Deel II Het einde der dag
De dagen werden korter. De vissen en het veevoer werden gedroogd en weggeborgen en de rendierjacht op Hreiny Eiland leverde een rijke buit op. In de zuidelijke provincie werd geen nieuws vernomen uit het gebied rond Brattahild, maar daar keek niemand van op. Tijdens de voorbereidingen op de winter werd er niet meer gereisd en na het invallen van de winter gingen de mensen zelfs niet meer bij elkaar op bezoek.
Ingrid werd wakker van de huilende wind die over de gletsjers naar het westen raasde. De wind gierde door de kliffen rond de fjorden en sloeg tegen het ijs dat zich langs de oevers had opgehoopt. Ze schoof het met huiden bespannen luik voor het kleine raam iets opzij, tuurde naar buiten en zag haar vader uit de stal komen. Toen hij de deur opendeed, kwam er een vlaag kou binnen.
Halvard trok zijn dikke jas uit, schudde hem uit en hing hem aan het gewei aan de binnenmuur van zijn bedstee. 'We moeten de scheidingswand neerzetten, want er was alweer een jaarling doodgevroren. Zodra de wind gaat liggen, brengen we eerst de rest van het voer binnen en halen dan de dieren op.'
'Denk je dan dat de wind gaat liggen, vader?' vroeg Ingrid. Ze had letterlijk de dagen geteld. Ze moest bekennen, al zou ze dat nooit hardop toegeven, dat het luisteren naar de verhalen van Sira Mars en het kopiëren van de plaatjes uit zijn boeken een welkome onderbreking waren van het saaie leven dat ze 's winters leidden.
'Het is vandaag toch zondag, hè?' zei Leif, die best wist waarom ze dat vroeg.
Dat gold ook voor Halvard. 'Je gaat vandaag nergens heen. Sira Mars hoeft alleen maar naar buiten te kijken, dan vergeeft hij je onmiddellijk dat je je les misloopt. Ik had niet verwacht dat je het leuk zou vinden.'
'Dan heb ik tenminste iets te doen.' Hoewel ze aanvankelijk bang was geweest om de kathedraal in te gaan, maakte ze nu gretig gebruik van de kans om haar ski's onder te binden en een uur of twee bij Sira Mars door te brengen.
'Ik verbied je om met dit weer op pad te gaan,' zei Halvard. 'Je vriest nog dood voordat je halverwege bent. Bovendien hebben we genoeg te doen, nu we vandaag de kudde naar binnen moeten brengen.'
'Ja, papa,' zei ze. Protesteren had geen zin. De Althing was inmiddels vijf maanden geleden. Ze vroeg zich weleens af of Kettil en Han een Inuit-dorp hadden gevonden en of ze nog in leven waren. Maar het had geen zin om te dromen over iets dat toch niet zou gebeuren. En ze vond het leuk als Sira Mars dingen uit de Heilige Schrift vertelde. Vaak deden die verhalen haar aan een of andere Groenlander denken en Sira Mars was het dan ook meestal met haar eens. Hij nam zijn plicht als onderwijzer serieus, maar hij kon zo mooi vertellen dat de gelijkenissen tot leven kwamen.
Wat ze echter het allerfijnst vond, was als hij zijn exemplaar te voorschijn haalde van een verhaal dat driehonderd jaar geleden door een vikingkapitein tijdens een lange Noorse winter was geschreven. Het ging over de reizen die hij in de jaren daarvoor had gemaakt en de avonturen die hij had beleefd. Sira Mars had haar wel verteld dat zulke verhalen over schatten en glorie meestal mooier werden gemaakt dan ze in werkelijkheid waren, maar toch beschreef hij de reizen, het moorden en de wraak zo levendig dat ze er bijzonder door geboeid werd. Dit waren haar eigen mensen, niet de vreemdelingen over wie in de Schrift steeds werd gepraat, de mensen die gebukt gingen onder het juk van de Romeinse overheersing toen de god van Sira Mars naar de aarde kwam en zich tussen de stervelingen vestigde.
Ze vond het ook heerlijk om de plaatjes uit het boek te kopiëren. Het zou fijn zijn geweest als ze kleuren en verguldsel had gehad, maar ook alleen met zwarte inkt vulde ze hele vellen perkament met schepen vol in bontvellen gehulde krijgers met een helm op hun hoofd. Ze had te horen gekregen dat ze zich eigenlijk moest schamen voor de vikingen die haar voorouders waren geweest, maar ze vond het opwindend om zich voor te stellen hoe ze onder het slaken van oorlogskreten die de inwoners de stuipen op het lijf joegen Engelse steden en dorpen hadden afgestroopt op zoek naar goud. Sinds de Noormannen christenen waren geworden, waren ze maar een stel saaie boeren geworden, vond Ingrid. En ze vroeg zo vaak om verhalen over hen in plaats van over de lankmoedige heiligen dat Sira Mars haar berispte en waarschuwde dat ze haar ziel in gevaar bracht. 'Een christelijk meisje is gehoorzaam en lief,' had hij gezegd.
'En een vikingmeisje wacht tot haar vader weer thuiskomt en haar alle schatten laat zien die hij heeft veroverd. Ook al kan ze zelf niet meedoen aan die vikingtochten, dan kan ze zich toch voorstellen hoe boeiend en opwindend ze moeten zijn.'
'Schaam je, Ingrid,' zei Sira Mars vroom. 'Bid maar tot Onze Lieve Heer dat je dat soort opwinding nooit mee zult maken.' En daar had hij waarschijnlijk gelijk in. 'Laten we nu maar weer verder gaan met de les.'
En nu zou ze een hele week moeten wachten voor ze weer naar Sira Mars mocht. Ze trok warme kleren en met bont gevoerde handschoenen aan om Ole en Leif te helpen stenen naar binnen te brengen voor de scheidingswand. Halvard hing grote netten met voer aan de hoogste balken en Kwispel stond zenuwachtig te blaffen toen Ole en Leif de blatende beesten naar binnen brachten. Sommige waren zo verstijfd van kou dat ze gedragen moesten worden.
Maar de volgende zondag moest Leif in bed blijven, hoestend en proestend. 'Je moet maar weer een zondag overslaan,' zei Halvard. 'Ik wil niet dat Leif in deze kou naar buiten gaat voor zoiets onbelangrijks als jouw godsdienstlessen.'
'We hebben het wel aan de Althing beloofd,' hielp ze hem herinneren.
'Ik breng haar wel,' zei Ole. De anderen keken hem stomverbaasd aan. 'Ik vind het niet erg. En het kind heeft meer dan één broer die haar kan beschermen. Bovendien wil ik zelf weleens horen wat ze haar daar proberen wijs te maken.'
'Je verveelt je zeker, hè?' riep Leif vanuit zijn bedstee.
Ole haalde zijn schouders op, maar hij gaf geen antwoord.
Ingrid had net op het punt gestaan om Ole te bedanken, maar nu zei ze: 'Sira Mars zal wel verbaasd zijn om jou te zien. Hij had vast niet verwacht dat jij naar hem wilde luisteren.'
Ze pakten zich stevig in en bonden hun ski's onder. Toen ze de kathedraal in het zicht kregen, zei Ingrid: 'We gaan aan de zijkant naar binnen, niet door de voordeur. Dan komen we dichter bij de priesterverblijven uit.' De deur ging schuil onder een pak sneeuw, maar Ingrid wist waar ze moesten zijn. 'Hier.' Ze duwde hem open.
Ze werden opgewacht door een van de keukenmeiden. 'Hang jullie overjassen maar bij het vuur,' zei ze. 'Maar als ik jullie was, zou ik m'n onderjas maar aanhouden. Het is koud boven.' In de keuken hing de soep voor het avondmaal van de priesters te pruttelen. In halfgesmolten schapenvet dreven lonten van in elkaar gedraaide lapjes stof, waarvan sommige lagen te sputteren. De rook kringelde omhoog naar de luchtgaten in het plafond. 'Maar jij bent Leif helemaal niet,' riep de vrouw verbaasd toen Ole zijn muts en masker had afgezet.
'Nee,' beaamde Ole.
'Dit is mijn andere broer,' legde Ingrid uit. 'Ga maar mee,' zei ze tegen Ole. 'Daarginds is een trap.' De oneven stenen treden liepen langs de muur van de refter omhoog naar de eerste verdieping met de slaapvertrekken van de priesters en de monniken.
Ingrid kende inmiddels al goed de weg in het gebouw, maar ze bleef de gewijde ruimte mijden. De wandtapijten vol martelaren en het grote houten kruisbeeld met de gekwelde god dat achter het altaar hing, joegen haar angst aan. Zelfs Sira Mars had haar nooit kunnen uitleggen waarom zulke akelige dingen zo'n belangrijke rol speelden in zijn vredelievende geloof. Ze hoopte dat Ole beleefd zou blijven, als hij ten minste van plan was zijn mond open te doen. Haar broer stond achter haar toen ze op de deur klopte. 'Wie is daar?' vroeg Sira Mars.
'Ingrid. Dit keer heb ik mijn broer Ole bij me,' antwoordde ze.
De priester deed de deur open. 'Kom binnen,' zei hij uitnodigend. De ijzeren scharnieren piepten toen hij de deur achter hen sloot. Op de tafel stond maar één kleine lamp te branden, nauwelijks genoeg om de kamer te verwarmen. Er waren geen vensters, maar er zat een spleet in de muur waardoor de rook naar buiten kon en een beetje licht naar binnen. Sira Mars droeg ook verschillende lagen kleren over elkaar. 'Ik heet jullie van harte welkom op deze koude dag. Ik kan me je nog wel herinneren, Ole. Je bent hier samen met je vader en een stel van jullie buren geweest, die allemaal een kopie van mijn brief bij zich hadden. Ik ben blij dat die geholpen heeft om jullie erfgoed veilig te stellen.'
'Dank u wel,' zei Ole een tikje nors. 'Dat was inderdaad het geval.' Sira Mars pakte een krukje voor Ole. 'Ik ga op mijn bed zitten en je zuster kan op de bank. Ik moet haar eerst overhoren, om te zien of ze zich nog herinnert wat ze de laatste keer heeft geleerd.' Ingrid ging op haar plaats zitten, dankbaar dat Sira Mars zijn best deed om haar broer op zijn gemak te stellen. Hij maakte nog één opmerking tegen Ole. 'Ik neem aan dat jullie Gunnars graf goed verzorgen, nu jullie het weer in handen hebben.'
Ole knikte en ging eindelijk op de kruk zitten die de priester voor hem had klaargezet. 'Ja, inderdaad, Sira Mars,' zei hij beleefder dan Ingrid had verwacht. 'Weet u, toen we terugkwamen, heb ik me verbaasd over de stenen. In sommige ervan waren vissen gekrast en er stonden ook met inkt geschilderde kruisen op.'
'De vis is het teken van de visser, Sint-Petrus, die alle zielen moet opvissen. Het is een heilig teken.' Sira Mars ging op de rand van zijn bed zitten en keek de jongeman aandachtig aan. 'Wat verbaasde je aan die tekens?'
Ingrid had niet verwacht dat ze het zo goed met elkaar zouden kunnen vinden. Maar ze vroeg zich wel af wat Ole eigenlijk wilde vertellen. Ze had het graf van grootvader Gunnar zelf pas gezien toen alle vreemde symbolen ervan verwijderd waren. Ze dacht dat de nieuwe tekens door haar broers waren gemaakt.
'Ik ken dat symbool van jullie wel, twee tegenovergestelde bogen die elkaar aan één kant overlappen. We troffen ook bronzen en ivoren kruisen aan, die mijn vader terug heeft gebracht naar de kathedraal. Heeft hij u niet verteld wat er tijdens die hagelbui is gebeurd?'
Sira Mars schudde zijn hoofd. 'Die bui kwam zeker op een belangrijk moment. Broeder Marcus heeft nog steeds visioenen van Thor als het bliksemt, maar dat is gemakkelijk te verklaren. Hij wordt door zijn angst op een dwaalspoor gezet. Ondanks alles wat wij hen geleerd hebben, kunnen veel Noormannen zich hun heidense verleden nog goed herinneren en dat was die dag ook het geval met broeder Marcus. De bliksem en de donder deden hem aan Thor denken, de oude god van de donder. Uiteraard zeg ik dat niet om een discussie met je aan te gaan, maar om het je uit te leggen.'
'Ik begrijp u heel goed,' zei Ole. 'Door de hagel ging de inkt doorlopen en maakte zwarte strepen dwars door de vissymbolen. De stenen van mijn grootvaders graf werden op de manier gewijd aan de god die hij diende. Want het graf is nu niet meer bedekt met vissen, maar met symbolen van het oog van Odin.'
Sira Mars deinsde achteruit en raakte het kruis om zijn hals aan. 'Heilige Maria en Jozef, hoedt ons voor het kwaad! Maar dat kwam toch gewoon door het uitlopen van de verf.'
'Het lijkt me toch veelbetekenend, denkt u ook niet?'
De priester keek even naar Ingrid die met haar handen onder haar kin zat te luisteren. Ze was tegelijkertijd verbaasd en geamuseerd dat haar broer zo geanimeerd zat te praten. Sira Mars haalde zijn schouders op. 'Ik laat de verklaring liever over aan mensen die dat soort dingen beter kunnen interpreteren, maar je verrast me wel, Ole Halvardson. Je broer Leif heeft nooit meer dan "goede morgen" en "tot ziens" gezegd als hij hier samen met Ingrid was. En er wordt juist gezegd dat jij de stilste van de twee bent.' Ole glimlachte vaag, boog zijn hoofd en hield verder zijn mond.
Sira Mars liep naar zijn tafel, twee houten planken op een stenen onderstel, en pakte een paar vellen perkament van zijn boekenplank. 'Terwijl wij verdergaan met Ingrids onderricht moet jij deze tekeningen die ze heeft gekopieerd maar eens bekijken.' Hij gaf ze aan Ole.
'Goed meisje, dan is het nu tijd voor de les.' Sira Mars pakte een zwaar boekwerk op, trok de lamp dichterbij en legde het boek opengeslagen op zijn knieën.
Ole luisterde met een half oor mee terwijl Sira Mars eerst een stukje voorlas en het vervolgens uitlegde. Hij was meer onder de indruk van het door Ingrid getekende drakenschip, dat met zijn angstaanjagende boeg door de golven sneed. Het was zowel van voren als van opzij afgebeeld en terwijl hij naar de zeilen en het roer zat te kijken vroeg hij zich af hoever zo'n schip in een dag zou kunnen zeilen als het bemand werd door een ploeg robuuste avonturiers.
Sira Mars zat midden in een stuk over Jezus en de preek die Hij afstak tegen een groep mensen op een heuvel in een of andere afgelegen Romeinse provincie, toen er op de deur werd geklopt. Een van de vrouwen uit de keuken deelde mee: 'Sira Pall Knudson wil u graag even spreken, Sira Mars. Hij is nu in de keuken, om zijn jassen uit te doen. Hilda heeft hem wat schapenvlees en soep gegeven om warm te worden en zodra hij dat op heeft, komt hij naar u toe. Ik dacht dat ik u beter even kon waarschuwen.'
'Dat is heel vriendelijk van je, Marie. Ga nu maar gauw terug naar de keuken en doe de deur achter je dicht. Zo komt alle kou binnen.'
Sira Mars wist dat Sira Pall al bij het krieken van de dag uit de kathedraal was vertrokken. Hij had niet verwacht dat hij alweer zo gauw terug zou zijn. 'Laten we je lessen maar op een andere dag voortzetten,' stelde Sira Mars voor. 'Sira Pall moest een paar pasgeboren baby's dopen. Als ze in deze kou zouden sterven, zouden ze niet welkom zijn in het Koninkrijk der Hemelen.' Het was zijn bedoeling om haar duidelijk te maken hoe belangrijk de doop was, maar zijn uitleg had een averechts effect.
'Straft uw Heer baby's alleen maar omdat er geen water over hun hoofd is gesprenkeld?' vroeg Ingrid geschrokken.
'De erfzonde zal moeten wachten tot een volgende keer. Het lijkt me beter dat jullie nu meteen weggaan,' zei hij. 'Je hebt voor vandaag genoeg geleerd. Kom volgende week zondag maar weer terug, als je kunt.'
Ingrid en Ole liepen net naar de deur toen Sira Pall zonder te kloppen binnenkwam. Hij hield Sira Mars zijn ring voor en de andere priester knielde neer om die te kussen. Toen hij weer opstond, zei Sira Mars: 'Deze jongelui staan net op het punt om te vertrekken.'
In plaats van aan de kant te gaan liep Sira Pall naar Ingrid toe en pakte haar kin. 'Ach ja,' zei hij. 'De halfbloed.' Ole wierp hem een woedende blik toe en probeerde Ingrid langs hem te duwen.
'Doe je goed je best? Heb je al wat geleerd?' De kamer was zo klein dat ze zijn adem kon ruiken.
Ze maakte een revérence, voornamelijk om uit de buurt te komen van Sira Pall. 'Ik weet alles wat Sira Mars me heeft geleerd,' zei ze. Zodra ze zich weer oprichtte, week ze achteruit.
'Ze leert snel en ze kent haar lessen even goed als de eerste de beste jongen,' zei Sira Mars. 'Ze is een prima leerling, onze Ingrid Halvardsdottir. Haar broers brengen haar hier zodat haar onderweg niets kan overkomen. Dat is mooi, want dan krijgen zij ook onze heilige lessen te horen.'
'Als ze tenminste luisteren,' zei Sira Pall, die opnieuw naar Ingrid toe wilde gaan. Sira Mars ging voor haar staan en deed nog een stap achteruit, zodat ze de kans kreeg om weg te lopen zonder dat het op een vlucht leek. 'Kijk maar eens wat mijn leerling nog meer heeft gedaan. Ze heeft veel gaven.' Hij pakte de perkamentvellen van de plank waar Ole ze weer had neergelegd. Het waren kopieën van de kruisiging, Sint-Veronica met de Zweetdoek en het drakenschip.
Sira Pall bestudeerde de tekeningen nauwkeurig, terwijl Ole en Ingrid voorzichtig naar de deur schuifelden. Daarna kneep hij zijn zwakke ogen samen om Ingrid duidelijker te kunnen zien. 'Dit is mooi werk. Je moeder had net zo verstandig moeten zijn als jij en les van ons moeten nemen. Als ze dat had gedaan, zou ze je vader veel verdriet hebben bespaard.'
Ingrid boog haar hoofd en verstopte haar gebalde vuisten onder haar schort. Als ze niet snel maakte dat ze uit de buurt kwam van deze priester, zou ze dingen uitflappen waar ze later spijt van zou krijgen.
'Ik moet je een complimentje geven dat je het zo goed doet met dat meisje, Sira Mars,' zei Sira Paul. 'Ik ben hier naartoe gekomen om met je te praten over onze voorraden en hoeveel we nog zullen moeten afstaan als de mensen erop blijven staan om Skraelings te voeden die tot hun demonen bidden om onze ondergang te bewerkstelligen. In ieder geval werkt dit meisje daar niet aan mee.'
Sira Mars probeerde Sira Pall opzij te duwen zodat ze naar buiten konden. 'Ze moeten nu echt weg.' Maar hij was al te laat.
'Waar haalt u het lef vandaan om mijn moeder te beledigen?' vroeg Ingrid die zich niet meer kon beheersen. 'Hoe durft u de bevolking van dit land te beledigen? Met die wrede woorden roept u het onheil af over alle Noormannen, zelfs over mijn vader, die nooit iets met die god van u te maken heeft gehad!'
'Ingrid!' riep Sira Mars. 'Hou je mond en ga weg.'
Ze was zo driftig dat ze niet eens merkte dat haar ivoren zeehond onder haar lijfje vandaan was geschoten en dat Sira Pall ernaar stond te staren, met zijn gezicht bijna tegen haar kleine borsten gedrukt.
'Wat is dit?' Hij rukte het van haar hals en hield het vlak voor zijn neus. 'Je hebt je vergist, Sira Mars,' riep hij uit. 'Het meisje is nog steeds een ongetemde wilde, een kopie van haar moeder. Ze heeft je voor het lapje gehouden, maar ik heb haar door. Ze aanbidt nog steeds afgoden. Kijk maar naar dit amulet dat ze zelfs in het huis van Onze Lieve Heer draagt!'
'Geef terug, dief!' schreeuwde Ingrid. 'Dat is van mij.'
De priester sloeg haar zo hard in haar gezicht dat er een vuurrode plek op haar wang verscheen. Meteen daarna belandde de vuist van Ole met zo'n flitsende beweging tegen zijn kaak, dat Sira Pall de klap niet eens zag aankomen. Een paar seconden later lag hij bewusteloos aan hun voeten.
Ingrid trok haar halsketting uit zijn hand en hing die weer om haar nek. Pas toen zag ze het doodsbleke gezicht van Sira Mars. 'Kinderen,' zei hij fluisterend. 'Luister nou naar me. Ga weg. Jullie kunnen beter zo ver mogelijk weg zijn als Sira Pall weer bijkomt. Ik weet niet of ik jullie nu nog kan redden.'
Ole en Ingrid renden naar de gang. Sira Mars stak zijn hoofd om de deur en keek hen na. Twee monniken versperden hen de weg, maar Ole duwde ze aan de kant en hield Ingrids hand stevig vast toen ze samen de trap af holden.
'God zij met jullie,' zei Sira Mars en maakte met zijn rechterhand een kruis in de lucht. 'Ik hoop dat jullie aan de toorn van Sira Pall zullen ontsnappen en dat Onze Lieve Heer me vergeeft dat ik dit niet heb kunnen voorkomen.'
De pijn in haar wang was al vergeten toen ze halsoverkop de kathedraal uit vluchtten. Ze gingen er op hun ski's zo snel mogelijk vandoor. 'Wat moeten we nu doen?' vroeg Ingrid. 'Vader raakt nu vast en zeker door mijn schuld zijn land kwijt. Ik had me moeten beheersen.'
'Je had alle recht om kwaad te worden. Ik heb er zelf ook hard aan meegewerkt om vaders overeenkomst de nek om te draaien,' zei Ole. 'Het is hartje winter, dus we kunnen er niet vandoor gaan om ons ergens te verstoppen. We zullen ons thuis moeten verschansen en hopen dat de goden ons zullen helpen. Laten we het maar gauw aan vader vertellen. Hopelijk weet hij wat we moeten doen.'
Halvards schouders spanden zich en schokten zo hard toen Ingrid hem het hele verhaal vertelde, dat ze hem probeerde te troosten door hem te verzekeren dat ze zich vast wel zouden redden. Maar ineens drong het tot haar door dat hij zat te lachen. 'Ole heeft hem buiten westen geslagen. Weten jullie wel hoe lang ik dat al heb willen doen? Ik heb niet meer zo'n mooi verhaal gehoord sinds mijn vader op de dag dat hij stierf de priesters dwong hun eigen beginselen over liefdadigheid in de praktijk te brengen. Het heeft geen zin om ons zorgen te maken. Ik wou dat ik het gezicht van Pall Knudson had gezien toen Ingrid zei dat hij een dief was.'