Hoofdstuk 12

Het vertrapte en kapot gelopen gras van het Althingveld verspreidde een zoete geur. Vanaf de rand van het komdal kon Ingrid zien hoe de fjord zich in beide richtingen door het land slingerde. Het water was vol grote en kleine boten met felgekleurde zeilen. Osmund vertelde haar dat het bewoonbare land vroeger werd bevolkt door grootgrondbezitters, dorpshoofden, kooplieden en eigenaren van hofsteden. De rechtszittingen van de Althing hadden soms wel tien dagen geduurd vanwege alle kwesties die geregeld moesten worden.

Inmiddels had de rechtsdienaar maar één ochtend nodig om te vertellen welke wetten er waren en voor het hof waren drie dagen voldoende om alle geschillen te horen en te beoordelen. Tijdens de afgelopen tien jaar waren veel families door de lange winters en aanvallen van de Skraelings uitgedund en veel boerderijen waren inmiddels onbewoond. Geiten en schapen zwierven los rond en knabbelden aan de met onkruid begroeide bouwvallen van huizen waar vroeger mensen hadden gewoond. Alle paarden waren verdwenen. Zelfs de ruigbehaarde pony's, die je vroeger overal zag, waren nauwelijks te vinden buiten de landgoederen in Gardar en brattahild.

Halvard bukte zich om de veters van zijn laarzen te strikken en ie controleren dat zijn mes niet boven de rand uit stak. 'We hebben voor de verandering een keer een goede oogst gehad en de schapen heli hen zich de buik rond gevreten aan het gras op de weidegrond. Deze Althing zal in het niet vallen bij die uit mijn jeugd,' zei hij tegen zijn gezin. 'Maar als ik naar het aantal boten kijk, ziet het ernaar uit dat er meer mensen aanwezig zullen zijn dan ik me van de laatste jaren herinner.'

'Dat geldt niet voor mij,' zei Leif. 'Wij zijn nog nooit bij dit soort bijeenkomsten geweest.'

Halvard gebaarde dat ze door moesten lopen. 'Als we niet verplicht waren om te komen, zouden we er nu ook niet zijn.' Zijn familie had niet alleen de laatste Althings gemeden, maar er ook voor gezorgd dat ze niet bij ruzies of vetes betrokken raakten. Halvard dacht na over het feit dat ze gespaard waren voor de ongezonde toestanden die zichtbaar werden als mensen te dicht op elkaar woonden. Hoeveel langer zou dat geluk hen beschoren zijn?

Op de top van de volgende heuvel kregen ze het grote veld ten zuiden van Gardar en een groot blauw meer in het zicht. Tenten, versierd met gestreepte of geborduurde tekens uit de heraldiek, vormden kleurige plekjes op het veld. Het geluid van lachende en pratende mensen kwam op de wind naar hen toe drijven. Op weg naar het Althingveld roken ze de stank van uitwerpselen, zowel van mensen als van dieren, en de bedwelmende geur van vlees dat boven vuren hing te sudderen of geroosterd werd.

Een jongeman liep op zijn handen, begeleid door enthousiast gefluit en handgeklap, terwijl iemand een vrolijk deuntje op een fluit speelde. 'Ga maar naar de zuidelijke oever van het meer,' wees Halvard. 'Dan zullen al gauw we de tent van Gottfried en Sigurda zien. Die is oranje, met blauwe vlaggen. Hij heeft een plekje voor ons vrijgehouden.'

'Wij zullen de tent wel opzetten,' zei Leif. 'Ik denk dat u wel met een paar van uw bekenden wilt gaan praten.'

'En als zij daarmee bezig zijn, ga ik de ooi melken,' zei Ingrid. Ze hadden maar één dier meegebracht. 'En als ik klaar ben, wil ik graag even bij de goochelaars gaan kijken. Mag dat, vader?'

'Vooruit dan maar, als je maar zorgt dat je niet verdwaalt en op het Althingveld blijft. Het is wel zo dat niemand wapens mee mag nemen, maar het wil weleens gebeuren dat mensen die het niet met de uitspraak van de rechters eens zijn, hun mannen mee naar buiten nemen om het met de tegenpartij uit te vechten. Dan zou je ineens midden in een van die kleine oorlogjes terecht kunnen komen.'

Ze kwamen bij het touw dat als afscheiding diende en waar bewakers stonden. Duur uitgedoste mannen stonden met een aantal nieuwkomers te praten. 'Dat zullen de rechters wel zijn,' mompelde Leif. Ze sloten aan bij de rij wachtenden. Om binnen de omheining te toegelaten te worden maakten mannen hun zwaardgordels los en gaven die net als hun speren en bijlen aan ambtenaren die op perkament aantekeningen maakten, zodat iedereen wanneer hij weer wegging zijn wapens terug kon krijgen.

Een van de rechters, een man met een brede borst in een donkerrode mantel die met hermelijn was afgezet, vertelde de mensen die net waren aangekomen wat er wel en niet geoorloofd was. 'Alle messen, met uitzondering van etensmessen, moeten net als bijlen, speren en bogen bij de bewaking achtergelaten worden. Binnen de omheining mag niet gevochten worden. Ongetwijfeld zullen er wel onderlinge duels uitgevochten worden. Iedere man die het niet met zijn vonnis eens is, kan stennis gaan schoppen, maar in dat geval loopt hij het risico dat hij samen met zijn huurlingen vogelvrij verklaard wordt. Op het Althingveld dient de vrede gehandhaafd te blijven. Als iemand zich daar niet aan houdt, kan hij een zware boete krijgen en weggestuurd worden. Zweert u zich aan de wet te houden?'

'Dat doen we,' antwoordde Halvard, ook uit naam van zijn zoons. Han en Kettil hielden hun mond, want ze telden voor de procedure net zomin mee als de ooi die Ingrid aan een touw meevoerde. Halvard legde zijn speer neer en maakte zijn zwaardgordel los. i )le gaf zijn werpbijl af. Leif overhandigde zijn speer en mes aan een van de ambtenaren. Aan elk wapen waarop de eigenaar niet zijn naam had gekerfd werd een stukje perkament met die naam gebonden, zodat het later teruggevonden kon worden.

De ambtenaar schreef hun wapens op zijn voorraadlijst en noteerde hun namen. 'Ga maar naar binnen,' zei hij en liet hen doorlopen, terwijl de volgende groep zich alweer meldde.

'Daar zijn Steinthor en Sigrun.' Halvard woof. 'Onthoud die plek goed. Je zult hen niet meer zo goed kunnen zien als we tussen de andere tenten zijn.' Terwijl ze door het tijdelijke dorp liepen, kwamen ze langs andere groepen die ook op zoek waren naar vrienden of een geschikte plek. Het gezin was bijna bij het meer toen een groep uit Brattahild afkomstige mannen, herkenbaar aan hun typische hoofddeksels en capes, ophield met praten. Ze stonden met openlijke nieuwsgierigheid naar de groep van Halvard te kijken. Een van hen wees naar Kettil en Han en fluisterde tegen zijn metgezel. 'Ze hebben het water vergiftigd en hun meesters vermoord.' Een vrouw trok haar kinderen naar zich toe.

Halvard keek de man die de beschuldiging had geuit aan toen een ander zei: 'Het is geen wonder dat die wilde ze mee heeft genomen. Kijk maar eens naar dat halfbloedmeisje. Sommige mensen schamen zich nergens voor.'

Terwijl ze doorliepen, vingen ze nog steeds flarden van gesprekken op. 'Nou ja, hij heeft ook een Skraeling-heks tot vrouw genomen.' 'Die hele familie bestaat uit wilden.' 'Geen brave christen...' '... het water vergiftigd.''... daardoor de dood gevonden.'

Leif pakte Ingrids arm vast. 'Niets van aantrekken. Loop maar gewoon door.' Mensen sloegen een kruis toen ze voorbijliepen. 'Ze hebben alle heilige symbolen van het graf van Sint-Gunnar verwijderd, zodat we er niet langer op kunnen rekenen dat hij ons helpt,' zei een man met een bruine baard beschuldigend. Hij was bijna even groot als Halvard.

Halvard bleef staan en wierp hem een woedende blik toe. De metgezel van de man, die wat ouder was, maakte een vaag gebaar dat een beetje verontschuldigend overkwam. Ole legde zijn hand op zijn brede gordel, alsof hij daar een wapen verborgen had. 'Wat zei u daar over het graf van mijn grootvader?' vroeg hij, terwijl hij de man die had gesproken strijdlustig aankeek.

'Mensen roddelen altijd,' zei de oudere man op een toon alsof hij een op hol geslagen stier moest kalmeren. Hij trok de jongere man achteruit en keek Halvard en Ole opnieuw aan. 'Er mag hier niet gevochten worden, heren.'

'Denk daar zelf dan alsjeblieft ook aan,' mompelde Ole heel beleefd, maar tot de anderen voorbij waren, lette hij goed op dat ze geen onverwachte bewegingen maakten.

Ze kwamen bij een groep tenten die donkerblauw waren geschilderd en dus waarschijnlijk door verwanten of naaste buren waren opgezet. Kettil bleef even staan om met zijn hand het zweet van zijn voorhoofd te vegen, toen een moeder een nieuwsgierig meisje van een jaar of zeven achteruit trok. 'Blijf uit de buurt van die Skraeling,' waarschuwde ze met een boze blik op de jongeman.

'Ik heb niets gedaan, meester,' zei Kettil toen Halvard hem vroeg wat eraan de hand was.

'Dat weet ik wel.' Halvard gaf hem een klopje op zijn schouder. 'Ze haten ons ook en ze vertrouwen ons niet.' Hij verhief zijn stem. 'Leif, laat Kettil en Han tussen ons in lopen. We zijn bijna langs de blauwe tenten.'

'Dank u wel, meester,' zei Kettil terwijl hij eerbiedig zijn hoofd boog. Ze waren nog maar een paar meter verder toen een man naar hen wees en hen ronduit van moord beschuldigde. 'Onze familieleden zijn dood. Hun moordenaars proberen te ontsnappen door /.ich aan Halvard Gunnarson te binden, de heiden die schaamteloos genoeg is om zijn halfbloeddochter in ons midden te brengen.'

Leif pakte Ingrids hand vast en trok haar naar zich toe, terwijl Han, Kettil en Ole aan de andere kant naast haar gingen lopen. Halvard draaide zich met een ruk om naar de spreker en snauwde hem toe: 'Hou uw mond over mijn kind. En wat mijn slaven betreft, jullie eigen priester Sira Mars heeft verklaard dat deze twee jongens onschuldig zijn. Wou u hem tegenspreken?' Toen niemand antwoord gaf, bood hij aan om het buiten het terrein tegen iedere man op te nemen die dat oordeel aanvocht, met een speer, een bijl of een mes.

Niemand nam de uitdaging aan, hoewel een paar mannen hun gespierde armen over elkaar sloegen en zich wijdbeens opstelden. Steinthor en zijn drie zoons zagen de dreigende confrontatie en kwamen haastig aanlopen om Halvard steun te bieden.

Ole had nog steeds een hamer met een korte steel bij zich om de lentpalen in de grond te slaan. Die kon hij vrij trefzeker als werpbijl hanteren. Thor, de god van de storm, had als lievelingswapen Mjollnir, zijn donderhamer. Er werd gezegd dat de bliksem opflitste als hij hem gooide en dat de donderklap volgde als hij het doel raakte.

'Ze zien nu dat je niet alleen bent,' zei Steinthor. 'Gottfried is hier ook, samen met zijn zoons.' De vrienden omarmden elkaar en Halvard dankte hem voor zijn hulp. Toen Steinthor weer achteruit stapte, viel hem de bezorgde trek rond Halvards mond en ogen op. I lier op het Althingveld zal niemand jou of je familie durven aanvallen. Dan zouden ze zwaar gestraft worden,' zei hij. 'Dit is de plek die we voor jou vrij hebben gehouden, vlak bij het meer en uit de buurt van die herrieschoppers. Als ik je een raad mag geven, blijf dan in de buurt van je eigen tent of de mijne tot jouw zaak aan di' orde is. Misschien kun je je familie en je bedienden beter naar luiis sturen, zodat hun niets kan overkomen.'

'Nee,' zei Halvard. 'Ze zijn hier veiliger, met al die wachtposten rond de plekken waar de wapens zijn opgeborgen.' Ze begroetten de andere aanwezigen voordat ze hun eigen tent opzetten. Han en

Kettil pakten de door Ingrid versierde rendierhuiden uit en hingen ze over de palen.

Ingrid zette haar pakken neer, bond de ooi aan een paaltje in de buurt en gaf haar hooi en water. Toen ze klaar was met melken, goot ze de schuimende melk uit haar emmer in de kommen die in hun hut stonden. Vader had voor iedereen het beddengoed al uitgespreid en de oliekachel met de pot op de driepoot neergezet. Ze kroop haastig naar buiten toen ze Steinthor iets over Sira Pall hoorde zeggen.

Vader streek met zijn duim en wijsvinger langs zijn rode baard, ik had wel kunnen raden dat hij zijn verhaal ook aan jan en alleman zou vertellen. Hij is de ergste van het hele stel.'

ik kan me nog herinneren hoe enthousiast hij reageerde toen de bisschop probeerde de mensen tegen je vrouw op te zetten. Hij is boos dat je terug bent gekomen uit het noorden, waardoor zijn mooie plannetjes in duigen zijn gevallen.'

'Maar er is nog iets anders. Er heeft een ziekte geheerst in de noordelijke provincie. Sira Pall maakt daar misbruik van en probeert de mannen uit het noorden aan zijn kant te krijgen door iedereen te vertellen dat het mijn schuld is dat mijn slaven zijn gespaard.'

'Hij rekent alle mensen die het document van Sira Mars hebben gekopieerd ook tot zijn vijanden, maar Sira Pall heeft geen absolute macht,' zei Steinthor. 'Sira Mars zal de waarheid spreken, ook al moet hij daarvoor heidenen verdedigen.'

Sigurda was nog even met andere dingen bezig geweest, maar ze kwam nu naar buiten om hun gasten welkom te heten. Haar grijze haar was opgestoken, maar het ging voornamelijk schuil onder een eenvoudige donkerblauwe sjaal. Ze deelde plakken kaas uit. 'De mensen hongeren 's winters naar voedsel en 's zomers naar roddelpraat. Wat is dat voor verhaal over mensen die in de buurt van Brattahild ziek zijn geworden? Dat hoor ik nu voor het eerst.'

Het viel Ingrid onwillekeurig op dat vader en zijn vrienden oud begonnen te worden. Maar zij en haar broers werden ook ouder. Een blonde vrouw met een emmer liep voorbij en keek naar Leif. Ze glimlachte aarzelend en maakte een halve revérence. Leif knikte en keek haar na. Het zou niet lang meer duren tot haar broers zelf een gezin stichtten.

Ingrids aandacht werd weer opgeëist door het gesprek toen

Steinthor zei: 'Sommige mensen denken dat je besmet kunt worden als je de lijken of iets dat van de doden is geweest aanraakt, maar de mannen uit de noordelijke provincie houden hardnekkig vol dat er sprake is van vergiftiging. Pall en Skuli Thorvaldson lopen al sinds gisteravond rond te vertellen dat het water vergiftigd was.'

'Die!' riep Halvard uit. 'Dat verbaast me niks. Ik had natuurlijk wel verwacht dat ze bij de Althing zouden zijn, maar ze hebben zich niet laten zien toen de anderen ons aanvielen.'

'Waren jouw slaven vroeger hun eigendom?' vroeg Steinthor. Zijn zuster, Freydis, was ook naar hen toe gekomen om hen te begroeten, en ze bleef nu naast haar schoonzuster, Sigurda, staan om de rest van het verhaal te horen.

'Niet precies. Han en Kettil waren eigendom van hun vader, Thorvald,' legde Halvard uit. 'Dat was een fatsoenlijke kerel. Hij en zijn vrouw hebben Astrid en mij gastvrij ontvangen toen we terugkwamen uit het Skraeling-dorp waar ik haar had leren kennen. Toen iedereen op de boerderij van Thorvald om het leven was gekomen, hebben Kettil en Han hun ouders en oom begraven, maar ze durfden zich niet in het huis van hun meester te wagen. Ze waren van plan de kudde mee te nemen en zich daarmee in te kopen in een Skraeling-dorp. Sira Mars oordeelde dat ze onschuldig waren aan het vergiftigen van het water en hij heeft ze niet gestraft voor de poging tot diefstal, omdat die was mislukt.'

'Dat lijkt me toch een probleem,' zei Steinthor nadenkend. 'Die jongens hebben geluk dat jij hen beschermt. Ik hoop dat ze je niet teleurstellen.'

Haar vader en Steinthor noemden de Skraeling-slaven jongens, maar voor Ingrid was een vijftienjarige jongen al bijna een man. Han had haar aangesproken als een vrouw met wie hij wellicht op een dag zou willen trouwen. Als de Vrouw van de Zee haar vaders volk te gronde zou richten en zijzelf in leven zou blijven, zou ze een echtgenoot nodig hebben. Ze voelde zich tot hem aangetrokken, maar zolang haar vader zijn meester bleef, durfde ze dat niet te laten merken. Maar daar kon verandering in komen. 'Ik ga naar het meer,' kondigde ze aan. 'Ik wil even rondkijken, maar ik ben op tijd terug om het eten te koken.'

'Zorg maar dat je eerder terug bent,' zei Halvard bezorgd. 'En let goed op dat je uit de buurt van die blauwe tenten blijft.'

Iedereen moest op een gegeven moment naar het meer, want daar waren de latrines. Toen Ingrid de tent van haar vader achter zich had gelaten keek ze nog even om en prentte de weg terug in haar hoofd. Ze zag dat Han op de schouders van zijn broer was geklommen om de huiden beter vast te maken. Op datzelfde moment draaide hij zich ook om en hun blikken kruisten elkaar. Ze knikte even met haar hoofd naar een plek vol rotsblokken en struiken aan de rand van het meer, zo snel dat het nauwelijks opviel. Daarna liep ze langzaam door en vroeg zich af of Han zou hebben begrepen waar ze naartoe ging.

Aan de met riet begroeide oever van het meer waren schaapsvellen aan touwen opgehangen, zodat de vrouwen daarachter hun behoefte konden doen zonder dat de mannen het zagen. De ontlasting die achterbleef, zou later door dienaren van de kerk verzameld en uitgestrooid worden over het gras om het weer te laten groeien. Mannen deden hun behoefte achter een stel rotsblokken.

Daarna liep ze langs de oever, weg van de andere mensen. Het gras onder haar voeten voelde verend aan en was hoog opgeschoten. Ze vroeg zich af of er eidereenden in het riet zouden nestelen.

Ingrid voelde zich eigenlijk een beetje schuldig omdat ze Han had uitgenodigd achter haar aan te komen en vooral omdat ze zich had afgevraagd hoe het zou zijn om met hem weg te lopen. Haar vader zou woedend zijn als hij dat wist. Ze bukte zich om wat aalbessen van een grote, bijna kale struik te plukken, toen ze een bekend gefluit hoorde. Han kwam achter een rotsblok vandaan. Hij was naar haar toe gekomen zonder dat ze iets had gehoord. Dat kon alleen een Skraeling klaarspelen, dacht ze bij zichzelf, alsof ze op die manier haar dagdromen wat af kon zwakken.

'U wilde met me praten,' zei hij. Het klonk niet als een vraag.

Zou het niet netjes van haar zijn dat ze met Han wilde praten? 'Je hebt gehoord wat ze daarginds over jullie zeiden.' Ze fluisterde bijna, hoewel niemand hen kon horen. Ze waren helemaal alleen. 'Er dreigt groot gevaar voor jou en Kettil, wat de uitspraak ook zal zijn.'

'Zolang we bij jullie blijven, is uw familie ook in gevaar.' Hij keek om zich heen. 'En voor u is het gevaarlijk om met mij gezien te worden. Ik had niet achter u aan moeten komen.' Hij wierp een blik in de richting van het kamp. 'Bukken,' zei hij. Hij trok haar zonder pardon omlaag en ging zelf ook op zijn hurken zitten. 'Achter al dat riet en die rotsblokken kan niemand ons zien. Mijn broer en ik moeten weg om te voorkomen dat uw vader moeilijkheden krijgt. Misschien gaan we vannacht al. Maar uw vader mag niet van tevoren weten wat we van plan zijn, anders denken ze nog dat hij er iets mee te maken heeft. Jij moet het hem later maar vertellen.'

'Moeten jullie echt weg?' Ze keek hem verdrietig aan.

'Volgens mij hebben we geen andere keus. Het is nog erger dan ik verwachtte. Pall en Skuli maken iedereen wijs dat we niet alleen de familie van meester Thorvald hebben vergiftigd, maar dat we ook verantwoordelijk zijn voor alle andere doden.'

Ingrid begreep dat hij gelijk had. 'Maar waar willen jullie naartoe? De winter staat voor de deur. Gaan jullie naar een dorp van de Skraelings?'

'Daar zouden we ook niet geaccepteerd worden. We spreken hun taal nauwelijks en de dingen waar de Inuit goed in zijn, kunnen we niet. We horen nergens bij.' Hij glimlachte even. 'Net als u.'

'Ja, dat weet ik.' Ze stak haar hand al uit om die tegen zijn wang ie leggen, maar bedacht zich toch omdat hij dat gebaar misschien verkeerd zou opvatten.

Omdat hij zag hoe verward en geschrokken ze was, pakte hij bij wijze van troost haar hand vast. 'De Groenlanders zouden me de nek omdraaien als ik een van hun vrouwen aanraakte.'

'Ik ben immers maar een halfbloed,' zei ze. Omdat ze het zelf zei, vertrok ze geen spier.

'Uw vader denkt daar heel anders over, maar hij is ook veel aardiger dan de meeste mensen. Kettil en ik zullen over u waken als de anderen slapen. Daarna zult u ons waarschijnlijk nooit meer zien. I egt u het aan uw vader uit?'

'Ja, hoor,' beloofde ze. Hij trok zijn hand voorzichtig terug, waardoor haar vingers ineens ijskoud aanvoelden.

'Ik moet nu weer terug. Als we samen worden gezien, zullen ze u dal kwalijk nemen. En ik wil niet dat u door mijn schuld iets overkomt.'

Ingrids ogen werden vochtig. 'Ga dan maar gauw. Ik hoop dat Nerrivik over jou en Kettil zal waken en jullie zal helpen een nieuwe woonplaats te vinden. Ik ga nog eerst wat bessen plukken, zodat we niet vlak na elkaar terugkomen.' Ze moest even iets weglikken. 'Ik wens je het allerbeste.'

'Dank u wel,' zei hij beleefd en verdween achter de rotsblokken.

Ze stond net te luisteren of ze hem hoorde weglopen, toen hij plotseling weer naast haar opdook, een kus op haar wang drukte en zich opnieuw uit de voeten maakte. Ze legde haar vingers op de plek waar zijn lippen haar hadden geraakt en voelde het bloed naar haar hoofd stijgen.

 

Toen ze haar schortzakken vol gedroogde bessen had, ging Ingrid weer op weg naar de tent van haar vader. Ze liep langs het vrouwentoilet en wandelde in de richting waar volgens haar hun tent moest staan. Maar sinds ze naar het meer was gelopen, was er een groot aantal tenten bij gekomen en ze wist niet meer precies welke kant ze op moest. Vanaf de plek waar ze nu stond kon ze het meer niet meer zien.

Om haar heen speelden kinderen bij de tenten, hurkten vrouwen bij de vuren en stonden mannen met elkaar te praten. Ze moesten schreeuwen om boven het tumult uit te komen. Overal vlogen vlinders die op de meest vreemde plekken neerstreken. Waar was de tent van haar vader?

Misschien moest ze naar de kathedraal lopen, want als ze bij de grote houten deuren stond, zou ze vast wel kunnen zien waar ze naartoe moest. Toen riep een vrouw die ze helemaal niet kende: 'Kom eens hier, meisje. Ik heb een plakje gedroogd zeehondenvlees met boter voor je.'

Er stonden nog meer jongens en meisjes bij de hut te wachten op de lekkernij. Toen zij aan de beurt was, glimlachte de vrouw haar vriendelijk toe terwijl ze een plat mes in een vat boter stak. 'Ik ben Margarethe,' zei ze. 'Dit is de lekkerste boter die je ooit hebt geproefd.' De vrouw gaf haar een plak vlees die zo groot was als een hand. 'En hier heb je ook nog een beetje verse melk, om je dorst te lessen. Allebei van mijn beste koe.'

'Dank u wel,' zei Ingrid verlegen en vertelde gehoorzaam hoe ze heette toen de vrouw haar naam vroeg. 'Het is erg lekker.'

Daarna nodigden twee meisjes die een beetje ouder waren dan Ingrid haar uit om met hen mee te lopen. Ook andere meisjes voegden zich bij hen. Jona was de leidster. Haar jongere zuster Thorunn had haar arm kameraadschappelijk om Ingrids schouders geslagen alsof ze al jaren bevriend waren, maar Ingrid had eigenlijk nooit vrienden van haar eigen leeftijd gehad.

De meisjes babbelden over de vlinders, over trouwen en over de boerderijen waar ze later zelf zouden gaan wonen. 'Alles komt heus wel weer in orde,' zei Thorunn. 'Dan komen er weer schepen langs om handel te drijven. Dat heeft Sira Pall zelf gezegd. Het is nu al te laat in het jaar, dus deze zomer komt het er niet meer van, maar volgend jaar vast wel. Dan komt er een handelsschip uit IJsland om ons te vertellen wat er allemaal is gebeurd. En die brengen allemaal kostbare spullen mee, hoor. Meer dan genoeg hout om de huizen op te knappen en mooie stoffen en tarwe of gerstemeel en honing. En knappe jonge kolonisten zodat wij allemaal een man kunnen kiezen.'

'Je hebt prachtig haar,' zei Jona. 'Dat moet je niet onder die sjaal verstoppen.' Terwijl ze met de babbelende meisjes meeliep en genoot van het onbekende gevoel om vriendinnetjes van haar eigen leeftijd te hebben, voelde Ingrid plotseling een rilling over haar rug lopen. Ze waren in de schaduw van de kathedraal beland.

Toen ze de brede deuren zag, drong het tot Ingrid door dat ze vanaf die plek wel de weg terug naar haar vaders tent zou kunnen vinden. De dag was al bijna voorbij. 'Ik moet weg,' zei ze.

'Het is nog helemaal niet laat,' zei Thorunn, die haar tegenhield.

Voordat Ingrid iets kon zeggen, kwam een van de priesters de kerk uit en stond in het zonlicht met zijn ogen te knipperen. Op zijn buik hing een gouden kruis aan een zwarte metalen ketting. 'Hallo, meisjes,' zei hij toen hij hen zag.

'Sira Pall,' riepen ze in koor. De meisjes spreidden hun wijde rokken en maakten een revérence, een voorbeeld dat Ingrid meteen volgde. De priester kwam naar hen toe, trok hen één voor één overeind, maakte een kruisteken boven hun hoofd en vroeg hoe het met hun ouders ging. 'Hebben jullie het naar je zin? Is er genoeg te eten?' Zijn stem klonk vriendelijk en rustig, heel anders dan toen ze de kathedraal uit liepen en hij haar vader bedreigingen had nageroepen, maar Ingrid voelde zich toch buitengesloten. 'Denk erom dat jullie zondag komen. Dan zal ik jullie weer een nieuw verhaal vertellen.'

Ten slotte kwam hij bij Ingrid en zegende haar ook. Daarna trok hij haar aan haar handen overeind. 'Ik geloof niet dat ik jou ken,' zei hij. 'Waar woon je?' Ze gaf gehoorzaam antwoord.

'Dan woon je hier vlakbij. Hoe komt het dat ik je nooit eerder hem gezien? Wacht even, je komt me toch bekend voor.' Ze begreep dat hij slechte ogen had, want hij bracht zijn gezicht zo dicht bij het hare dat ze aan zijn adem kon ruiken wat bij had gegeten. 'Vertel eens hoe je heet, meisje.'

Sira Pall had haar handen nog steeds vast en de andere meisjes verdrongen zich om hen heen. Ze moest die vraag wel beantwoorden, ook al was hij de vijand van haar vader, de priester die er mede verantwoordelijk voor was dat haar familie verbannen werd. ik ben Ingrid Halvardsdottir.'

Hij liet haar handen abrupt los en dwong zichzelf te glimlachen, hoewel er een keiharde blik in zijn bijziende ogen was verschenen. 'Kijk eens aan. Ingrid Halvardsdottir, je bent van harte welkom. Ik zou het heel leuk vinden als je ook naar de kerk zou komen. Je bent wel groot geworden. Wat gaat de tijd toch snel. Je moet ook maar naar onze verhalen komen luisteren, om meer over Christus te leren,' zei hij. 'Ik verwacht je zondag te zien. Als je het vergeet, komen deze meisjes je wel ophalen.'

'Ja, hoor,' beloofde Jona, die door Sira Pall beloond werd met een warme glimlach. 'Waarom ben je nog nooit in de kerk geweest, Ingrid?' vroeg ze nieuwsgierig.

'Ik denk niet dat ik naar uw verhalen kom luisteren.' Ingrid week achteruit en keek om zich heen, op zoek naar een uitweg tussen de tenten. Ze deed haar armen op haar rug toen hij opnieuw haar handen vast wilde pakken, alsof de aanraking pijn had gedaan. 'En u weet wel waarom, Sira Pall. Vraag hun alsjeblieft niet om me mee te brengen.'

'Rustig nou maar,' zei hij sussend. 'Je hoeft echt niet bang voor me te zijn. Ik wil niets liever dan jonge mensen onderwijzen in de leer van Onze Lieve Heer. Daarom ben ik naar Groenland gekomen, om voor het zielenheil van onze mensen te zorgen. Onze bisschop heeft geprobeerd dat aan je moeder uit te leggen, maar zij beet de hand die haar zou hebben gevoed.' Hij grinnikte alsof hij een grapje had gemaakt. 'Ik heb me de afgelopen jaren grote zorgen om je gemaakt. Ik wil je alleen maar helpen.'

'Laat me gaan,' zei Ingrid, klaar om er als een haas vandoor te gaan. Ze keek om zich heen of er andere priesters en monniken in de buurt waren om haar mee naar binnen te sleuren in dat donkere hol achter de deuren van de kathedraal, een ruimte die haar aan een open grafkelder deed denken en die toegang gaf tot een duisternis die zo intens was dat niemand haar zou kunnen redden. Maar alleen de andere kinderen stonden om haar heen.

'Wat bedoelt u, Sira?' vroeg een van hen aan de priester.

'Ingrid is half-Skraeling, de dochter van een vrouw die mensenvlees at. God is echter zo genadig dat zelfs Ingrids ziel gered kan worden. Maar dan moet ze Jezus wel nederig vragen of Hij haar fouten wil vergeven en de heidense goden van haar vader afzweren. Dat is helemaal niet moeilijk. Onze Lieve Heer zal haar berouw over de zonden die ze in onwetendheid heeft begaan zeker accepteren. Dat schrijft de christelijke naastenliefde voor.'

Ingrid stoof weg en rende tussen de kleurige tenten door. 'Halfbloed! Kom terug!' hoorde ze Sira Pall achter zich roepen. 'Pak haar. Laat haar niet weglopen.'

Ze keek om. Thorunn had haar al bijna ingehaald, maar Ingrid rende om een tent heen, zag een opening en dook in haar wanhoop naar binnen, waar een vrouw naast een olielamp een donkerharige baby zat te voeden. Plotseling pakte een man Ingrids arm vast. Ze probeerde te schreeuwen, maar hij drukte zijn hand over haar mond zodat ze geen geluid kon uitbrengen. Terwijl hij haar min of meer meesleepte naar de achterwand, drukte hij haar op de grond en gooide een wollen deken over haar heen. 'Stil,' siste hij. 'We zorgen wel dat ze je niet te pakken krijgen.'

Door de wanden van de tent en de wollen deken klonken de geluiden van buiten gedempt, maar ze hoorde wel rennende voetstappen en stemmen die riepen: 'Ingrid? Waar is dat meisje gebleven?' Ingrid schoof de deken iets opzij, zodat ze naar de tentopening kon gluren.

Ze zag dat Thorunn aan kwam hollen en bij iedere tent naar binnen gluurde. 'Waar is dat halfbloedmeisje? Sira Pall wil dat ze bij hem komt. Heeft iemand een donker meisje met rood haar en groene ogen voorbij zien komen? Ingrid, waar ben je?' Ze bleef staan en bukte zich om naar binnen te kijken. Ingrid kroop nog dieper weg in de schaduwen.

'Stil,' beval de vrouw bij de lamp. 'Ga weg en hou op met die herrie. Mijn baby slaapt.'

De stemmen stierven weg. Pas toen Ingrid niets meer hoorde, durfde ze de deken terug te slaan en om zich heen te kijken.

'Je kunt nu rustig te voorschijn komen,' zei de man. 'Ze zijn weg.' Hij had lichtbruin krullend haar. Zijn korte baard was in een punt geknipt, waardoor hij haar deed denken aan een vos met een spitse snuit. De man ging met gekruiste benen voor de ingang zitten zodat de meisjes niet naar binnen konden kijken. Hij wierp haar een geamuseerde blik toe toen Ingrid hem aankeek.

'Dank u wel, maar waarom hebt u me eigenlijk geholpen?' vroeg ze.

'Daar heb ik alle reden toe. Ik ben Erik. Kom, dan zal ik je aan mijn vrouw voorstellen.'

De vrouw draaide zich met een brede glimlach om. 'We hebben je verstopt omdat ze je een halfbloed noemden,' zei ze. Haar glimlach werd nog breder en haar zwarte ogen sprankelden in haar donkere gezicht. 'Ik ben Blijde Glimlach, hoewel de Groenlanders me beter kennen als Marta. Je mag me noemen zoals je wilt.'

Ingrid kroop naar haar toe. 'Hallo, Blijde Glimlach,' zei ze langzaam. Ze gebruikte opzettelijk de Inuit-naam van de vrouw.

Blijde Glimlach streek met haar kleine hand lngrids nat bezwete haren uit haar ogen. 'Bij ons ben je veilig. Wij zullen wel zorgen dat je weer thuiskomt, zonder dat je iets overkomt.' Ze sprak Noors met een noordelijk accent, precies zoals Sammik had gedaan, maar ze sprak de taal veel beter. Er was geen twijfel mogelijk: Blijde Glimlach was een volbloed Skraeling.