Hoofdstuk 19

Hun blijdschap dat ze weer thuis waren, werd enigszins getemperd door hun bezorgdheid over Ole, die hen vermoeid vertelde dat Han en Kettil meteen terug waren gekomen om hun vrouwen en hun bezittingen op te halen. 'Ik heb nooit veel opgehad met Skraelings,' zei Ole, 'maar Kettil en Han hebben alles wat wij voor hen hebben gedaan dubbel en dwars terugbetaald. Ze hadden het ook nog over een brand die in de kerk was uitgebroken, waardoor iedereen het te druk had om jullie achterna te gaan.'

'Dat klopt. Die hadden zij uiteraard aangestoken.' Halvard legde uit dat ze terug waren gegaan om met blussen te helpen en vertelde wat er daarna was gebeurd.

'Dus Sira Mars heeft het nu voor het zeggen. Geen verplichte lessen meer, geen dreigementen en we mogen gewoon onze gang gaan. De wonderen zijn de wereld nog niet uit.'

 

De volgende paar dagen bleef er vanuit het zuiden een warme wind waaien. Het smeltwater van de sneeuw liep de fjorden in. Vanaf de oceaan klonken de donderslagen van het brekende ijs, dat in ijsschotsen wegdreef. Het duurde niet lang voordat de eerste grassprietjes te voorschijn kwamen. Ze schoten de eerste dag al een vingerdikte omhoog en binnen drie dagen waren ze tot handhoogte opgegroeid. Mossoorten en struiken werden getooid met roze en oranje bloemen. Mannen teerden de naden van hun boten en gooiden hun netten uit. De mensen gingen weer bij elkaar op bezoek.

Het feest van de Wederopstanding werd in Gardar gevierd met een uitgebreid feestmaal van jong geiten- en lamsvlees en veel soorten vis. Ludmilla nodigde hen uit om mee te gaan, maar Halvard en zijn familie bedankten beleefd. Daarna leverden de kleinzoons van Osmund namens de kerk een voorraad vlees bij de boerderij van Halvard af, als dank voor hun hulp bij de brand.

Wanneer Ingrid met haar vaders kudde naar de weidegrond ging, strekte het land zich voor haar uit in een panorama van groen gras en blauwe meren. Alleen de muren tussen de landerijen waren grijs. Ze zag minder mensen dan vroeger op het land dat eigendom was van de kerk. Schapen en geiten graasden op het nieuwe gras en begonnen eindelijk wat dikker te worden. De meeste wintergasten van de kathedraal waren teruggekeerd naar hun kloosters in het oosten. De jonge dieren dronken niet meer bij hun moeder en werden twee keer zo groot. Hun vacht werd lang en dik. Ingrid voelde de olie in hun pels en smeerde dat in haar haar en op haar blote huid die in de winter bijna was uitgedroogd. Op een ochtend werd ze wakker en merkte dat ze vrouw was geworden. Die ontdekking maakte het gemis van haar moeder nog groter. Het leek bijna alsof ze opnieuw was overleden. Ze ging naar Ludmilla toe om te vragen wat ze moest doen.

'Fijn om je te zien,' zei Ludmilla. 'Het gaat deze lente een stuk beter met ons allemaal. Je vader ziet er ook veel jonger uit, zonder al die zorgrimpels. Mijn vader begint weer aan te sterken en loopt minder vaak met zijn stok. Ga maar mee naar mijn bedstee, dan zal ik je laten zien hoe je een gordel moet maken met schoon wolpluksel die je tijdens je maandstonde kunt dragen. Ik denk niet dat je moeder de kans heeft gekregen om je dat te vertellen, maar het betekent wel dat je nu zwanger kunt worden. Blijf bij mannen uit de buurt, tot je vader je uitgehuwelijkt heeft.'

'Wie wil er nou met een halfbloed trouwen?' vroeg Ingrid. Ze keek even naar haar handen.

'Dat valt nog te bezien. Er zal echt wel een man voor je te vinden zijn. Je vader heeft ook een Skraeling uitgekozen.' Ze zag dat Ingrid wit wegtrok en sneed haastig een ander onderwerp aan. 'Toen we vanmorgen wakker werden, waren alle slaven verdwenen. Beide gezinnen, en ze hebben niet alleen al hun kleren en voedsel meegenomen, maar ook een van onze boten. De andere hebben ze laten liggen. Ik neem aan bij wijze van dank omdat we hen zo fatsoenlijk hebben behandeld en tijdens de winter altijd ons voedsel met hen hebben gedeeld.'

'Wij zijn al een week lang de boerderij niet af geweest, dus dat wist ik nog niet. Ik vraag me af waarom ze nu ineens zijn vertrokken.'

'Nou ja, mijn vader heeft hen nooit tegen hun wil vastgehouden. Het schijnt dat alle Skraelings hun meesters verlaten hebben. In zekere zin hadden we dat wel verwacht, maar door er zo stiekem midden in de nacht vandoor te gaan, zullen ze hun onsterflijke ziel kwijtraken.'

Ingrid bedankte Ludmilla voor haar hulp en ging terug naar huis. Overal in de provincie waren de Skraeling-slaven verdwenen. Als dat kon, hadden ze boten meegenomen, of ze hadden boten weggehaald bij verlaten huizen, zodat niemand hen van diefstal kon beschuldigen. Er waren te weinig Groenlanders om hen achterna te gaan. En de lentejacht was dit jaar afgelast, omdat de priesters hadden gezien hoe weinig rendieren er nog over waren op Hreiny Eiland. Maar in de fjorden zat kabeljauw, de weilanden bij de huizen stonden vol gras en er was meer dan genoeg kaas en zure melk om de honger te stillen. De herinnering aan het voorspelde onheil vervaagde.

Tot grote vreugde van veel mensen kwamen de groenblauwe vlinders weer terug zodra er bloemen waren. Hun aantal was dit jaar nog groter dan het jaar daarvoor. Het leek alsof het merendeel vanaf de oceaan in het zuiden door krachtige winden landinwaarts werd geblazen. Vissen sprongen uit het water om ze uit de lucht te happen. Ook de zeemeeuwen deden zich te goed aan de dubbel gevleugelde diertjes, maar dat scheen de vlinders niet te schaden, want er was geen dak, geen bloem en geen grassprietje waar ze niet op neerstreken.

Osmund pakte zijn wandelstok en liep naar het huis van Halvard om een buurpraatje te maken. Halvard en Leif waren bezig met het repareren van de muur die Halvards land scheidde van hun buren aan de noordkant. Door de hevige sneeuwval en de felle windvlagen was de muur gedurende de winter ingestort en de stenen lagen nu overal op het veld verspreid.

'Ja, ze zijn prachtig,' beaamde Leif. 'Heb je die mooie gezien met alle kleuren van de regenboog? Die zijn nieuw.'

'Die blauwgroene waren er vorige zomer ook al,' zei Osmund. 'Ik heb nooit geweten dat er zoveel soorten vlinders bestaan. Waarom zouden ze hier nu ineens opduiken? Mijn leven lang heb ik nooit andere gezien dan die kleine witte vlinders die je altijd bij de bloemen in de bergen vindt. Zijn deze allemaal nieuw, of zouden er een paar van vorig jaar tussen zitten? Houden vlinders een winterslaap? Je zou toch nooit denken dat deze tere diertjes onze winters kunnen overleven.'

'Jij weet er meer van dan ik.' Halvard smeerde een nieuw stuk van de muur in met modder die vermengd was met schelpgruis dat ze langs de oever van de fjord hadden weggehaald. 'Zolang ze genoeg gras overlaten voor ons vee maak ik me er niet druk over.'

Osmund stak zijn hand uit. Meteen streken er twee vlinders op neer die voorzichtig met hun sprieterige tongetjes het zweet uit de verweerde huidplooien oplikten. 'De warme zuidenwind voert nieuwe aan alsof het een wolk sprinkhanen is. Ze mogen dan alleen nectar drinken, maar het is toch een beetje verontrustend dat je ze overal om je heen ziet.' Hij schudde de twee vlinders van zijn hand af. 'Het lijken wel wormen die over mijn graf kruipen.'

Halvard maakte het teken van het oog om het onheil af te wenden. 'Praat niet over wormen,' zei hij. 'En ook niet over graven. We moeten nog een stuk muur afbouwen, maar we gaan zo eten. We hebben gisteren een paar dikke, vette vissen in de fjord gevangen die Ingrid nu aan het bakken is. Eet je een hapje mee?'

Toen ze door het hoge gras terugliepen naar het huis, fladderden een paar vlinders in Osmunds baard. Hij schepte ze er voorzichtig af en gooide ze in de lucht. 'Ze moeten wel manieren leren. Ik wou dat ze niet over mijn gezicht en over mijn eten liepen.'

Halvard krabde op zijn hoofd en keek om naar het glooiende groene land en de helderblauwe lucht die de besneeuwde bergtoppen in het binnenland leek in te kapselen. Op de hooggelegen bergweiden lagen nog steeds plekken sneeuw. Het gouden zonlicht weerkaatste van de gletsjer alsof het een diamant was en veranderde in een kleurige regenboog.

Een week later wiekten er veel minder kleurige vleugels over de velden en het huis. Ze zochten naar gevleugelde lijkjes, maar ze vonden alleen uitgedroogde vleugels tussen het gras. 'Ze zullen wel door de vogels opgegeten zijn,' zei Leif. Omdat de beestjes zo onaards mooi waren, hielden ze de mensen voortdurend bezig. En overal, of het nu op het platteland of rond de kathedraal was, vroegen mensen zich af of er betekenis school in het voortdurende komen en gaan van de vlinders. Er waren dit jaar trouwens minder vogels dan normaal. Misschien waren de dieren door de warmte op een dwaalspoor gebracht en nestelden ze nu in de kliffen verder naar het noorden in plaats van langs de fjorden.

Ingrid en Kwispel waren met de kudde van haar vader naar de hooggelegen weidegronden getrokken. De zachte lucht uit het zuiden had binnen een maand een soort verjongingskuur bij de hond veroorzaakt en nu draafde hij rond de kudde om afgedwaalde geitjes terug te jagen naar hun moeders. Ingrid droeg kleren die ze zelf had gemaakt. Ze vond het niet de moeite waard om een groot gedeelte van haar tijd te besteden aan het weven en naaien van lijfjes met lange mouwen of schorten en rokken. Ze maakte leer van geitenhuiden zoals ze van haar moeder had geleerd. Met behulp van rook werd het donker en waterdicht gemaakt. En toen ze haar gezicht en armen inwreef met gebruikt lampenvet om de muggen op afstand te houden, voelde ze zich echt op haar gemak.

Op de volgende helling zag ze een andere kudde. Thorunn en Jona stonden met hun handen boven hun ogen naar haar te turen. Ingrid woof. Hoewel ze terugzwaaiden en naar haar toe kwamen, hadden ze haar niet herkend. Ingrid moest inwendig lachen toen ze hun vlechten en hun jurken gladstreken, omdat ze dachten dat ze een jongen was, dezelfde vergissing die Sira Mars had gemaakt toen ze uit het noorden kwamen.

Sinds de Althing had ze de zusjes allang vergeven dat ze haar lastig hadden gevallen en haar op verzoek van Sira Pall achterna hadden gezeten. Dat leek alweer zo lang geleden. Ze was blij dat ze eens iemand anders zag in plaats van haar broers. 'O, ben jij het,' zei Thorunn. 'Waarom kleed je je niet als een fatsoenlijk meisje? Heeft je moeder je geleerd hoe je zo'n pak moet maken?'

Ingrid zag er dankzij haar ogen en haar hoge voorhoofd veel exotischer uit dan de blonde zusjes met hun lichte huid. Ze had haar roodbruine haar achterover gestreken en er één lange vlecht van gemaakt die tot halverwege haar rug hing. Thorunn vroeg nog steeds alles wat haar voor de mond kwam. 'Ja, mijn moeder heeft me geleerd om broeken en hemden van geitenleer te maken. Als jullie die mooi vinden, wil ik het jullie ook wel leren.'

'Ingrid Halvardsdottir!' zei Jona, niet boos maar wel nadrukkelijk. 'Je bent heel anders dan de rest van de meisjes in de provincie en dat zul je wel altijd blijven ook. Het komt niet alleen omdat je nog met de oude beginselen bent opgevoed. Je denkt anders dan wij.'

'Hartelijk bedankt. Je bent vandaag wel erg vriendelijk.' Ingrid wist heel goed wat ze eigenlijk bedoelden, en ze was Ole dankbaar dat hij haar had geleerd hoe je door iemands woorden te verdraaien lik op stuk kon geven. Dat had hij haar en de rest van de familie vaak genoeg geleverd.

'Ze bedoelde het niet zo,' zei Thorunn, bij wijze van verontschuldiging. 'Maar als jij je als een man kleedt, zul je nooit een echtgenoot krijgen. De priester zegt dat vrouwen zich ingetogen moeten kleden. Het kan jou kennelijk niets schelen hoe je eruitziet met al dat vet op je gezicht.'

'Dit is mijn werkkleding. Niemand ziet me hier, met uitzondering van de andere herders. Jullie weten best dat ik beneden in het dal wel jurken draag. Waarom zou ik me door de muggen laten bijten als dat vet ze op afstand houdt? Het zou verstandiger zijn als jullie hetzelfde deden.' Ingrid deed opnieuw een poging om van onderwerp te veranderen. 'Wat denken jullie van die arme vlinders? Waarom zijn ze hier gekomen om vervolgens weer te verdwijnen?'

Daar gingen ze wel op in. Jona tuitte haar lippen. 'Vorig jaar zei iedereen dat ze een goed voorteken waren. Achter alles schuilt toch een betekenis?' Ze liepen verder omhoog met hun kudden en zorgden er met behulp van de hond voor dat de geiten niet over allerlei richels afdwaalden. Boven de weidegrond hing de zoete geur van kruiden en klaver.

'Misschien steekt er helemaal niets achter,' veronderstelde Ingrid toen ze vers gras vonden. Ze overtuigde zich ervan dat er geen dieren waren afgedwaald en liet zich toen languit in het gras vallen, met haar kin op haar armen. 'Als de vlinders niet uit het binnenland zijn gekomen, moeten we ze hier op de weidegronden eigenlijk ook aantreffen, net als vorig jaar.' Ze kroop naar een tros roze bloemen en keek eronder om te zien of er dode vlinders op de grond lagen, verborgen tussen de bladeren, de grassprieten en de dovenetels. 'Kijk! Ik heb gelijk.' Ze vonden de restanten van witte vleugels, die inmiddels bruin en verscheurd waren. 'Hun lichamen zijn verdwenen, waarschijnlijk opgegeten.'

Maar er was meer. 'Moet je dit zien,' zei Ingrid en hield een lang smal blad omhoog waarop een groot aantal bobbeltjes zaten. De drie meisjes keken rond en vonden soortgelijke bobbeltjes op grassprietjes, op de takken van vruchtdragende slingerplanten en op de stengels van bloemen en riet. 'Zouden dat doorns worden? Of is her een ziekte waaraan de planten zullen sterven? Dat moeten we aan iedereen vertellen.'

Jona en Thorunn gingen op hun hurken zitten, draaiden de bloemen om en bekeken de onderkant. 'Ze zien eruit als nieuwe doorns, maar klaver heeft geen doorns en zeker niet onder op de blaadjes.'

'Die bobbeltjes zitten overal in de wei,' zei Thorunn, terwijl ze een geelbloeiende netel en een paar knalrode klaprozen bekeek. Ze liep verder en bestudeerde ook andere blaadjes en grassprieten. 'Moet je zien. Misschien is dit iets nieuws, net als de vlinders zelf. Dat moeten we onze vaders vertellen en de priesters. Die zullen wel weten wat dit is en wat we eraan moeten doen.'

'Ja, dat denk ik ook. We kunnen beter teruggaan,' zei Ingrid. 'Laten we maar een paar blaadjes plukken zodat we kunnen laten zien wat we bedoelen.' Ze liepen heen en weer over de weidegrond om voorbeelden te verzamelen. Ingrid vond het bijna jammer dat ze weer terug moest. Het was zo fijn in de heuvels, ver weg van alles en iedereen.

Het schuine dak van de kathedraal was nog net zichtbaar toen ze naar de horizon keek. Het was hersteld en met nieuwe plaggen bedekt. Het gebouw leek een zandbank tussen de groene landerijen, het meer en het glinsterende lint van de fjord. Ze hield haar hand boven haar ogen en tuurde opnieuw. Ze zag ze nog steeds, drie schepen met twee masten die achter elkaar vanuit het zuiden door de fjord voeren. Niemand had ooit dergelijke schepen gezien. Zouden het handelaren zijn die op weg waren naar de steiger in Gardar met nieuwe kolonisten en voorraden? De laatste keer dat daar een schip aanlegde, was in de zomer voor haar geboorte geweest. Ze kon haar ogen niet geloven, maar kleine vissersbootjes maakten haastig plaats en voeren naar de oever.

'Thorunn, Jona, kom gauw. Zien jullie ook wat ik zie?' Ingrid stond bijna te dansen van opwinding. Toen de twee meisjes met fladderende blonde vlechten naar haar toe kwamen rennen, wees Ingrid naar beneden. 'Zijn dat geen schepen die daar door de Eriksfjord zeilen? Ze lijken niet op de zeeschepen die ik op tekeningen heb gezien, maar ze hebben zeilen en er zitten mannen in.'

'Buitenlandse schepen?' herhaalden de meisjes. 'Zou het echt waar zijn?' Thorunn hield haar hand boven haar ogen. 'Na al die jaren?' De meisjes vielen elkaar opgewonden om de hals.

'Zijn hier weleens eerder dat soort schepen geweest?' vroeg Ingrid, maar Jona noch Thorunn gaf antwoord.

'Alle heiligen! De wereld heeft zich eindelijk ons bestaan herinnerd! Er komen kooplui aan!' schreeuwde Jona. 'Laten we gauw naar huis gaan.'

Thorunns mond viel open en er kwam een bezorgde blik in haar ogen. 'Straks meren ze al aan de steiger af voordat iemand hen kan begroeten. We moeten een paar schapen slachten en zorgen dat we vis hebben. Ze zullen wel ijzer en hout bij zich hebben en kolonisten met paarden en koeien. Nu wordt alles weer net als voor de lange winters.'

'De wereld heeft zich eindelijk ons bestaan herinnerd.' Jona maakte een rondedansje met Thorunn. 'Kijk eens hoe prachtig die handelsschepen zeilen. Ze zijn nog mooier en groter dan de oude zeeschepen. We moeten gauw naar de vallei om te kijken wat ze allemaal mee hebben gebracht. We kunnen allerlei dingen ruilen voor mooie stoffen en gereedschap, potten, hout en misschien zelfs wel een koe. Wat jammer dat jij je in die Skraeling-kleren niet kunt vertonen. Kom gauw, Thorunn.'

Ingrid floot Kwispel, die naar de ram die het verst was afgedwaald rende en hem dwong terug te lopen door een paar keer naar zijn billen te happen. Zij liep haastig naar de andere kant om haar vaders kudde voort te drijven met haar zweep.

'De mensen dachten dat de vlinders boodschappers uit de hemel waren, die ons troost moesten brengen,' riep Thorunn haar na. 'Nu hun belofte van betere tijden is uitgekomen, zijn ze weer terug naar hun hemelse bloemen.'

Ingrid slaakte een diepe zucht en klopte de grassprietjes van haar kleren. Ze wreef over het vet op haar hals en haar gezicht en wenste dat ze beter voorbereid was geweest op de komst van de buitenlandse kooplui.

Het dal ging schuil achter de heuvels toen ze naar beneden liepen, maar ze zagen de zwarte rook al voordat ze bij de boerderijen waren. Thorunn bleef boven aan een helling staan en tuurde in de verte. 'Wat gebeurt daar? Er komt rook uit ons huis. Vergeet die dieren maar, Jona. We moeten rennen!' Ze holden weg, zo hard als ze konden. Hun honden liepen met de dravende kudde geiten en schapen mee.

Ingrid liep achter haar vriendinnen aan, in plaats van naar hun eigen land. Er rees meer dan één rookpluim omhoog. Hoeveel mensen hadden per ongeluk een brandende lamp op een baal hooi laten vallen? Ondanks het feit dat ze zweette van inspanning liep er een koude rilling over haar rug. Vlak bij het huis van Thorunn en Jona was een kleine vijver en een zijtak van een vlakbij gelegen bron. Misschien konden ze het vuur blussen.

Voordat ze bij het huis waren, hoorden ze het gegil al. Mannen en vrouwen renden heen en weer, met emmers, harken en zeisen. Een van de schepen was vlak bij het strand voor anker gegaan. De bemanning zwaaide met zwaarden en kruisbogen en slaakte angstaanjagende strijdkreten om de boeren schrik aan te jagen. Hun hoofden werden beschermd door ijzeren helmen met zilverkleurige neusbeschermers waardoor hun gezichten onherkenbaar waren, maar ze hadden allemaal blonde haren en baarden in de kleur van een waterig winterzonnetje. Hun kapitein schreeuwde bevelen in een onbekende taal en liep driftig te gebaren.

'Bij het oog van Odin!' riep Ingrid uit. 'Bestaan de vikingen nog steeds?' Een paar van de vreemdelingen hadden geslachte dieren op hun schouders, waarvan het bloed nog uit de doorgesneden kelen droop. Ingrid rende naar een bijgebouw en verschool zich in de schaduw. Dit kon gewoon niet. Er waren geen vikingen meer. Dat hadden Osmund, Sira Mars en haar eigen vader zelf gezegd. Het was driehonderd jaar geleden dat de laatste drakenschepen van de vikingen waren uitgevaren om boerderijen en nederzettingen te plunderen.

Thorunn slaakte een gil en jammerde: 'Vader!' Hun buren, die waren toegerend om te helpen met blussen, gingen aan de kant zodat ze bij het lijk van haar vader kon komen. Zijn hoofd was ingeslagen. De moeder van de meisjes had zich op het lichaam van haar man gestort en smeekte de hemel om deze misdaad te wreken. Thorunn wierp zich op de dichtsbijstaande vreemdeling en probeerde zijn ogen uit te krabben. De zeeman lachte haar uit, smeet haar op de grond en trok haar rokken omhoog.

Jona vloog hem aan en bewerkte hem met haar vuisten. Een van de andere mannen pakte haar met één arm op en rende met haar weg in de richting van zijn schip. Hij had een kort zwaard in zijn vrije hand waarmee hij iedereen bedreigde die hem probeerde tegen te houden. De eerste zeeman was al snel met Thorunn klaar. Hij nam niet de moeite om zijn broek weer dicht te binden, maar rende achter zijn scheepsmaat aan.

Het meisje had een shock en bleef met de handen over haar ogen liggen. Ze trok niet eens haar rokken naar beneden en deed geen enkele poging om op te staan, hoewel haar borst schokte van de ongecontroleerde snikken. Een van de piraten die langs haar heen liep, kon de verleiding niet weerstaan.

'Blijf van haar af,' schreeuwde Thorunns jongere broertje. De jongen rende met getrokken mes op hem af. Een pijl uit een kruisboog trof hem in zijn been en een tweede smakte in zijn heup. Door de kracht van de projectielen werd hij opgetild en hij vloog door de lucht. Een paar meter verderop kwam hij als een hoopje op de grond terecht.

Ingrid stond verbijsterd te kijken naar alles wat zich voor haar ogen afspeelde. Het leek alsof de mensen zich langzamer bewogen dan normaal. Ze renden wel degelijk, maar elke beweging leek onderdeel van een droom, een nachtmerrie. Dit kan niet waar zijn, dacht ze. Haar leven lang had ze nooit een bezoeker uit de buitenwereld gezien en nu kreeg ze te maken met plunderende piraten? Ze kwam tot de conclusie dat ze in haar eigen bedstee moest liggen, vast in slaap. En als ze wakker werd, zou alles weer bij het oude zijn.

Buren staken hun vuisten op, schreeuwden en zwaaiden met hooivorken, maar de overvallers rekenden snel af met iedereen die zich in hun buurt waagde. Een Groenlander slaagde erin een van de vreemdelingen met zijn werpmes te doden. De overvaller werd door twee van zijn scheepsmaten weggesleept, maar de anderen liepen langzamer terug, achteruit om te voorkomen dat ze gevolgd zouden worden. Er was geen Groenlander die bij de arme Thorunn in de buurt kon komen om haar te helpen. Ingrid liep naar haar vriendin toe, in de wetenschap dat ze zouden denken dat zij, in haar geitenleren broek en hemd, een jongen zou zijn.

Ze trok haar korte mes, bukte zich en dreef het met alle kracht die ze kon opbrengen in de nek van de man die boven op de krijsende Thorunn lag. Hij rolde onder haar handen weg. Ondanks alles was de wond die ze hem had toegebracht ondiep, al bloedde hij hevig. De overvaller slaakte een kreet van pijn en woede en draaide zich naar haar om. Ze week achteruit, nog steeds met haar wapen in haar hand. De metgezel van haar slachtoffer dwong haar op haar knieën en tilde haar hemd op, waardoor haar borsten zichtbaar werden. Hij riep iets naar zijn kameraad en lachte hem uit omdat hij bijna het onderspit had gedolven tegen een vrouw.

Kwispel grauwde en viel de man die boven Ingrid uit torende aan. De vreemdeling trok zijn mes en stak toe. Het gegrom van de hond veranderde in een hoge kreet en stierf weg. 'Nee!' schreeuwde Ingrid.

De zeeman trok zijn mes terug uit de nog stuiptrekkende hond, veegde het af aan het gras en liep op een holletje achter zijn kameraden aan. Ingrid staarde hem na, terwijl de haat als gif aan haar hart vrat. Ze legde Kwispels kop op haar schoot en prees en streelde de oude bond terwijl zijn levensgeesten wegvloeiden. Ondertussen trokken de zeelieden hun ankers op en hesen de zeilen. Door de rook en haar tranen keek Ingrid het prachtige schip na dat door de glinsterende fjord voer om zich bij de twee andere vaartuigen te voegen.