijn. Sira Mars zei dat hij jullie gedoopt heeft. Wie zullen jullie eerder gehoorzamen, de priesters van de kerk en hun leer of mij?'

'U bent de enige die gezag over ons heeft,' antwoordde Kettil zonder aarzelen. 'Zelfs Sira Marsh had ons op aandringen van Pall en Skuli als geiten laten afslachten als de Vrouw van de Zee u niet had gestuurd om ons te redden. Wij zullen u trouw blijven zolang Nerrivik onder de golven heerst, meester Halvard.'

Bij het horen van de naam van de Vrouw van de Zee begon Halvard te grinniken. 'Dus jullie kennen de naam van de godin van jullie volk wel. De kerk heeft mijn vrouw bedreigd omdat zij heeft gezegd dat jullie Vrouw van de Zee ons zou vernietigen. Mijn familie aanbidt de oude goden van ons volk. Wij zijn geen christenen.'

Het ongeloof stond op het gezicht van de jongens te lezen. 'Hoe kan dat nou? Alle Groenlanders zijn toch christenen? Hebt u zich niet laten dopen om uw ziel te redden? Bent u niet bang voor de priesters en al hun dreigementen?'

'Vroeger aanbaden alle Noormannen onze oude goden. Koning Olaf Tryggvason heeft daar jaren geleden verandering in gebracht. Sindsdien worden er christelijke priesters hierheen gestuurd om onze priesters te vervangen, maar er zijn nog mensen die zich aan de oude gewoonten houden. Als het op een geschil aankomt, wil ik weten of de kans bestaat dat jullie hun kant kiezen.'

'Nooit, meester,' zei Han, terwijl hij Kettil aankeek. Kettil knikte.

Meer hoefde Halvard niet te weten. 'Zijn we klaar om te vertrekken?'

'Ja, we kunnen weg,' zei Ole.

Halvard floot Kwispel. Hij had samen met Ingrid nog niet ver gelopen toen hen vanuit het zuiden een jong echtpaar met een stel kleine kinderen, een jongen en een meisje, tegemoetkwam. Het gezin keek naar de gemengde kudde, die door Han en Kettil over de weidegrond werd geleid, en naar de hond. Omdat de weg erg smal was, stapten Ingrid en Halvard opzij om de mensen te laten passeren.

De vrouw gaf hen een beleefd knikje met haar bedekte hoofd en maakte een halve revérence voor Halvard. 'Ik wens u goedendag, heer, zowel u als uw dochter,' zei ze.

'Ik wens u en uw man hetzelfde toe,' antwoordde Halvard met een lichte buiging. Ze hadden ook door kunnen lopen, maar dit was een kans om iets meer aan de weet te komen. Halvard vroeg zich af hoe hij dat moest aanpakken zonder overdreven nieuwsgierig te lijken. 'We zijn een hele tijd weggeweest. Hoe is de stand van zaken in de provincie?' De kinderen verscholen zich achter de wijde rokken en de schort van hun moeder en gluurden naar de vreemdelingen.

'Goedendag en ik wens u het beste,' zei de bebaarde, donkerharige man. 'Ik word Tuli genoemd. De mensen bewerken hun akkers en laten hun vee grazen. We bidden dat iedereen gezond zal blijven en dat er snel een schip uit het thuisland zal komen, want we hebben dringend hout en ijzer nodig. Maar ik zie dat u uit de noordelijke provincie komt met uw kudde en uw bezittingen. Hoe was het daar? Hebben daar ziekten geheerst?'

'Ik heet Halvard. Dit is mijn dochter Ingrid. Ja, er heeft ziekte geheerst. Gisteren bleek nog dat Thorvalds hoeve in een huis des doods is veranderd. Een heel gezin van brave mensen die ons vroeger onderdak hebben verleend is weggevaagd. Sira Mars van de kerk van Thjodhild heeft me deze jongens gegeven, die vroeger eigendom waren van Thorvald.' Hij wees naar Kettil en Han.

Ze sloegen een kruis. 'We hadden het nieuws over Thorvald al gehoord,' zei Tuli. 'Hij was een brave man en een rechtsdienaar toen er nog genoeg mensen in het noorden woonden om onze eigen rechtbank te hebben. De afgelopen paar jaar is iedereen die in de huurt van Brattahild woont gedwongen om naar de Althing in Ciardar te komen als er geschillen zijn.'

'U weet meer dan wij, want wij zijn lang niet in de provincie geweest,' erkende Halvard.

'We hebben een triest jaar achter de rug. Veel gezinnen die de afgelopen zomer nog gezond waren, hebben de lente niet gehaald. Sira Mars heeft het druk met alle begrafenissen. Hij is een bijzonder vriendelijke priester, die nog in het oude land is gewijd, zoals u ongetwijfeld van hem hebt gehoord. Het is maar goed dat we hem in deze zorgelijke tijden als zielenherder hebben.'

Halvard maakte uit zijn woorden op dat andere kerkelijke gezagsdragers heel wat minder vriendelijk waren. 'U schijnt ook op weg te zijn naar huis. Mag ik vragen of u lang bent weggeweest?' informeerde hij, aangezien Tuli zijn eerste vraag al beantwoord had.

'We zijn alleen maar naar het heiligdom van Sint-Gunnar geweest om hem te danken dat hij mijn zoon, Sven, van zijn koortsaanval heeft genezen. Het kind was halfdood. Ik ben naar het zuiden getrokken en heb huiden en een paar kazen bij het heiligdom achtergelaten. Al voordat ik thuiskwam, begon Svens koorts af te nemen. Nu hebben we met ons allen een pelgrimstocht gemaakt om Sint-Gunnar te bedanken dat Sven weer gezond en nog steeds in leven is.' De jongen om wie het ging, grinnikte en begon te huppelen om te tonen dat hij weer helemaal de oude was.

'Sint-Gunnar?' vroeg Halvard verbaasd.

'U wilt me toch niet vertellen dat u nog nooit van hem hebt gehoord? Hij was vroeger priester van Odin, maar hij heeft zijn valse goden afgezworen en zich op het laatste moment tot Jezus bekeerd. Dat was een regelrecht wonder, gezien zijn verleden, dus hebben we hem heilig verklaard.'

'Tuli!' berispte zijn vrouw hem op scherpe toon.

'Nou ja!' Hij wapperde met zijn handen alsof hij zijn woorden letterlijk terug wilde nemen. 'Gunnar is niet echt een heilige, aangezien niemand in staat is geweest naar de Heilige Stoel te reizen om zijn zaak aan de paus voor te leggen. Voorzover ik heb begrepen, kan dat proces jaren in beslag nemen. Maar voor ons, die de wonderen die in Gunnars naam zijn verricht zelf hebben gezien, is zijn stoffelijk overschot heilig. Mensen gaan naar zijn heiligdom toe om te bidden en geschenken achter te laten in de hoop dat hen dat geluk zal brengen. Het verhaal gaat dat hij is gestorven bij een poging om voedsel te verstrekken aan mensen die honger leden. Inmiddels is hij beroemd in de hele noordelijke en zuidelijke provincies. Omdat jullie op reis zijn, gingen we er aanvankelijk van uit dat jullie ook pelgrims waren.'

Ingrid zag dat haar vader verstijfde bij dat nieuws over haar grootvader, maar hij vermande zich en zei rustig: 'Misschien kunt ii me nog iets meer vertellen. Ik heb Gunnar Oleson gekend, ziet u. Het was mij niet bekend dat hij zich tot de nieuwe godsdienst had bekeerd voordat hij stierf. Hoe is dat precies in zijn werk gegaan?'

'Voorzover ik weet,' zei Tuli, 'is het gebeurd toen hij op sterven lag. Onze zalige bisschop Alf heeft ons dat zelf verteld. Omdat hij zo'n goed mens was geweest, heeft Sint-Petrus zich volgens de bisschop op het laatste moment aan Gunnar vertoond en zijn voorhoofd besprenkeld met wijwater uit de hemel. Heel ongewoon, maar aangezien de bisschop het zelf heeft verteld moet het wel waar zijn.'

'Juist. Dus de laatste priester van Odin is een christelijke heilige geworden,' zei Halvard met een wrang lachje. 'Dat is een verhaal dat we beslist aan onze kinderen moeten vertellen.'

'Jullie zijn er nu toch vlakbij, dus waarom stoppen jullie niet even bij het heiligdom om dank te zeggen voor het feit dat jullie reis veilig is verlopen?' stelde Tuli voor. 'De priesters zullen het u allemaal wel uitleggen.'

'En als u daar toch bent, kan het geen kwaad om Sint-Gunnar te vragen of hij u geluk en gezondheid wil schenken,' voegde zijn vrouw eraan toe.

'Dat zal ik zeker doen,' zei Halvard. 'Niets zal ons daarvan kunnen weerhouden. Bedankt voor jullie goede raad en ik wens jullie het allerbeste.'

'Hetzelfde geldt voor jou, Halvard, en voor je metgezellen,' zei de man glimlachend. 'Voor het geval we elkaar nog eens tegenkomen, ik ben Tuli Svenson.' Hij maakte een lichte buiging.

Halvard knikte even. 'Dan moet u ook weten dat ik Halvard Gunnarson ben. Ik wil u nogmaals bedanken dat u mij dat vreemde verhaal over mijn vader hebt verteld.'

Het echtpaar keek hem met een ruk aan, duidelijk geschrokken door Halvards laatste opmerking. 'Jij had toch moeten weten, Tuli Svenson, dat mijn vader nooit of te nimmer de heilige Odin af zou vallen, de vader van alle goden. Wij waren bij hem toen hij stierf, vermoord in opdracht van die bisschop van jullie. Odin heeft zijn heilige raven gestuurd om mijn vaders geest te vergezellen naar de burcht van de Dapperen. De dromen van jullie bisschop zijn hem kennelijk ingegeven door hebzucht. Wie profiteert er van de gaven die jullie en anderen in het heiligdom achterlaten? Mijn vader of Gardar?'

Tuli's vrouw sloeg een kruis en trok haar kinderen achteruit. Tuli Svenson knipperde met zijn ogen en spreidde zijn handen. 'Ik raak helemaal in de war van jou. Bisschop Alf was een man gods. Hij zou nooit onwaarheden hebben verteld. Sira Pall Knudson, die nu de hoogste geestelijke van de kathedraal is, heeft ook beaamd dat het waar was. Ik moet nadenken over wat je me net hebt verteld.'

'Als je inderdaad nadenkt, moet je één ding niet vergeten. Mijn vader zou hebben gewild dat jij je kazen en je huiden zelf hield, of dat je je voorraden deelde met een minder fortuinlijk gezin. Zo was hij. Hij zou niet hebben gewild dat jij eraan meewerkte om Gardar nog rijker te maken.' Toen hij dat had gezegd maakte Halvard opnieuw een buiging en liep samen met Ingrid weg. Tuli en zijn gezin bleven hem nog een tijdje nakijken, voordat ze zich omdraaiden en doorliepen naar huis.

Ze waren al een stuk verder op het pad toen Ingrid zei: 'Ze hebben uw land vast in beslag genomen. Nu zullen we moeten vechten om het terug te krijgen.'

'Dat zullen we wel zien.' Ze wachtten Ole en Leif op aan de oude steiger onder hun boerderij. Halvard vertelde zijn zoons snel wat ze net te horen hadden gekregen. 'Het heeft geen zin om te wachten. Ik betwijfel of iemand ons na al die tijd nog zal herkennen, maar ik wil die heiligschennis met mijn eigen ogen aanschouwen. Als iemand vragen gaat stellen, doe je maar net alsof we pelgrims zijn.' Alsof het een amulet was, raakte hij even het document aan dat Sira Mars bij wijze van gunst voor hem had ondertekend en dat veilig opgeborgen zat in een binnenzak onder zijn hemd.

Het pad dat jaren geleden in de helling was uitgehakt, was door de invloed van wind en weer wat minder steil geworden dan de laatste keer dat ze er tegenop gelopen waren. Het gezin kwam bij hun oude huis aan en liep eromheen alsof ze alles wilden bezichtigen wat met het heiligdom te maken had. Kettil en Han hielden zich op afstand met de kudde, maar ze letten goed op hun meester voor het geval hij hulp nodig zou hebben.

Mensen stonden in de rij om Gunnar naast zijn grafheuvel hun eerbied te betuigen. De grotere stenen waren versierd met simpele geschilderde en ingebeitelde patronen. Een aantal houten kruisen en een met de hand gesneden ivoren kruisbeeld stonden rechtop in de spleten.

Halvard kreeg last van braakneigingen. Toen hij de pelgrims en de mannen in lange pijen met kappen in het oog kreeg, maakte hij met zijn duim en wijsvinger het teken van Odins oog. Kijk naar beneden, smeekte hij de koning van de Asgardgoden. Kijk naar deze heiligschennis. 'Vader, ze hebben een heiligdom van uw grafheuvel gemaakt en ons huis veranderd in een opslagplaats voor giften.'

'Hebzuchtige, arrogante dieven. Moge Odin hun van deze plek verdrijven,' zei Ole gesmoord. 'Thor, laat uw bliksem neerkomen. Vernietig dit heiligdom.' Hij sprak zo zacht dat niemand anders hem kon horen.

'Het zou me goed doen om een paar kelen af te snijden en de beenderen van mijn grootvader te laven met hun bloed,' voegde Leif eraan toe.

'Dat lijkt me niet verstandig,' zei Ingrid. 'We zullen wel een betere manier vinden.' Hoewel ze haar grootvader niet had gekend, hadden de anderen zoveel over hem verteld dat ze met haar vader en broers meevoelde.

Halvard trok hen mee tot ze buiten gehoorsafstand waren. 'Op de bisschop kunnen we ons niet meer wreken, maar wacht maar tot ik die Sira Pall Knudson in mijn handen krijg. In plaats van ons als een stel wildemannen te gedragen kunnen we beter naar Osmund gaan om te zien of hij ons van advies kan dienen.' Ingrid klemde zich vast aan Leifs arm en liep achter haar vader en Ole over het bekende pad dat naar het huis van hun oude buren leidde.

Ludmilla, zijn dochter, was de eerste die hen in het oog kreeg. Ze liep in de schaduw van het uitstekende dak van de boerderij heen en weer voor haar weefgetouw. Haar blonde vlechten waren om haar hoofd gewikkeld, waar ze met kammen op de plaats werden gehouden. Ze droeg een lichte werkmuts. 'Vader, Einar, er komen vreemde mensen aan,' riep ze naar binnen.

Kindergezichtjes verschenen voor de ramen en kwamen vanachter het huis te voorschijn. Nog voordat de mannen naar buiten waren gekomen, liet Ingrid haar pak vallen en rende het pad af. 'Ludmilla! Ik ben het, Ingrid. We zijn weer thuis.'

'Ingrid?' Haar gezicht werd doodsbleek. 'Is het echt waar?' Het meisje stortte zich in de armen van de vrouw. Ludmilla ving haar op en omhelsde haar stevig. 'Gauw, vader! Halvard is hier met zijn gezin!' riep ze. 'Ingrid, je bent al bijna volwassen. Laat me eens goed naar je kijken.' Ze hield het meisje op armlengte afstand en toen ze weer opkeek, stonden Ole, Leif en Halvard voor haar. 'God, ik had nooit verwacht dat ik jullie weer zou zien. De jongens zijn mannen geworden. Met die baarden zou ik ze bijna niet hebben herkend,' zei ze terwijl ze het meisje tegen zich aan drukte.

Een gebogen, grijze man met dunne benen kwam leunend op een stok de deur uit. 'Halvard? Halvard! Houden mijn oude ogen me voor de gek? Ben jij het werkelijk? Kom binnen, dan kunnen we praten. Dit is de tweede keer dat je uit de Northsetur komt opdagen, terwijl iedereen dacht dat je dood was. Kom binnen, allemaal. Waarom zijn jullie teruggekomen? Waar is Astrid?'

Toen Halvard geen antwoord gaf, sloeg Osmund zijn hand voor zijn ingevallen mond. 'O! Dat spijt me. Birgitta is twee winters geleden naar de hemel gegaan. Mijn dochter doet het huishouden voor me. Ze heeft inmiddels ook een goede man gevonden.' De andere man voegde zich bij hen. 'Einar, dit is Halvard, onze oude buurman, met zijn zoons en dochter en...' Hij keek om zich heen, Kettil en Han hadden de kudde tot stilstand gebracht in afwachting van de bevelen van hun meester. 'En hun slaven. Halvard is in het noorden een welvarend man geworden. Einar, je hebt me toch weleens over Halvard horen praten?'

'Ja, hoor,' zei de blonde man.

'Aangenaam, meneer.' Halvard beantwoordde zijn lichte buiging op dezelfde manier en richtte vervolgens zijn aandacht op zijn oude buurman. 'Je verlies doet me verdriet,' zei hij. 'Wat triest dat we bij het weerzien allebei in de rouw blijken te zijn.'

'De jaren hebben hun tol geëist,' beaamde Osmund. 'Zelfs mijn zoons zijn er niet meer. Die werden vorig jaar tijdens de jacht door walrussen aangevallen. Hun wonden gingen etteren en ze waren binnen een week dood. En ik had mijn hoop helemaal op hen gevestigd. Eigenlijk horen de ouderen eerst te gaan. Waarom staat de hele wereld op z'n kop?' Hij staarde naar de wolken, alsof hij daar het antwoord op zijn vraag kon vinden. 'Zou Christus dat weten? Of Odin? Kunnen de priesters van al die goden een bevredigend antwoord geven op de vragen van een cynische oude man?'

Halvard pakte zijn oude vriend bij de schouder. 'Alleen de Nornen die ons noodlot spinnen, weten wat voor ons ligt. Mannen noch goden kunnen het noodlot ontlopen.'

'Maar goed!' zei Osmund terwijl hij zijn somberheid van zich af zette. 'Dat is een interessante filosofie, maar daar schieten we niets mee op. We zijn lang genoeg in leven gebleven om elkaar weer te zien, dus misschien heeft dat iets te betekenen. Laten we maar even gaan bijpraten. Ik heb zowel zure melk als verse en er is ook gekookt schapenvlees. Roep je familie maar naar binnen. Onder het eten kun je me vertellen wat je precies van plan bent.'

Ze liepen naar binnen. 'Heb je ook iets te eten voor mijn slaven? Is er genoeg? We hebben nog een paar dieren over van de prima kudde die je ons meegegeven hebt toen we vier jaar geleden vertrokken. Ik wil je niet tot last zijn.'

Osmund woof zijn woorden weg. 'Ludmilla, zorg er alsjeblieft voor dat Halvards slaven ook vlees en soep krijgen.'

Een tijdje later zei Osmund: 'Het is me niet gelukt om je land vast te houden tot je terugkwam. Hoewel ik zowel bij de kerk als bij de Althing bezwaar heb gemaakt, waren al mijn pogingen vergeefs. Toen jij en je zoons weg bleken te zijn, hebben ze verklaard dat je dood was en geen erfgenamen had achtergelaten. Ik was oorspronkelijk van plan om, als je niet terug zou komen, het huis en de boerderij aan mijn zoons te vermaken, maar die zijn nu dood. We hebben alleen Ludmilla over, met Einar en hun kinderen. De afgelopen paar winters hebben we veel vee verloren en we hebben meer land dan we nodig hebben. Ik was bang dat we hier de volgende zomer niet eens zouden halen. Het lijkt alsof Astrids voorspelling uitkomt. Moge haar ziel in vrede rusten, waar die zich ook bevindt.'

'Nu we het toch over de doden hebben, wanneer heeft bisschop Alf besloten dat Gunnar de beschermheilige van Groenland was?'

Osmund nam een slokje melk. 'Dus je weet al van het heiligdom. Gunnar en Sint-Petrus? Belachelijk.'

Ludmilla kwam de kamer in en ving die opmerking nog net op. 'Vader! Hoe durft u een man Gods tegen te spreken? De heilige bisschop heeft het zelf gezegd.'

'En is je moeder ook nog gezond en in leven dankzij haar gekruisigde god?' vroeg Osmund wrang. 'En misschien zijn mijn zoons ook niet dood en begraven. Het ging lang niet zo slecht met ons toen we onze eigen goden nog hadden.'

Ludmilla wendde haar ogen af en snoof. 'We zitten hier zo ver van de rest van de wereld af. Hij moet voor zoveel zorgen. Hij is maar alleen.'

'Een reden te meer waarom we veel goden nodig hebben die ons allemaal in de gaten kunnen houden. Af en toe denk ik dat Gunnar toch gelijk had.' Osmund keek zijn bezoekers weer aan. 'De mensen weten nog goed hoe hij de kathedraal dwong om hun voorraadschuren te openen en de tienden terug te geven aan de mensen die ze afgestaan hadden.'

'En als dank daarvoor werd vermoord,' viel Ole hem driftig in de rede. 'En nu misbruiken ze hem om een fortuin voor de kerk te vergaren. Ik heb mensen gezien die kazen en gedroogd vlees bij zich hadden, geitenvellen en geweven stof. Sommigen sleepten magere kinderen aan een touw mee, kinderen van Skraeling-afkomst.'

'Slaven die ze niet nog een winter te eten willen geven. De meeste mensen zetten ze de deur uit,' legde Osmund uit. 'Dat doen ze al sinds Sira Pall de plaats heeft ingenomen van bisschop Alf. Hij heeft verklaard dat de Skraelings geen echte mensen zijn, omdat ze nergens in de heilige boeken vermeld worden.'

'Dus Sira Pall heeft met één uitspraak mensen in beesten veranderd?' vroeg Ingrid. Ze keken haar allemaal aan. 'Had Sammik geen ziel toen hij mijn broer redde? Had mijn moeder geen ziel?' Ze had zich rustig gehouden, maar de woorden kwamen moeizaam over haar lippen en door het bloed dat haar naar de wangen steeg, leek haar huid donkerder te worden.

'Nee, mensen zijn geen dieren. Groenland is nog steeds een land met wetten en rechters,' antwoordde Halvard. 'Dat is toch zo, Osmund?' De oudere man knikte zwak, alsof de waarheid meer wens dan zekerheid was.

'Vanwege de bisschop en zijn bevel hebben we de Oostelijke Nederzetting verlaten en zijn naar de ruïnes van de Westelijke Nederzetting vertrokken. Hij heeft mijn vrouw verbannen, omdat hij verwachtte dat ze wel zou sterven als ze alleen was.' Halvard greep Osmund bij zijn arm. 'Beste vriend, je had het net over Odin. Dus je bent nog steeds voor rede vatbaar.'

'Ik veronderstel van wel.' Osmund kneep zijn mond samen.

'Vader,' protesteerde Ludmilla. 'Ik heb nu genoeg heidense taal gehoord. Einar zal het met me eens zijn.' Haar man liep naar haar toe en ging naast haar staan. 'Hoe durft u Odin aan te roepen, terwijl Jezus Zijn eigen bloed heeft geofferd om ons van onze zonden te verlossen?' Ze wees naar het kruisbeeld dat aan de muur hing. 'Valt u van uw geloof?'

'Vergeet niet dat dit nog steeds mijn huis is, dochter. Als ik jou was, zou ik het advies van Jezus aan zijn volgelingen maar opvolgen en proberen de vrede te bewaren.' Einar pakte de hand van zijn vrouw maar zei niets. Ludmilla liep rood aan. 'Het is niet Onze Lieve Heer die me kwaad maakt,' zei Osmund verzoenend, 'maar de mensen die beweren dat ze uit Zijn naam spreken. Ik ben van plan om Halvard te helpen zijn eigendom terug te krijgen. Je weet dat ik geen onrecht kan velen. Al zou ik er zo langzamerhand aan gewend moeten raken, hè?'

Hij grinnikte. 'Zie je nu wat er gebeurt, beste vriend? Als de vrouwen van je gezin zich tegen je keren en de priesters te veel macht krijgen, is de vrede in huis ver te zoeken. Af en toe is het verstandiger om je maar bij de feiten neer te leggen in plaats van tegen de stroom op te roeien, maar er zijn dingen die een man niet kan verteren.'

'Misschien hadden we helemaal niet terug moeten komen. We hebben overwogen om ons te vestigen in een van de verlaten huizen die we onderweg hebben gezien, maar ik wilde eerst weten wat er met mijn huis was gebeurd. Ik denk dat ik van plan was om mijn vaders zegen af te smeken. Als ik afga op wat we vandaag hebben gezien, moet ik daarvoor in de rij staan.'

Kettil en Han hadden bij het raam staan luisteren. 'Wij helpen u wel, meester Halvard,' zei Kettil terwijl hij Han aankeek.

'Wij allebei,' voegde Han eraan toe. 'U hoeft ons alleen maar te vertellen wat we moeten doen.'

'Voorlopig niets,' zei Halvard. 'Als ik jullie nodig heb, zal ik jullie dat wel laten weten. Als jullie klaar zijn met eten, breng dan de kommen maar naar binnen en ga rusten.'

'Ik wou dat ik zulke slaven had,' merkte Osmund op. 'Zo'n trouw stel heb ik zelden gezien. Hoe lang heb je ze al?'

'Sinds gisteren.' Halvard vertelde hem niet alleen hoe hij aan Kettil en Han was gekomen, maar liet ook het document zien dat Si ra Mars hem bij wijze van gunst had meegegeven.

Osmunds ogen glinsterden. 'Dus je hoeft alleen maar naar Sira Tall te gaan, dat document onder zijn neus te duwen en zijn vazallen opdracht te geven hun biezen te pakken. Hij zal vast niet weten hoe snel hij dat fortuin dat hij uit naam van je vader binnensleept op moet geven.'

Ole sprong op, maar Halvard gebaarde dat hij weer moest gaan zitten. 'Hij maakt een grapje. Ik veronderstel dat ik maar op de goden moet vertrouwen.'

'Als het recht in de mensenwereld zo vaak zou zegevieren als in de verhalen die wij elkaar vertellen, zou die wereld er een stuk beter uitzien,' zei Osmund. 'Hoor je wel hoe filosofisch ik op mijn oude dag ben geworden? Misschien zal ik daar nog profijt van hebben, al waag ik dat te betwijfelen.'

'Kunt u dat document niet bij het graf van grootvader laten zien aan de priesters die het huis bewaken?' vroeg Ingrid. 'U dacht dat u daar wel iets aan zou hebben.' Ze was zo rustig dat ze jaren ouder klonk dan ze in werkelijkheid was. 'Als ze niet willen luisteren, kunt u nog altijd aan het eind van de zomer met uw document naar de Althing. Dan zullen de rechters en de rechtsdienaar wel achter de waarheid komen. Het is immers ons goed recht om het graf van grootvader op te eisen en er zelf voor te zorgen?'

'Ja, het is ons goed recht,' herhaalde Halvard terwijl hij naar zijn jongste kind keek alsof ze hem steeds weer voor nieuwe verrassingen stelde.

'Dat meisje weet haar rust te bewaren in plaats van geëmotioneerd te raken. Je hoeft niet te vragen van wie ze dat heeft.' Osmund ging er niet dieper op in, maar Ingrid voelde haar wangen gloeien bij zijn compliment en de verwijzing naar haar moeder. 'Trouwens, in de akte van eigendom die je aan mij hebt gegeven staat een clausule betreffende jouw eventuele terugkomst. Ik stond erop dat we vast zouden leggen dat jij of je erfgenamen de boerderij weer terug zouden krijgen als jullie dat wilden. Daar hebben we allebei onze naam onder gezet. Als de kerk met de akte van vruchtgebruik op de proppen komt die ze mij gedwongen hebben te tekenen, zal daaruit meteen blijken dat die geen enkele waarde heeft. En als ze dat niet doen, op welk recht willen ze zich dan beroepen?' De vraag bleven even in de lucht hangen.

'Bestaat er een kans dat ik mijn eigendom op een wettige manier terug kan krijgen?' Halvard voelde zijn hart bonzen toen hij nadacht over Osrnunds opmerking. 'Denk je dat een eenvoudige man het kan winnen van de kerk?'

'We mogen dan aan het randje van de wereld wonen, maar Groenland heeft nog steeds wetten. De kerk is niet almachtig, al proberen ze ons dat wel wijs te maken. Er zijn wel meer mensen die jouw eis zullen steunen als het op een rechtszaak uitloopt. Als ik me goed herinner, hebben je vrienden je ook niet in de steek gelaten op de dag dat de bisschop je vrouw veroordeelde en ze zouden haar ook verdedigd hebben.'

'Astrid was vastbesloten dat ze liever in ballingschap zou gaan leven dan onenigheid te veroorzaken,' bracht Halvard hem in herinnering.

Hij stond op, liep naar zijn vriend toe en sloeg zijn armen om hem heen. 'We hadden gelijk dat we eerst naar jou toe zijn gekomen. Bedankt dat je me weer een beetje hoop hebt gegeven.'

Achter zijn rug hief Ole zijn gebalde linkerhand op, het teken van Thors hamer. Leif en Ingrid zagen het gebaar van hun oudere broer en knikten. Als gezond verstand niet genoeg was, dan was er nog altijd geweld.