Deel 1 Groenland, 1396
Ingrid wist niet of ze wel in geesten geloofde. Wanneer ze samen met haar moeder zat te weven of aan het koken was, of als ze in de melkschuur de kazen in doeken gewikkeld te drogen legden, had ze nooit het gevoel dat er geesten aanwezig waren. Maar als er niemand in de buurt was en de zon in het hartje van de zomer de boomloze groene hellingen van de bergen in het binnenland met een gouden schijnsel overgoot, was ze daar niet meer zo zeker van. Op welke manier maakten geesten hun aanwezigheid kenbaar?
De enige kudde die op de vlakbij gelegen weidegronden graasde, was van haar vader. Met uitzondering van haar vader en haar broers waren er geen vissers die hun netten in de fjord uitgooiden. In de spookachtige Westelijke Nederzetting waren zij en haar familie de enige overlevenden.
Vroeger vormden buren een onderdeel van hun leven. Drie jaar geleden woonden ze nog in de Oostelijke Nederzetting. Vader had een behoorlijk grote hofstede gehad, waar hij zijn vee fokte. Ingrid had bij wijze van lekkernij plakjes dik met boter besmeerd gedroogd zeehondenvlees gekregen voordat zij en haar vriendinnetjes onder de met dons gevulde dekens werden gestopt. Voor het slapengaan werden verhalen verteld over de tijd waarin goden en ijsreuzen de aarde bevolkten, en over de begintijd van hun Groenland, dat was gesticht door kolonisten die samen met Erik de Rode en zijn beruchte zoon, Leif de Gelukkige uit IJsland waren gekomen.
Ingrid tuurde naar het binnenland. Het was net alsof de lucht tijdens de korte zomer glansde en extra helder was. Vroeger hadden hier vlakbij mannen en vrouwen gewoond, op de plek waar de vervallen gebouwen van de Westelijke Nederzetting stonden. Hier hadden ze hun melkvee laten grazen, hun geschillen uitgevochten, huwelijken gesloten en gezinnen grootgebracht. Maar die mensen waren nu allemaal dood of vertrokken. Verjaagd door de barre winters en de van weerhaken voorziene pijlen van de Skraelings, de wilden die de Northsetur bevolkten, het ruige gebied waar ze in ontoegankelijke dorpen aan de noordkant en langs de kustfjorden woonden.
'Ingrid!' riep Oles boze stem. 'Je moeder heeft je nodig. Ben je nog niet klaar met melken?'
'Jawel,' zei ze, terwijl ze overwoog de emmers met een klap op de grond te zetten zodat hij kon zien hoe vol ze waren. Maar ze hing ze gewoon aan de met stof omwikkelde paal die ze op haar smalle schouders droeg. 'Ik kom eraan. Je kunt de kudde meenemen.' Ze liet de laatste geit vrij, die meteen terugdraafde naar haar jong.
Ole liep met een nijdig gezicht langs haar heen. 'Kwispel!' schreeuwde hij tegen de hond. Hij zei niets tegen haar, maar vertelde de hond met fluitsignalen wat hij moest doen terwijl ze met de geiten en de schapen naar de weidegrond liepen. Eigenlijk was dat haar werk, maar de laatste paar maanden had vader besloten dat ze beter thuis kon blijven. Leif en vader waren gaan vissen. Zij moest thuisblijven voor het geval moeder haar nodig had.
Ingrid vond het heerlijk om door de heuvels te zwerven en ze miste die vrijheid, vooral nu. Op de dag dat ze uit de Oostelijke Nederzetting vertrokken, had Ingrid met de geiten en de schapen meegehuppeld en geholpen om ze in de juiste richting te drijven. Toen hadden ze nog drie honden gehad. Ze had de meeuwen horen krijsen terwijl ze boven de speelse golfjes zweefden of rondcirkelden en omlaag doken om te vissen. Zelfs nu kon ze de zilte geur nog ruiken.
Ingrid schudde haar hoofd en zette het verleden van zich af. Daar had ze nu geen tijd voor. Ze was niet langer het zorgeloze meisje van drie jaar geleden, toen hun gezin vrijwillig in ballingschap was gegaan. Nu lag haar moeder daarbinnen op het randje van de dood, mager en uitgeteerd, met ingevallen wangen.
Ingrid dacht na over haar moeder. Op de een of andere manier hadden haar goudbruine huid en haar ogen, die zo donker en indringend waren dat sommigen er niet eens in durfden te kijken, de Groenlanders nerveus gemaakt. Toen Ingrids familie de oude hofstede van vader had verlaten en op weg was gegaan naar de onbekende kust, hadden moeders donkere ogen gesprankeld van moed. Ze had hen uitgedaagd hun toekomst onder ogen te zien. Ingrid wist dat er daarginds moeilijkheden waren geweest, hoewel ze destijds nog te jong was om te begrijpen wat er precies aan de hand was. Er was een man geweest die de christenen de bisschop hadden genoemd en die in een groot, stenen huis woonde. Hij had moeder verbannen. Natuurlijk hadden vader en de anderen geweigerd haar alleen te laten gaan. Vader had gezegd dat ze een vervallen huis zouden opknappen waar hij samen met moeder op hun terugreis uit het noorden tijdens een storm had geschuild. Er hadden al een generatie lang geen mensen meer in gewoond.
Ingrids halfbroers waren het eerst vertrokken, in vaders boot, wat betekende dat Ingrid haar ouders helemaal voor zichzelf had. In plaats van de lange, stoffen jurk met de grote schort en de lelijke harde laarzen had moeder de kleren uit haar eerste wereld aan. Ze liep lichtvoetig mee in haar enkellange laarsjes. Ze droeg beenstukken die tot de zoom van haar leren jurk reikten. Het juk van de jurk was bedekt met een ingewikkeld borduurpatroon in rood, blauw en groen. 'Dat zijn geverfde stekels van het stekelvarken,' had moeder uitgelegd. Het was een dier dat het meisje nooit had gezien.
Moeder vertelde altijd verhalen over een wereld die zij Schildpadeiland noemde. Ze beschreef grote, met geweien getooide elanden, bevers en andere vreemde dieren, maar ze had het nooit over schapen of geiten. Ze zei dat paarden, pony's, koeien, schapen en geiten bij haar volk onbekend waren, maar Moeder Aarde voorzag hen wel van voedsel dat zomaar uit de grond opsproot en van een ontelbaar aantal bomen die met hun groene kronen naar de lucht reikten. Moeder zei dat de bomen in haar wereld zo groot waren en zoveel bladeren hadden dat ze het zonlicht wegnamen van alles wat eronder groeide.
Vader zei nooit dat de verhalen van moeder niet klopten, maar hij moest toegeven dat hij zelf nooit in moeders wereld was geweest. 'Wie weet?' zei hij altijd als Ingrid er met hem over begon. 'Waarom zou je moeder dat soort dingen verzinnen? Waarom zouden bomen geen zoete vruchten kunnen hebben en waarom zou de aarde geen voedsel opleveren? Het kan toch best waar zijn dat de wereld van je moeder op de rug van een gigantische zeeschildpad ligt? Wij hebben lang niet alles van de wereld gezien, dus hoe moeten we weten wat wel en wat niet waar is? Toen ze bij ons kwam, hadden wij ook dingen die ze nauwelijks kon geloven: houten boten met zeilen, dieren die gemolken konden worden en boeken vol geschreven woorden met verhalen over andere landen, grote avonturen en goden.'
Ingrid had de uitleg van haar vader geaccepteerd, maar soms betwijfelde ze of er wel zo'n andere wereld was. De verhalen die vader over het land van zijn voorouders vertelde, waren al even vreemd als die van moeder: bergen die de vorm van mensen aannamen om de goden voor de gek te houden. Hoe vaak was ze niet in slaap gevallen om in haar dromen fantastische dieren onder een dak van bladeren te zien, of Noorwegen, waar mensen boven op elkaar woonden in plaatsen die 'steden' werden genoemd?
De verhalen van haar ouders hadden in de winter het gehuil van de wind overstemd, maar nu waren er geen sprookjes die konden verhullen wat Ingrid binnen zou aantreffen. Ze duwde de deur open.
Nadat ze de melk naast het vat bij de oliekachel had gezet, liep ze naar de bedstee van haar moeder. De gordijnen waren opengetrokken. Dat zou vader wel hebben gedaan voordat hij wegging. Moeders donkere haar glansde niet langer. Haar gezicht leek klein en stak asgrauw af tegen het kussen. Ingrid zag geen teken van ademhaling onder de lappendeken. 'Ik ben er weer, moeder,' zei ze. 'Blijf alsjeblieft ademen,' bad ze in stilte. 'Laat me nog niet alleen.'
Toen de deken omhoogkwam, voelde Ingrid haar knieën knikken van opluchting. Ze tilde de emmers op en gooide de inhoud in het vat. Terwijl ze bezig was, lag haar moeder in bed te mompelen, half in het Noors en half in de taal van haar volk. Lange woorden die vreemd klonken. Ze was weer aan het ijlen.
Ingrid schepte wat melk in een kom, pakte haar moeders lepel van het haakje en liep naar het bed. 'Ik heb verse warme melk. Probeer maar of je dat lust.' Ze tilde haar moeder iets op en duwde de kussens in haar rug. Daarna slaagde ze erin haar een paar lepels te voeren.
'Genoeg. Kom maar even bij me zitten en luister,' zei haar moeder hijgend. Ingrid ging naast haar op het bed zitten. 'Ik heb nu het gevoel dat mijn leven voordat ik je vader leerde kennen niets meer is dan een droom, maar dromen zijn soms echter dan het leven. Mijn nichtjes en mijn moeder weten niet dat ik in een andere wereld leef. Ze weten niets van jouw bestaan af.' In ieder geval besefte moeder dat Ingrid bij haar was. 'Maar de kans bestaat dat ze het wel weten. Ingrid, heb je weleens "zienerdromen" gehad?'
Ingrid zette de kom melk neer, legde haar hand op haar moeders voorhoofd en voelde dat het warmer werd. Hoe lang nog, vroeg Ingrid zich af. Ze wilde maar dat vader, Leif en zelfs Ole thuis zouden komen. Als moeder doorpraatte, zou ze misschien blijven leven tot zij er weer waren. 'Zienerdromen? Wat zijn dat?' vroeg ze om haar moeder aan te sporen.
De eeltige vingers waarmee moeder Ingrids kastanjebruine krullen uit haar gezicht streek, waren gloeiend heet. Haar handen waren verschrikkelijk mager geworden. Nutteloos. 'Dromen die je je kunt herinneren. Boodschappen uit de wereld der geesten.'
Af en toe was Ingrids moeder zo koortsig dat ze wartaal uitsloeg. 'Ik droom weleens over ons eerste huis,' zei Ingrid. 'Wat wilde je me vertellen?'
'Ik heb de kinderen overgehaald om samen met mij noten en bosbessen te gaan plukken voor de teruggekeerde krijgers. Hoe konden we weten dat de Algonquian ons diezelfde dag zouden overvallen? Orenda, de Grote Geest, heeft ervoor gezorgd dat ik ze vanuit de notenboom op tijd zag. Ik heb mijn broer, Verkenner, naar de clans gestuurd om ze te waarschuwen. Vader! Pas op, achter je!' Ze tilde haar hoofd op en keek naar beelden die er niet waren. Als ze genoeg adem had gehad, was het een schreeuw geweest.
'Er is niemand hier, moeder. Vader en Leif zijn vissen. Ik ga wel even roepen dat ze snel terug moeten komen. Vader zal vast willen weten dat je... dat je zo ziek bent. Als ik naar de klif loop, kan ik ze wenken. Dan komen ze meteen thuis.'
Moeder legde haar hand op Ingrids arm. 'Laat me niet alleen,' zei ze smekend. 'Ik moet met je praten. We hebben niet veel tijd meer.' Haar ogen stonden weer helder. 'Je zult het later wel begrijpen. Nu moet je alleen goed naar me luisteren. Je moet onthouden wat je droomt. Je dromen kunnen een boodschap bevatten.'
Ingrid verzekerde haar dat ze dat zou doen.
'Zet de deur open. Ik wil de lucht zien.' Een groep meeuwen was bij het begin van de fjord aan het bakkeleien. Misschien hadden vader en Leif een grote vis in hun netten verstrikt, of zelfs een zeehond. De zon viel schuin door de deur en de smalle ramen naar binnen en bracht een vleugje roze op Astrids grauwe donkere wangen, die daardoor op wolken bij zonsondergang leken. Ze roken de kruidige geur van bloeiende klaver.
Moeder sprak snel en in korte zinnetjes. 'Maak mijn kledingkist open, ik wil je iets laten zien. Haal dat platte pakje eruit dat onderin ligt, in een wollen lap gewikkeld.' Ingrid zocht onder de jurken, de schorten en de jas, vond het pakje en haalde het te voorschijn. 'Ja, dat is het. Breng het hier en maak het open.'
Het meisje gehoorzaamde en zag opnieuw het getaande leer en de felle, gemengde kleuren op het juk. Ingrid hield even haar adem in en zei met een zucht: 'Het is echt. Ik dacht dat ik deze jurk had gedroomd. Die had je aan toen we uit vaders oude huis wegtrokken.'
'Goed zo, meisje.'
Plotseling kon Ingrid haar tranen niet inhouden.
Moeder hief haar hand op en raakte met een zwak gebaar de natte wangen van haar dochter aan. 'Niet huilen. Ik heb je geleerd dat je sterk moet zijn. Wij leren baby's dat ze niet mogen huilen. Dat trekt vijanden aan in het bos. Mijn kleine broertje begon te huilen. Als grootmoeder er niet was geweest, hadden ze ons allemaal gedood.'
Moeder verloor zich weer in herinneringen. Een beetje krampachtig zei Ingrid: 'We zijn niet in het bos. We zijn thuis. Hier is het veilig.'
'Weet je dat zeker? Kan niemand ons kwaad doen?'
'Heel zeker. Er is hier verder niemand, alleen wij tweetjes. Maar vader en Leif zijn vlakbij. Ole is met de geiten naar de weidegrond.' Ze bad dat haar vader en Leif snel terug zouden komen. Ze had het gevoel dat ze al heel lang weg waren.
Toen haar moeder weer begon te praten wist Ingrid niet of ze zich hier bij haar in de kamer bevond of weer in haar dromen ronddwaalde. 'Deze jurk maakt deel uit van wie ik ben. Ik droeg hem toen ik van Schildpadeiland vertrok om naar de Inuit te gaan. Padloq heeft hem voor me bewaard toen ik ziek was. Ik heb deze jurk in Qisuks iglo aangetrokken. In deze jurk ben ik naar je vader gebracht om zijn vrouw te worden. En ik had hem weer aan toen ik je grootvader en je broers voor het eerst ontmoette. Het is een jurk...' Ze aarzelde even, alsof ze de juiste woorden moest zoeken. '... voor een nieuw begin. Om geluk af te dwingen.'
Ingrid voelde een rilling over haar rug glijden. 'Help me hem aan te trekken, Ingrid.' Het meisje legde de jurk uit en liet haar vingers over het zachte hertenleer, de franjes en het felle borduursel glijden.
Ze wurmde haar moeder uit de nachtpon. 'Je wangen gloeien, maar je handen zijn ijskoud,' fluisterde Ingrid, terwijl ze snel doorwerkte. 'Zal ik de olielamp aansteken?'
'Nee. Daar heb je geen tijd voor. Gauw.'
Ingrid streek de jurk op het bed glad. De vouwen verdwenen meteen. Ze tilde haar moeder op om haar armen in de mouwen te steken en de jurk over haar hoofd te trekken. Ze trok haar de beenstukken aan en maakte ze vast aan de gordel aan de binnenkant in de taille van de jurk. Een zonnestraal viel op het bed en verlichtte de koperkleurige huid van haar moeder en het loshangende zwarte haar.
'Terwijl we op vader en Leif wachten, zal ik je haar vlechten. Ik pak je kammen en de bandjes wel.' Ze pakte de ivoren kammen van haar moeder uit de houten, met ijzer beslagen kist. Op de plank lag een pakje zeehondenvet. 'Ik zal wat vet in je haar wrijven. Weet je nog dat je dat vroeger ook altijd bij mij deed?'
'Ja. Je was een mooi kind. Je haar lijkt meer op dat van je vader, rood en golvend. Mijn moeder wreef mijn haar altijd in met eekhoornvet toen ik nog klein was, maar zeehondenvet is ook goed. Wij woonden ver van de oceaan, dus mijn moeder heeft nooit zeehonden gezien.'
Ingrid begon voorzichtig te kammen om de klitten er zonder te trekken uit te halen. Het gestolde vet werd in haar handen weer vloeibaar. Ze wreef het in het slappe haar van haar moeder en trok het glad met de kam. 'Is dat geen lekker gevoel?' Blij dat ze iets te doen had, verdeelde ze haar moeders zwarte haar in strengen, vlocht het en bond de uiteinden vast. 'Wat zie je er nu mooi uit,' zei ze, terwijl ze het resultaat bewonderde. 'Vader zal vast verbaasd zijn.'
'Ja.' Moeder lachte flauw. 'Dat denk ik ook.'
Toen Ingrid klaar was, schikte ze het kussen onder haar moeders hoofd. 'Zal ik de deken over je leggen?'
'Ik heb het niet koud,' antwoordde moeder. Ze sperde haar ogen open en tilde haar hoofd op. Ingrid draaide zich om toen ze het geluid van voetstappen hoorde.
Plotseling verscheen er een schaduw die het licht tegenhield. Vader stond in de deuropening, met gebogen schouders en een verwilderd gezicht waar de bezorgdheid op te lezen stond. 'Ingrid! Wat heb je gedaan?' vroeg hij. Ingrid sprong overeind en voelde de koude rillingen over haar rug lopen toen ze besefte dat ze haar moeder had gekleed voor haar begrafenis.
'Is het zover, Astrid?' vroeg hij met een zucht.
'Je mag het kind niets kwalijk nemen. Ik heb haar gevraagd me te helpen. Het is in orde. Ingrid, ga maar naar buiten. Ik wil even alleen met je vader praten. Je bent een lieve meid.'
Vader stapte opzij zodat ze langs hem heen kon. Nu hij zo dichtbij stond, leek hij niet zo groot als gewoonlijk en zijn haar leek meer grijs dan rood. Hij gaf Ingrid een klopje op haar arm. 'Ik ben heus niet boos op je. Het heeft al zo lang geduurd, ik had niet verwacht dat het vandaag zou gebeuren.' Hij zuchtte diep met iets wat op een snik leek. 'Ik had niet weg mogen gaan.'
Ingrid knikte dat ze het begreep en liep haastig naar buiten. Ze voelde zich bijna schuldig omdat ze blij was dat ze niet binnen hoefde te blijven. Buiten, in de frisse, schone lucht haalde ze diep adem. De dood zat verscholen te wachten in de schaduwen in het stenen huis, terwijl Ingrid haar moeder nietsvermoedend voorbereidde op haar ontmoeting met hem. Maar moeder had het wel geweten. Ingrid wreef met haar knokkels in haar ogen om haar tranen te bedwingen, terwijl ze in elkaar gedoken op het lange gras ging zitten.
De jongste van haar twee oudere broers, Leif, vond haar daar. 'Wat is er?' vroeg hij.
'Ze laat ons alleen. Ze is stervende.'
Leif deed zijn mond open, maar er kwam geen geluid uit. Hij was bijna even lang als vader en slanker dan Ole. Hij was achttien jaar en het rode haar op zijn wangen was donzig en zacht en net iets lichter dan zijn vuurrode vlechten.
Ingrid schaamde zich een beetje omdat hij haar zo aantrof, stond weer op en knikte met haar hoofd naar het huis. 'Ze begon weer zo vreemd te praten. Maar ik mag niet huilen.' Leif trok zich daar niets van aan. Hij slikte en draaide zich om.
Toen hij haar weer aankeek, zag Ingrid dat zijn blauwe ogen rood omrand waren. 'Als je wilt, kun je me wel even helpen de vissen op te hangen zodat ze kunnen drogen,' zei hij. 'Ze zijn al schoongemaakt. Laten we maar iets gaan doen. Vader zal ons wel roepen als hij ons nodig heeft.' Ze was blij dat ze Leif mocht helpen en dat hij het fijn vond dat ze bij hem bleef, de oudste van haar halfbroers had nooit behoefte aan haar gezelschap.
Ze wist dat Leif begreep wat ze doormaakte, ook al was haar moeder niet de moeder van Leif en Ole. Hun moeder was gestorven voordat de hare naar vaders land kwam. Leif had dit allemaal al een keer meegemaakt. 'Weet je nog wat er gebeurde toen jouw moeder stierf?'
'Dat is al heel lang geleden, maar ik weet het nog precies. Vader wilde niet dat wij erbij zouden zijn. We waren bij vrienden op bezoek geweest en toen we thuiskwamen was ze dood. In zekere zin heb jij geluk. Jij hebt nog de kans gehad om afscheid van haar te nemen.'
Het kostte Ingrid moeite om er zo over te denken, maar ze veronderstelde dat hij wel gelijk zou hebben. Het zou nog veel erger zijn geweest als ze weggestuurd was en de laatste dagen van haar moeder niet had mogen meemaken.
Leif vertelde verder. 'Vader zei dat we naar binnen moesten gaan om onze moeder voor het laatst te zien. Ze stierf een paar weken nadat ze het leven had geschonken aan mijn kleine zusje. Omdat er geen melk was, stierf de baby een dag later. Er zijn te veel baby's geboren die onze moeders weggenomen hebben.' Ingrid hoorde de tranen terwijl hij zijn best deed om zijn stem in bedwang te houden. 'Ole wierp zich op haar lichaam. Vader moest hem er vanaf trekken om haar te kunnen begraven. Nadat we haar met stenen hadden bedekt, vertrok vader met zijn vrienden voor de voorjaarsjacht op zeehonden. Hij bleef zo lang weg, dat grootvader dacht dat hij ergens in het noorden de dood had gevonden en ons naar de buren bracht zodat die voor ons konden zorgen. Daar waren we ook toen hij terugkwam met jouw moeder.' Hij hield abrupt op. 'Waarom begin ik daarover? Dat weet je allemaal allang.'
Ingrid was blij dat hij zijn herinneringen met haar wilde delen. 'Ik vind het niet erg om het nog een keer te horen. Het is fijn om met elkaar te praten.' Het was een oud verhaal dat ze allebei al talloze keren hadden gehoord. 'In het noorden vond vader mijn moeder die bij de Skraelings woonde die hem na een overstroming het leven hadden gered. Ze trokken hem langs een klif omhoog. Toen mijn moeder hem voor het eerst zag, begon ze te gillen.' Ingrid probeerde te lachen. 'En toen trouwde vader met haar en nam haar mee naar huis om voor jou en Ole te zorgen,' zei ze.
Het was eigenlijk raar dat er een verhaal was dat over henzelf ging. Ze vroeg zich af of dat ook voor andere families gold. Misschien waren zij wel anders dan de families die in het zuiden waren gebleven, omdat ze elkaar meer nodig hadden.
Leif pakte de draad van het verhaal weer op. 'Ik was bijna zeven toen vader terugkwam met Astrid. Grootvader was woest dat hij het lef had om een Skraeling in huis te halen terwijl mijn moeder nog maar net in haar graf lag. Ik was ook boos, maar Ole was natuurlijk het ergst.' De tranen biggelden over zijn wangen. Hij wreef ze weg met de rug van zijn hand.
Leif had inmiddels de schoongemaakte vissen opgehangen aan de rekken die tegen stal stonden. Die werd 's zomers alleen gebruikt om hooi op te slaan en vis te drogen. Voordat het winter werd, zouden ze de gaten in het dak weer met plaggen dichten om de kudde tegen de strenge kou te beschermen.
Ingrid keek naar het kleine, eenzame huis. 'Ze is niet bang.'
'Nee. Natuurlijk niet,' antwoordde Leif.
Plotseling hoorden ze het geluid van belletjes en het getrappel van hoeven. Kwispel blafte tegen de achterblijvers. 'Waarom komt Ole al zo vroeg terug?' vroeg Ingrid terwijl ze naar de stand van de zon keek. 'De dag is pas half voorbij.'
'Hij zal het wel weten,' zei Leif.
Ingrid werd bekropen door een opwelling van woede. Hoe kon Ole het weten en waarom zou hij zich er iets van aantrekken? Ingrid had het gevoel dat ze aan de grond genageld stond, terwijl Leif zich haastte om de weg naar de schaapskooi vrij te maken. Pas toen kwam Ingrid ook weer in beweging. Er moest gewerkt worden. Ze hielp haar halfbroers de kudde naar binnen te brengen. Leif sloot het hek.
'Hoe gaat het met Astrid?' vroeg Ole aan Leif.
'Kijk zelf maar.' Leif draaide zich om en wees. Terwijl zij de schapen en de geiten in de kooi dreven, had Halvard zijn vrouw naar buiten gebracht. Hij had haar op het lange gras gelegd, tussen de klaprozen en de klavers, en was toen achter haar gaan zitten, met haar hoofd in zijn schoot. Oles mond viel open toen hij de hertenleren jurk zag. Ingrid probeerde haar halfbroer aan te kijken, maar hij wendde zich snel af. Toen hij zich weer omdraaide, stond zijn gezicht strak en hij wilde haar niet aankijken. Als hij iets voelde, liet hij daar niets van blijken.
Halvard wenkte hen. 'Kom hier, Ingrid. En jullie ook,' zei hij tegen zijn zoons. 'Ze wil ons allemaal bij zich hebben.' Hij wiegde zijn vrouw en streelde haar slanke donkere vingers en haar wang.
Ingrid rende naar hen toe en knielde naast haar ouders op het gras. Ze pakte de andere hand van haar moeder en drukte er even haar lippen op. 'Moeder,' fluisterde Ingrid. 'Ik zal nooit vergeten wat je tegen me hebt gezegd.' Moeder stak haar hand naar haar uit en haar uitgemergelde lippen wierpen haar een kus toe.
Leif en Ole volgden onzeker. Halvard wenkte dat ze dichterbij moesten komen. Samen wachtte het gezin op het einde. Toen het kwam, leek het op een zacht briesje. Moeder sloeg haar ogen op alsof ze iemand begroette die zij alleen kon zien en probeerde te glimlachen. Ingrid volgde de blik van haar moeder, maar ze zag niets. Ze vocht tegen onwillige tranen. Tegen de tijd dat haar ogen weer helder waren, was moeders hand slap geworden. Vader had zich niet bewogen. Ingrids broers kwamen nog dichterbij, maar in plaats van dat ze met hun vijven in het gouden zonlicht op het groene erf zaten, waren ze nog maar met hun vieren.