Hoofdstuk 13

Ingrids hoofd duizelde van de vragen. Dit was een vrije Skraeling-vrouw die net als haar moeder met een Noorse Groenlander was getrouwd. Maar toch toonde Blijde Glimlach hier op de Althing de zelfverzekerdheid van een Noorse vrouw. Hoe kon dat? Om haar redders niet te beledigen sloeg ze haar ogen neer en onderdrukte haar nieuwsgierigheid.

Blijde Glimlach pakte Ingrids schouders vast. 'Bij ons hoef je niet hang te zijn.' Haar stem klonk als een kabbelend beekje. 'Je bent een afstammeling van twee volken, net als de kinderen van mij en Erik. Ook als ik niet had gehoord wat die meisjes zeiden, hadden je hoge jukbeenderen en de vorm van je ogen je al verraden. Wie van je ouders is Inuit, je vader of je moeder?'

'Geen van beiden,' zei Ingrid een beetje verward, omdat ze niet precies wist hoe ze moest uitleggen wie haar moeder was geweest. 'Mijn vader is Noors, maar mijn moeder kwam uit het land dat de Noormannen Vinland noemen. Ze is afgelopen zomer gestorven.'

Blijde Glimlach sloeg haar hand voor haar mond. 'Neem me niet kwalijk dat ik over haar ben begonnen. Hopelijk wordt ze opnieuw geboren in een huis waar geen gebrek is aan voedsel. Zei je Vinland? Je bedoelt toch niet dat ze aan de andere kant van de westelijke oceaan is geboren?'

'Jawel.' Ingrid liet haar tong over haar droge lippen glijden. 'Mag ik misschien iets te drinken?' kon ze nog net uitbrengen.

Erik moest zich bukken omdat hij anders zijn hoofd zou stoten. I lij pakte een zak van de dakpaal van de tent en goot iets van de inhoud in een mok, die hij aan haar gaf.

Ingrid nam dankbaar een slokje melk. 'Dank u wel,' zei ze, terwijl ze haar mond met de rug van haar hand afveegde. 'De meeste mensen zagen het verschil tussen mijn moeder en de vrouwen van de Inuit niet, maar haar wereld lag net zo ver af van het land van de Inuit als van dat van de Groenlanders. Ze werd tijdens een oorlog ontvoerd door de vijand. Ze ontsnapte en ging bij de Inuit aan de andere kant van de oceaan wonen. Ze heeft ons verteld dat het dorp daarna in tweeën is gedeeld. Het jongste opperhoofd is met zijn volgelingen over het ijs hierheen gekomen om hun oude dorp weer op te bouwen. Daar heeft mijn vader haar ontmoet.'

Terwijl Ingrid dat zat te vertellen, sperde de vrouw haar kleine ogen wijd open en luisterde met open mond toe. 'Ik weet wie je moeder is,' zei Blijde Glimlach. 'De Inuit noemden haar Mikisoq, maar ze was afkomstig van een vreemd volk. Zij was degene die de woorden van Nerrivik tegenover mijn vriendin Oona herhaalde. Je moeder is een legende geworden en alle ouders vertellen hun kinderen dat verhaal.'

'Mijn moeder? Een legende?' Ze dacht aan het sobere leven dat haar veel te jong gestorven moeder had geleid.

'Je weet toch wel wie Nerrivik is, hè?' vroeg Blijde Glimlach abrupt.

Ingrid knikte. 'Volgens de Inuit is zij degene die het gezag heeft over alles wat leeft. Maar zijn jij en Erik dan geen christenen?' Ze keek verbijsterd van Blijde Glimlach naar haar man. Misschien aanbaden ze Nerrivik in het geheim, zoals haar familie nog steeds de oude godsdienst in ere hield.

'Erik heeft een gewone Groenlandse opvoeding gehad.' De man knikte bevestigend, maar hij liet zijn vrouw het woord doen. Blijde Glimlach begon te fluisteren. 'Toen ik hier kwam wonen, heb ik ontdekt dat het verstandiger is om beleefd te blijven. Toen de priester water op mijn hoofd sprenkelde, hield ik mezelf voor dat al het water van de Vrouw van de Zee is. Daar kunnen de doopplechtigheid, de woorden van de priester en kruistekens geen verandering in brengen. De priesters houden vol dat onze Vrouw van de Zee helemaal niet bestaat en dat wij wilden zijn. Ze denken dat zij goed zijn, omdat ze ons toestaan hen en hun god te dienen. Als de voorspelling uitkomt, zullen ze wel beter weten. Nu ik jou heb gezien, vermoed ik dat Nerrivik haar plan om alle Groenlanders het land uit te drijven binnenkort zal verwezenlijken.'

Haar woorden benamen Ingrid bijna de adem. Blijde Glimlach wachtte even tot het meisje zich weer in de hand had. 'Maar niet mijn vader,' zei Ingrid vastbesloten. 'Hij is hier om te vechten voor zijn land. Hij is een goede man en hij is altijd vriendelijk voor iedereen.'

'Erik en nog een paar anderen wacht waarschijnlijk een ander lot. De Vrouw van de Zee kan in hun hart kijken en zal hen toestaan zich bij ons aan te sluiten. Maar wat de rest betreft, die zich ver boven mijn volk verheven voelt, voor dat soort mensen is geen plaats in het land van de Vrouw van de Zee. Degenen die ons onteerd hebben, zijn verdoemd. Je moeder vertelde haar droom aan Oona, die in een hofstede ten noorden van Isafjord woont, niet ver van Brattahild.'

Het huis waar de blonde vrouw haar moeder had beledigd! Langzaam maar zeker vielen de stukjes van de puzzel op hun plaats, maar er waren toch dingen die ze niet begreep. 'Waarom zou Nerrivik mijn moeder hebben uitgekozen om haar boodschap door te geven? Waarom geen Inuit-priester? Mijn moeder kende de geesten van dit land niet.'

Blijde Glimlach knikte. 'Juist daarom heeft de Vrouw van de Zee baar uitgekozen. Zij kon met geesten praten. Ze heeft Oona verteld dat ze na de geboorte en de dood van haar eerste kind een halfjaar tussen hen heeft gewoond. Zoals altijd met vreemdelingen gebeurde, had de vroedvrouw het pasgeboren meisje bij haar weggehaald en gesmoord.'

'Nee,' riep Ingrid ontzet en deinsde achteruit. Dat had vader haar nooit verteld. 'Waarom hebben ze haar baby vermoord?'

'Omdat het een meisje was, dat geen vader had om voor haar te jagen. En omdat je moeder daar zoveel verdriet van had, stuurde de Vrouw van de Zee alle zeedieren ver weg naar een plek waar de jagers ze niet konden vinden, zodat alle dorpelingen moesten lijden. In de tijd dat je moeder zo verdrietig was, leerde ze met de geesten te praten en hen te verstaan. Oona denkt dat Nerrivik haar daarom heeft uitgekozen. Bovendien wilde Nerrivik dat wij hier het ook te weten zouden komen. Je moeder zou naar het zuiden trekken. Ze had toch geen betere boodschapper kunnen vinden? Erik en ik hebben Oona kort nadat je ouders daar op bezoek waren geweest leren kennen. We hebben het verhaal uit haar eigen mond gehoord, net als veel andere mensen, want ze vertelde het vaak. Zij en haar man hebben twee zoons, Kettil en Han. Nu wachten we tot ons land weer van ons zal zijn.'

Ingrid had het gevoel alsof er een zware last op haar schouders drukte. 'Han en Kettil zijn de jongens die mijn vader heeft gered, nadat hun familie en hun meester waren gestorven. Ze probeerden te ontsnappen. Mijn vader heeft voorkomen dat de monniken hen wegens moord ter dood brachten.'

Erik had de flap opengeslagen zodat het licht de tent kon binnenvallen en daarom sprak hij met gedempte stem. 'Dat hadden we nog niet gehoord. We zullen moeten rouwen om onze vrienden. Als Han en Kettil eigendom zijn van Ingrids vader, zal hij hulp nodig hebben om hen te beschermen. Het gerucht gaat dat er mannen op zoek zijn naar twee slaven die beschuldigd zijn van moord. Als de broers moeten vluchten, kunnen ze naar ons toe komen. Wij zullen hen onderdak bieden en te eten geven, maar tot na de Althing kunnen ze zich beter verbergen. Zeg maar tegen hen dat ze op een halve dagreis naar het oosten aan andere slaven moeten vragen waar de hofstede van Erik en Marta is. De meesten kennen ons wel. Vertel hen dat maar uit onze naam, Ingrid.'

Ingrid knikte. Als ze de kans kreeg, zou ze die boodschap zeker doorgeven. Een meisje van een jaar of vijf kwam de tent binnenrennen. 'Wie is dat?' vroeg ze, wijzend op Ingrid. Ze had lichtbruin haar en blauwe ogen, een bronskleurige huid en de platte neus van een Inuit.

'Dat is Ingrid. En dit is Aama, onze dochter,' zei Erik.

Ingrid wist dat ze terug moest naar haar familie voordat ze haar zouden gaan zoeken. En met al die vijanden in de blauwe tenten zou dat moeilijkheden kunnen veroorzaken. 'Ik probeerde terug te gaan naar de tent van mijn vader, maar die kon ik niet meer vinden. We staan aan de zuidoever van het meer.'

'Kom maar mee,' zei Erik. 'Dan breng ik je wel terug.'

 

De zon bleef vlak boven de horizon staan, toen het kamp in het duister werd gehuld. Toen ze net de tent in wilden kruipen om te gaan slapen zei Kettil tegen Halvard: 'Meester, Han en ik zullen buiten blijven om de wacht te houden.'

'Verwacht je dan moeilijkheden? Niemand zal op de Althing de vrede verstoren. Waarom komen jullie niet gewoon binnen slapen, bij ons?'

'Het is een warme nacht, meester,' merkte Kettil op. 'We zijn eraan gewend om tot de eerste sneeuw onder de sterren te slapen.'

Halvard was te slaperig om met hem in discussie te gaan. Ole, Leif en Ingrid waren al binnen en het leek een vredige nacht te worden. Hij liet één pitje in de lamp branden nadat hij zijn kleren had uitgetrokken en zich in zijn deken had gerold om te gaan slapen.

Ingrid kon de slaap niet vatten. De hemel buiten hun tent was zachtgrijs en ze had Han en Kettil snel gevonden. Ze liep op haar tenen naar hen toe, maar Kettil hoorde haar toch. Hij raakte Hans schouder even aan om hem te waarschuwen dat ze eraan kwam.

'Wat is er?' vroeg Kettil. 'Er kan best gevaar dreigen. Blijf nou maar binnen.'

Ze gaf hen de boodschap van Blijde Glimlach door. 'Anders heb ik straks misschien geen tijd meer om het tegen jullie te zeggen. Wees op je hoede. Nu moet ik weer terug voordat ze me missen.'

'Dat is heel lief van je,' fluisterde Han.

Kettil was zeventien en had inmiddels de baard in de keel gekregen. 'Luister, Ingrid,' zei hij. 'Als jij of je familie ooit problemen hebben, zijn wij jullie veel verschuldigd. We zullen nooit vergeten wat jullie allemaal voor ons hebben gedaan. Ga nu maar gauw weer naar binnen en probeer te slapen.'

En nu ze haar boodschap had afgeleverd kostte Ingrid dat ook geen enkele moeite meer.

Toen ze weer wakker werd, hoorden ze buiten allerlei vreemde geluiden die van alle kanten op haar af schenen te komen. Vlak bij de tent hoorde ze een krabbelend geluid en er blafte een hond. De ooi blaatte een paar keer zacht, maar werd al snel weer rustig. Leif had het idee dat Han of Kettil een steen naar de hond hadden gegooid of dat de eigenaar het dier naar binnen had gehaald, omdat het zoveel vreemde luchtjes rook. Er klonk geschuifel, een gil en vervolgens begon iemand te kreunen. 'Vrienden! Help!' schreeuwde een man.

'Wat is er aan de hand?' Leif ging abrupt rechtop zitten. Hij was meteen klaarwakker, alsof iemand een plens koud water over zijn gezicht had gegooid.

'Meester!' schreeuwde Kettil buiten. Halvard ging rechtop zitten en zag op hetzelfde moment dat de wand van de leren tent naar binnen boog. Iemand stond er aan de buitenkant tegen te duwen. Ole dook door de flap naar buiten, met de tenthamer aan een leren band om zijn pols. Hij verdween meteen in de duisternis en Halvard rende achter hem aan.

Het kostte Leif meer moeite om op te staan. Als de nacht vochtig was, kreeg hij weer last van zijn oude wond en dan moest hij zijn been eerst masseren voordat hij kon lopen. Vlak voor de tent gleed hij uit en moest zich met twee handen vastgrijpen om te voorkomen dat hij zou vallen. Naast de flap van de tent lag hun ooi in een plas bloed. Ze was dood.

Toen zijn ogen aan het donker waren gewend, zag Leif dat Ket-til boven op een man zat. De vreemde probeerde een kopstoot uit te delen, maar Kettil was veel te snel. Toen zijn aanvaller zijn mond opendeed om Kettil te bijten, drukte die het hoofd van de man plat op de grond. Hij trok de handen van de man op zijn rug en bond ze vast met een stuk touw om te voorkomen dat hij op zou staan. Iemand kwam aanlopen met een in vet gedoopte lap aan een stok die als fakkel diende. Er werd geschreeuwd om een rechter of een priester die de orde kon herstellen.

Han had weten te voorkomen dat een tweede man was ontsnapt. Een klein stukje verderop had hij hem tegen de grond gewerkt. Halvard schoot hem te hulp, greep de man vast en pakte hem zijn ongeoorloofde wapen af. Een derde man vloekte en rende op hen af met een mes dat glinsterde in het licht van de vlammen. Han dook weg en probeerde de langere man te grijpen. Hij schopte hem het mes uit de hand en wist hem vervolgens omver te trekken.

'De Skraelings vallen aan!' schreeuwde de man. Toen er nog meer Groenlanders aan kwamen hollen, trok Han Kettil mee en ze sloegen samen op de vlucht. De man op de grond was slechts tijdelijk uitgeschakeld geweest. Hij rende achter hen, schreeuwend dat ze hem hadden willen vermoorden en riep de anderen op om hem te helpen.

Ole stoof achter hem aan. Er zoefde iets door de lucht gevolgd door een bons en meteen daarna wankelde de man, gleed uit en probeerde weer op te staan. De klap van Oles hamer was niet hard aangekomen, daarvoor was de afstand te groot geweest, maar de man werd lang genoeg opgehouden om Han en Kettil de kans te geven zich uit de voeten te maken.

Anderen bukten zich om de Groenlander overeind te helpen en te ondersteunen. 'Ik ben Skuli Thorvaldson!' schreeuwde hij tegen de mensen die om hem heen kwamen staan. 'Een Skraeling heeft mijn broer vastgebonden. Hij heeft het gewaagd zich op de Althing aan een Groenlander te vergrijpen. De Skraelings moeten sterven om die schande uit te wissen!'

Han en Kettil waren gesnapt. Twee uit de kluiten gewassen kerels sleepten hen mee en gaven hun een zet zodat ze voor Halvards voeten op de grond terechtkwamen. 'Die zijn toch van jou, hè?' vroeg een man uit de noordelijke provincie spottend. Er kwamen meer mannen om hen heen staan, die hun fakkels zo hielden dat het licht op de slaven viel. Ze hadden bloedende schaafwonden op hun gezicht en hapten naar adem.

'Ik neem de verantwoording op me voor alles wat ze hebben gedaan,' schreeuwde Halvard. 'Ze probeerden mijn eigendommen te verdedigen. Wie heeft mijn schaap gedood? Iemand moet een mes bij zich hebben!'

Er doken een paar mannen op uit het donker. 'Hier zijn twee rechters.'

Iedereen praatte door elkaar, toen een van de rechters om de tent van Halvard heen liep en zich bukte om iets op te rapen. Toen hij bij de anderen terugkwam, zwaaide hij met een uitgebrande fakkel, een wollen lap die om een van de uiteinden van een bos rijshout was gewikkeld. De wol droop van het bloed. 'Dit is bewijsmateriaal,' verklaarde hij dreigend. 'We zullen dit geval morgen als eerste behandelen. Iedereen die erbij betrokken is, dient binnen de omheining te blijven. Degenen die met messen op het Althingveld rondliepen, zullen zwaar worden gestraft.'

'We zijn aangevallen door slaven!' schreeuwde Pall Thorvaldson. 'Slaven die Groenlanders aanvallen, moeten dat met de dood bekopen!'

'Dat zullen we morgen als eerste in de Rechtskring bespreken. Zorg maar dat jullie aanwezig zijn, anders worden jullie vogelvrij verklaard.' De rechters verdwenen in de nacht en al gauw liepen ook de meeste andere mensen terug naar hun eigen tent om weer te gaan slapen.

Halvard riep zijn zoons fluisterend bij zich. 'Gottfried, Steinthor, kom ook even hier. Ik heb jullie nodig.' Hij trok Kettil en Han mee naar de andere kant van de tent en zei tegen zijn slaven dat ze moesten knielen. Ingrid keek haar vader met grote ogen aan. Ze begreep pas wat hij van plan was toen hij zei: 'Dit zal de laatste keer zijn dat ik jullie een bevel geef.'

De Inuit-broers keken elkaar even aan en knielden toen naast elkaar neer. Halvard legde zijn handen op hun hoofden. 'Jullie zijn geen slaven meer, maar vrije mannen. Gottfried en Steinthor zijn mijn getuigen. Pak je spullen maar en neem genoeg eten mee. Zorg dat je morgenochtend ver weg bent.'

'Waar moeten ze naartoe?' vroeg Ingrid toen Kettil en Han zich uit de voeten hadden gemaakt.

'Dat weet ik niet. Terug naar hun eigen volk, hoop ik, als ze tenminste in de dorpen geaccepteerd worden. Het zal niet gemakkelijk zijn om de winter alleen door te komen.'

'Maak je maar geen zorgen,' zei Leif terwijl hij zijn arm om haar heen sloeg. 'Ze kunnen zich beter redden dan je denkt. Ik heb gezien wat ze net allemaal uitspookten. Zorg ervoor dat je niet uitglijdt in het bloed als je morgenochtend naar buiten gaat. Het zal vast nog niet allemaal opgedroogd zijn.'

Ingrid sloeg haar hand voor haar mond. 'We hadden hier niet naartoe moeten gaan.'

'We hadden geen keus,' zei Ole boos. 'Zonder dat touw van Kettil en mijn tenthamer zou er geen schapenbloed op onze tent zitten maar mensenbloed. Die lui uit het noorden waren op z'n minst van plan om Kettil en Han te vermoorden.'

'De volgorde van de Althing is door die heisa van vannacht gewijzigd,' zei Halvard. Hij was een beetje overstuur door alles wat er gebeurd was, maar hij ging toch verder. 'De rechters zullen eerst onze zaak behandelen. Probeer maar of jullie nog wat kunnen slapen.'

Zodra het licht was, ging Ingrid op weg naar het toilet. Toen ze terugkwam, zag ze de drie kruisen die met schapenbloed op de wanden van hun tent waren gesmeerd. Toen ze bezig was met het versieren van de huiden, had ze nog bedacht hoeveel mooier haar ontwerpen zouden zijn als ze alle kleuren van vlindervleugels tot haar beschikking zou hebben gehad.

Mensen bleven staan om naar de nieuwe decoratie te kijken. Overal op de kruisen waren vlinders neergestreken, die het kleverige bloed opzogen. Met hun gespreide vleugels leken ze op beschilderde engeltjes.

 

Halvard stond alleen voor de rechters die in een halve kring zaten. Zijn kinderen en zijn vrienden hadden laag op de heuvel een plaatsje gevonden waar ze het proces konden volgen, achter de stoelen van de rechters. 'We zullen beginnen met het wat eenvoudiger probleem van het eigendomsrecht,' zei de rechtsdienaar. Hij was een man met een brede borst en een stem die gemaakt was om een menigte toe te spreken. 'Had Osmund Erlandson, die het vruchtgebruik van Halvard Gunnarsons land had, volgens de wet het recht om het land af te staan zonder bewijs dat de eigenaar of zijn erfgenamen dood waren? Volgens de wet is dat niet het geval, maar het kan best zijn dat hij meende dat het genoemde bewijs geleverd was. Laat de persoon die de claim van de kerk op het land bestrijdt nu naar voren komen.'

Osmund verliet zijn plaats tussen de rechters. 'Aangezien ik als getuige bij deze zaak betrokken ben, kan ik in dit geval geen deel uitmaken van de rechtbank. Ik verwachtte dat Halvard terug zou komen en tot die dag had ik het vruchtgebruik van zijn land. Niemand had het recht om mij uit mijn functie van beheerder te ontzetten en het land in beslag te nemen.' Hij sprak met stemverheffing, zodat iedereen hem kon verstaan.

Sira Pall stapte de kring binnen en keek om zich heen, de armen onder zijn soutane over elkaar geslagen. 'Ik betwist het recht van Halvard Gunnarson om land te bezitten in een fatsoenlijke christelijke natie,' zei hij ernstig. 'Het is mijn plicht dat land te verdedigen tegen heidenen.'

'Uit respect voor de kerk mag u als eerste het woord voeren, Sira Pall,' zei de eerste rechter. Het was doodstil op de helling toen de toehoorders zich naar voren bogen om te verstaan wat de priester zei.

'Niemand wist of Halvard Gunnarson nog in leven was. Ondertussen was Osmund de kerk voedsel en diervoeder schuldig. Halvard Gunnarson had zijn land niet zomaar achter mogen laten als hij van plan was om terug te komen. Iedereen met een beetje gezond verstand ging ervan uit dat hij nooit meer terug zou komen. Daarom was Osmund Erlandson de wettige eigenaar van het land toen dat verbeurd werd verklaard.'

Osmund kreeg het verzoek om zich tegen die aantijging te verdedigen, als hij daartoe in staat was.

'Halvard Gunnarson wist dat de kans bestond dat hij terug zou komen. Als hij dat niet had gedacht, zou hij die akte nooit hebben opgesteld waarin ik tot tijdelijke beheerder van zijn land werd benoemd in plaats van tot eigenaar. Ik verwachtte zelf ook dat hij terug zou komen,' zei Osmund.

'Maar hij is weggegaan zonder dat hij daartoe verplicht werd.

Alleen die vrouw van hem werd verbannen omdat ze de moed had de bisschop te bedreigen,' merkte Sira Pall op.

'Die man beval dat ze gedood moest worden, hoewel hij haar had beloofd dat haar niets zou overkomen wanneer ze als getuige optrad,' schreeuwde Halvard. 'Welke echtgenoot zou onder dergelijke omstandigheden niet voor zijn vrouw opkomen?'

'Hoezo echtgenoot?' spotte Sira Pall. 'Heeft een heidense sjamaan soms de Vrouw van de Zee gevraagd om haar zegen te geven aan jullie verbintenis?'

Halvard balde zijn vuisten, maar hij bleef kalm. 'Ja.'

Er steeg een luid geroezemoes op uit de groep slaven die zich langs de rand van de Rechtskring had opgesteld en dat bleef niet onopgemerkt bij de duur geklede mannen en vrouwen op de lagere rijen. 'We hebben te maken met een stel heidenen,' riep Sira Pall uit. 'Die wilden hebben toch geen recht om in een christelijk land te wonen? Als we hen in ons midden toelaten, brengen we ons zielenheil in gevaar!'

De onderlinge disputen werden nog luidruchtiger toen Sira Mars het woord vroeg en toestemming kreeg om zijn mening over dit soort kwesties te geven. De priester stond inmiddels bekend als iemand die met mate strafte en altijd de waarheid sprak.

'Er zijn bepaalde mensen die het teken van Christus op de tent van Halvard hebben geschilderd. Met die poging een vloek uit te spreken over Halvard en zijn bezittingen hebben ze hem in feite hun zegen gegeven. Net als in onze Heilige Schrift, toen de hulp van Baalam van Moab werd ingeroepen om Israël te vervloeken, heeft de Here die kwade bedoelingen ten goede gekeerd. Het bloed van het lam beschermt de onschuldigen.'

Er ging een gejuich op in de rijen van de toeschouwers. Sira Pall wierp zijn collega-priester een boze blik toe, maar Sira Mars glimlachte argeloos voordat hij zich omdraaide, toen hij zijn getuigenis had afgelegd. Sira Pall trok zich ook terug en liet Halvard alleen achter met de rechters. Hij bleef alleen, met gebogen hoofd en ineen gestrengelde handen, wachten op hun vonnis. Op de heuvel stonden de mensen ook met elkaar over de zaak te praten. Alleen Halvards kinderen zaten zwijgend te wachten op het vonnis.

De rechters gingen bij elkaar staan. De rechtsdienaar bleef in zijn zetel wachten of hij bepaalde juridische problemen en mogelijke precedenten zou moeten toelichten. Osmund bleef aan de kant staan wachten. Na een poosje werd hij geroepen en een andere rechter begon zacht tegen hem te praten.

'Wat zou dat betekenen?' fluisterde Ingrid.

'Ik weet het niet,' antwoordde Leif zenuwachtig, zonder zijn blik af te wenden van de discussies die vlak voor zijn neus plaatsvonden. De rechters gingen terug naar hun zetels, behalve degene die het woord zou doen. Halvard bleef op dezelfde plaats staan, maar hief zijn hoofd op om de spreker aan te kijken.

'We hebben een besluit genomen. Halvard Gunnarson, je mag het land wat van jou was voordat je vertrok weer in bezit nemen, op één voorwaarde. Jij en je zoons, Leif en Ole Halvardson hebben onder invloed van Gunnar, de hogepriester van Odin, het ware geloof afgewezen. Het is te laat om die verkeerde handelwijze nu nog recht te zetten, maar veel van jullie buren vinden het een benauwend idee dat er nog steeds heidenen onder ons zijn die de duivelse goden van onze vikingvoorouders aanroepen.' De rechter stelde geen vragen, maar hij had duidelijk iets op zijn hart. 'Maar dan is er ook nog Ingrid Halvardsdottir. Zij was nog maar een baby toen haar grootvader stierf.'

'Wilt u soms dat ik mijn dochter naar een klooster stuur om door de nonnen opgevoed te worden?' vroeg Halvard. De stilte die op zijn uitbarsting volgde, was bijna tastbaar. Ingrid huiverde en ze had het gevoel dat ze moest overgeven. Maar ze kon niet weg.

'Nee, dat is niet nodig. Maar we zijn het er wel over eens dat, als jij het land wil houden dat vroeger ook van jou was, het meisje onderwezen moet worden in het christelijk geloof. Ze moet de kans krijgen haar ziel te redden. Als de wegen begaanbaar zijn, zal Ingrid Halvardsdottir zich iedere week op de dag des Heren in de kathedraal van Gardar moeten melden, waar Sira Mars haar zal onderwijzen in de leerstellingen van ons geloof, zoals eigenlijk al van meet af aan had moeten gebeuren. Ze zal niet gedwongen worden zich te laten dopen, maar ze moet weten dat er een hemel en een hel bestaat en dat Christus aan het kruis is gestorven uit liefde voor ons. Als ze verkiest om gedoopt te worden zul jij haar daar niet van weerhouden, Halvard. Je christelijke buren zullen jou niet lastigvallen over je heidense geloof, dat je in de praktijk mag brengen zolang je dat maar niet in het openbaar doet. Als je daartoe bereid bent, Halvard Gunnarson, is het probleem van je eigendomsrecht uit de wereld.'

Halvard vroeg of hij even met zijn dochter mocht overleggen en kreeg toestemming om de kring te verlaten. 'Ingrid, hoe kan ik ze dat nu laten doen?'

'We kunnen nergens anders heen en de winter staat voor de deur.' Ze trok hem omlaag zodat ze in zijn oor kon fluisteren. 'Maakt u zich maar geen zorgen. Wat ze me ook bij willen brengen, ik begrijp nu dat ze me met hun water niet in een van hen kunnen veranderen. Al het water hier is van de Vrouw van de Zee. Dat heeft Blijde Glimlach me verteld. En ze heeft ook gezegd dat ik alleen maar beleefd hoef te zijn.'

Ze had het Inuit-woord gebruikt, wat haar vader een glimlach ontlokte. Uit Inuit-beleefdheid had hij in het dorp waar hij Ingrids moeder had leren kennen ook vreemde dingen gedaan. 'Dus je bent bereid te gaan?'

'Zolang ik les krijg van Sira Mars en niet van Sira Pall.'

Leif boog zich naar hen toe. 'Ik ga wel met haar mee om haar onderweg te beschermen. Dat zal hun alleen maar genoegen doen en dan kan ik haar ook verdedigen als iemand haar te hard wil aanpakken.'

'Ole?' Halvard keek zijn oudste zoon aan. 'Wat vind jij ervan?'

'Het bevalt me helemaal niet, maar het kind heeft zelf al gezegd dat we weinig keus hebben.' Hij keek Ingrid even strak aan. Halvard liep terug naar de rechters en verklaarde zich bereid om aan hun voorwaarde te voldoen.

'Het volgende probleem is heel wat ernstiger, Halvard Gunnarson,' zei de rechtsdienaar. 'Je slaven worden ervan beschuldigd dat ze Groenlanders kwaad hebben gedaan. Laat ze hier komen om hun straf aan te horen.'

'Geen verklaring? Alleen maar straf?' flapte Ingrid eruit tegen de mensen om haar heen.

'Ik heb geen slaven,' antwoordde Halvard kalm, terwijl hij zijn best deed om een spottende grijns te onderdrukken. 'Ik heb ze voor het aanbreken van de dag hun vrijheid gegeven en gezegd dat ze konden gaan en staan waar ze wilden. Ik heb geen flauw idee waar ze zijn.'

'Heb je je slaven vrijgelaten en tegen ze gezegd dat ze moesten vluchten?' bulderde een van de rechters zo hard dat hij tot op de laatste rijen te verstaan was.

'Ze waren van mij, dus ik mocht toch met ze doen wat ik wilde?'

'Dat stond juist ter discussie,' zei een andere rechter.

Halvard keek de rechters een voor een aan. Hij wachtte nog even tot Osmund, die zich voor dit tweede oordeel weer bij de rechtbank had gevoegd, hem toeknikte en zei dat hij door moest gaan. 'Afgelopen lente heeft Sira Mars het oordeel uitgesproken dat Kettil en Han onschuldig waren. Desondanks werden ze door Pall en Skuli Thorvaldson verstoten omdat ze volgens hen waardeloos en gevaarlijk waren. Vandaar dat ik toestemming kreeg om hen mee te nemen, weg uit het gebied waar ze geboren en opgegroeid waren.

'Vannacht hebben mijn voormalige slaven mijn eigendom verdedigd tegen mannen die gewapend met messen naar mijn tent kwamen om mij en mijn gezin kwaad te doen. Kettil en Han hadden alleen een stuk touw waarmee ze ons hebben verdedigd. Ole, mijn oudste zoon, heeft Skuli Thorvaldson als bewijs zijn mes afgepakt. Laat het maar aan de rechters zien, Ole. Eigenlijk zouden Skuli en zijn broer Pall hier terecht moeten staan.'

Terwijl Ole met het mes in de hand naar de rechters toe liep, begonnen mensen op de heuvel boos te schreeuwen. Ingrid zag dat een stel mannen om Skuli en Pall heen ging staan. De rechtsdienaar probeerde ze de mond te snoeren door hen op de ernst van de procedure te wijzen, maar het lawaai nam alleen maar toe. Toen de rechtsdienaar Skuli en Pall beval om naar voren te komen, stond bijna de helft van de toeschouwers onder aan de helling mopperend en joelend op.

'Jullie hebben geen recht om over ons te oordelen!' schreeuwde Pall Thorvaldson. 'Wij accepteren jullie gezag niet. We houden onze eigen Althing wel, in Brattahild, net als toen onze vaders nog leefden. Wij willen niets te maken hebben met jullie en deze rechtbank!'

'Precies!' klonk het uit vele kelen.

De rechtsdienaar riep om stilte, met al het gezag dat hij kon opbrengen. De zittende rechters eisten dat de mannen uit de noordelijke provincie op hun plaats zouden blijven, maar daar trokken de noorderlingen zich niets van aan. Ze worstelden zich door de toeschouwers en liepen terug naar hun tenten.