Hoofdstuk 4
De zes honden, die in de vorm van een waaier voor de slee waren gespannen, reageerden precies tegelijk op Sammiks bevelen. Op zijn volgende commando bleven ze staan boven de kleine klif waar de Skraelings Leif hadden gevonden. Vanaf de slee kon Leif zien dat de plek er inmiddels heel anders uitzag. Het rendier en de sporen van de sleeën waren verdwenen. Smeltwater drupte in kleine stroompjes onophoudelijk vanaf de uitstekende punt en vormde plassen op het grauwe ijs. De plek waar het rendier op hem was gesprongen en waar de Skraelings hem hadden kunnen doden, was veranderd in een bevroren meer. Als Sammik geen goed woordje voor Leif had gedaan, zou Leif van de aardbodem verdwenen zijn.
In het zonlicht schitterde Sammiks capuchon van de smeltende ijskristallen in het witte bont. Ieder druppeltje weerkaatste de zonnestralen en zorgde voor een regenboog die als een aureool rond zijn donkere gezicht stond. Hun tocht nam het grootste deel van de ochtend in beslag. Ten slotte stapte Sammik af en pakte een van de bundels van de slee. Hij riep elke hond bij zijn naam en gooide de dieren een stuk vlees toe. De grote beesten gristen hun maaltijd uit de lucht voordat het vlees op de grond terechtkwam en werkten hun portie in twee happen naar binnen. Deze honden leken meer op wolven dan de honden die Leif bij de Groenlanders had gezien. Deze waren sterker en feller, maar de Skraelings bleven ze met gemak de baas. Toen de zak van Sammik leeg was, krulden de dieren zich op, met hun dikke staarten over hun snuit, in afwachting van de verdere bevelen van hun baas.
Sammik liep naar slee, ging op zijn hurken zitten en legde zijn hand op Leifs arm. 'En?' vroeg hij. 'Heb je het warm genoeg? Zou je een stukje willen lopen?'
Leif had er geen woord van verstaan, maar het was vriendelijk van de ander om tegen hem te praten. 'Ik wou dat ik wist wat je gezegd hebt,' antwoordde hij in het Noors, 'maar ik zweer bij het ene oog van Odin dat ik nog steeds niet snap waarom je me geholpen hebt. Als ik de rest van mijn leven voor jou moet werken, zal ik je trouwe dienaar zijn. Dat ben ik je wel verschuldigd. En nog veel meer.' Hij wierp opnieuw een blik naar de diepe plas water onder aan de heuvel en huiverde. 'Ik wou dat ik mijn vader en zusje kon laten weten dat ze niet om mij hoeven te rouwen. Wat Ole betreft, weet ik het niet, maar misschien vindt hij het ook wel vervelend.'
'Je praat te veel,' antwoordde Sammik in het Inuit, terwijl hij Leif op zijn arm klopte en hem vriendelijk toelachte, ik wou dat ik je taal beter sprak. Maar als je het kort houdt, snap ik misschien wat je bedoelt.' Sammik vroeg zich af of hij het beter met gebarentaal kon proberen. 'Kun je me vertellen hoe we van hieruit bij je huis komen?' Hij wees met een brede zwaai van zijn linkerhand naar het zuiden, in de hoop dat Leif hem zou begrijpen.
Naar het zuiden? Waarom wees Sammik in de richting van Leifs land? Leif concentreerde zich op de klank van de woorden die de andere man sprak, in de hoop dat hij er iets van zou begrijpen als hij op de klemtoon lette. Hij wist zeker dat zijn metgezel hem net iets had gevraagd, maar wat?
Sammik bleef geduldig wachten, terwijl Leif zat te piekeren. Toen Leif zijn schouders ophaalde en hem een treurig en hulpeloos glimlachje schonk, probeerde Sammik het op een andere manier. Hij maakte het gebaar voor huis, door met zijn beide handen een koepel te vormen. Daarna wees hij op Leif en herhaalde zijn vraag. 'Jouw iglo? Waar?' Leif keek gespannen toe en wenste dat hij er iets van zou begrijpen.
Sammik nam opnieuw het woord. 'We moeten de honden een tijdje laten rusten. In de tussentijd zal ik je een verhaal vertellen, waar je niets van zult verstaan. Maar luister toch maar naar me, dan zul je begrijpen waarom ik je vriend ben.' Toen hij even zijn mond hield, knikte Leif om aan te geven dat hij luisterde. 'Heel veel winters geleden, toen we voor het eerst naar dit land kwamen, heb ik een Qallunuk leren kennen. Ik was nog klein. Jij bent jonger dan hij was, maar met je rode haar en je baard doe je me aan hem denken. Mijn vader en zijn jagers hebben die man gevonden. Er was een overstroming geweest en hij zat vast halverwege de klif langs de kust. Hij kon niet naar boven klimmen en hij kon niet naar beneden.' Het enige woord dat Leif begreep, was Qallunuk, de naam van de Skraelings voor een Groenlanden Dat was alles.
'We hadden wel gehoord van de Qallunaat, maar we hadden er nog nooit een gezien. Mijn vader besloot de vreemdeling te helpen. Sindsdien hebben we geleerd hoe weerzinwekkend de meesten van jullie zijn, maar deze man was anders. Hij maakte ons aan het lachen. Jij doet me aan hem denken. Ik denk dat ik daarom aan mijn nieuwe schoonvader heb gevraagd om je in leven te laten. Hij heeft je gespaard bij wijze van huwelijksgeschenk aan mij. Arme Leif. Je hebt geen flauw idee wat ik je allemaal vertel.'
Leif schudde zijn hoofd en zuchtte omdat hij niets van de monoloog van de Skraeling had begrepen, ik weet zeker dat je me een heel interessant verhaal hebt verteld, maar het was vergeefse moeite. Ik ben maar gewoon een domme Groenlander, een Qallunuk.'
Sammik lachte zijn tanden bloot en er verschenen rimpeltjes om zijn ogen toen Leif het Inuit-woord probeerde uit te spreken. Hij wist heel goed dat de ander niets van zijn verhaal had begrepen. Ze moesten het maar met iets minder ingewikkelds proberen. Als ze met kleine dingen begonnen, net zoals hij met die andere Qallunuk had gedaan, konden hij en Leif misschien iets van eikaars taal opsteken voordat ze ieder weer hun eigen weg gingen. Sammik wees naar Leifs been en hief toen zijn handen op, met de handpalmen naar boven om aan te geven dat hij iets wilde weten.
'Mijn been?' vroeg Leif, die meteen snapte wat hij bedoelde. 'Been,' zei hij vastberaden in het Noors. Sammik herhaalde het woord. Leif besloot dat, als ze toch met elkaar probeerden te praten, hij net zo goed gebarentaal kon gebruiken. Sammik sprak maar een paar woorden Noors. Waarschijnlijk was het al heel lang geleden dat hij die had geleerd, dacht Leif. Maar misschien kon Leif wat van de taal van de Skraelings opsteken, precies zoals zijn vader had gedaan toen hij die maand bij hen had gewoond. Als slaaf hoorde Leif de taal van zijn meester te leren in plaats van andersom.
Sammik kende nu het woord voor 'been'. Dat was een begin. 'Mijn been doet niet meer zoveel pijn als in het begin,' zei Leif, toen Sammik de leren banden losmaakte, waarmee hij op de slee was vastgebonden om te voorkomen dat hij eraf zou vallen. 'Ik weet niet of ik erop kan staan. Kun je me iets geven om op te leunen?'
Sammik haalde glimlachend zijn schouders op. Hij had er niets van verstaan.
Leif keek tussen zijn knieën door naar de bepakking van de slee. Zijn eigen speer met de ijzeren punt lag op de bundels, eveneens vastgesjord. Geen wonder dat Sammik die mee had genomen. IJzer was van grote waarde voor de wilden uit het noorden. Zijn speer zou nu wel van Sammik zijn.
Zou Sammik hem toestemming geven om het wapen vast te houden? 'Mijn speer,' zei hij wijzend. 'Die kan ik als kruk gebruiken. Vind je dat goed?' Hij hoopte dat Sammik zijn verzoek niet verkeerd zou opvatten.
'Je wilt je speer hebben. Dat is een goed idee, die kun je als kruk gebruiken,' zei Sammik terwijl hij het wapen pakte. Hij stak het Leif toe, met de onderkant naar voren. 'Laten we maar eens kijken of je kunt staan.' Hij pakte Leifs andere hand vast om hem te helpen.
Leif, die versteld stond van het vertrouwen dat Sammik in hem had, kwam langzaam overeind en wachtte even tot het duizelige gevoel voorbij was. Toen hij zijn beide benen met veel moeite naast elkaar had getrokken, leunde hij op de pakken en op de handgrepen van de slee om zichzelf op te hijsen. Staande op zijn rechterbeen liet hij Sammiks hand los en probeerde of hij zijn gewonde linkerbeen kon belasten. De poging bezorgde hem bijna evenveel pijn als toen de hoofdman vijf dagen geleden het been gezet en gespalkt had. Hij was waarschijnlijk omgevallen als Sammik hem niet had opgevangen en hem weer liet zakken, met zijn rug tegen de bundels.
Sammik legde Leifs speer naast hem en bedekte het wapen met een paar van de in huiden gewikkelde bundels, zodat het niet van de slee zou vallen als ze zich weer in beweging zetten. 'Er was niet genoeg tijd om in het dorp van Niroqaq te wachten tot je weer helemaal genezen was,' zei Sammik. 'Nu de dooi is ingevallen, smelt de sneeuw snel weg. Ik moet je zo gauw mogelijk naar huis brengen, anders kan ik Putu niet meer ophalen. We moeten naar mijn dorp zolang ik de honden nog kan gebruiken. Vertel me nou waar ik je naartoe moet brengen! Welke kant moeten we op naar jouw iglo?'
'Sammik, ik wou dat ik je kon verstaan!' riep Leif gefrustreerd uit.
Sammik sloeg zijn ogen ten hemel om de hulp van zijn geesten in te roepen zodat hij zich verstaanbaar kon maken tegenover de vreemdeling. Hij wenste dat hij door in de ogen van de Qallunuk net als zijn schoonvader diens gedachten zou kunnen lezen. 'Leif,' zei hij. 'Jij. Huis. Waar? Waar is je iglo?'
Leif kende inmiddels het woord voor huis. 'Wil je weten waar mijn huis is? Heb je me daarom teruggebracht naar de plek waar je me hebt gevonden?' Hij probeerde de paar woorden die hij had opgepikt tijdens zijn korte verblijf bij Sammiks volk aan elkaar te rijgen. iglo. Mijn iglo?' Hij wees op zichzelf en stak daarna zijn handen uit, met de palmen omhoog.
Eindelijk! 'Iyeh. Ja.'
Leif zou waarschijnlijk nooit te weten komen waarom Sammik hem zijn vrijheid schonk, maar hij wist wel hoe hij vanaf die plek thuis moest komen. Op sneeuwschoenen had het hem anderhalve dag gekost. Met Sammiks slee en zijn goedgetrainde honden kon Leif al voor de avond thuis zijn. Hij wees de richting aan en probeerde uit te leggen dat het hooguit een halve dagreis was. Hij wees naar de zon en liet zijn arm een boog van oost naar west beschrijven om één dag aan te geven. Hij wist niet hoe hij daar een halve dag van moest maken en hij was bang dat Sammik zou denken dat het anderhalve dag zou duren als hij zijn hand nog een keer halve boog liet maken. Dit was al goed genoeg.
'Mooi.' Sammik overhandigde hem een bevroren stuk zeehondenvlees en stopte een ander stuk in zijn mond. Hij duwde het in zijn wang om het zacht te laten worden. Daarna stapte hij achter Leif op de slee en gaf het bevel om snel verder te gaan. 'Aak. Assut!'
Halvard twijfelde of hij zijn dieren zou melken. De ondervoede ooien begonnen op te drogen. Binnenkort zou er geen voer meer voor ze zijn en dan zouden de lammeren sterven. Hij nam maar een klein beetje, een halve emmer vol, alleen voor het gezin. Hij goot de helft van de warme melk in een klein vat en deed de rest in hun drie kommen. Ingrid trok haar benen opzij. Haar groene ogen leken groter dan ooit in haar uitgemergelde gezichtje. Het was een hele opgave om te proberen zijn armzalige kudde in stand te houden en ervoor te zorgen dat zij noch zijn kinderen van honger zouden sterven. Ze konden ook alle beesten opeten, maar dan hadden ze niets meer om mee naar het zuiden te nemen. Misschien zouden ze toch als bedelaars terug moeten gaan, als ze tenminste zo lang in leven bleven. Hij besloot om nog één schaap te slachten, maar daar was hij nu te moe voor. Dat kon wel wachten tot morgen.
Ole, die bijna nooit zijn mond opendeed, bromde een bedankje, zette zijn kom neer en liep terug naar de deur om naar de wind te luisteren. Het was nu zes dagen geleden dat Leif was vertrokken. Hij zou niet meer thuiskomen. Hij had daar in de woestenij de dood gevonden tijdens zijn poging om voedsel voor hen te vinden. In ieder geval zou hij geen honger meer hebben.
'Ik loop even naar de fjord om te zien of het ijs al dunner is geworden,' zei Ole aarzelend. 'Het is nog steeds licht. Er kan in het ondiepe water wel een vette vis zitten, die erop wacht opgegeten te worden. Misschien kan ik hem aan mijn speer rijgen. Er zal toch nog wel iets in deze witte wereld in leven zijn.'
'Zo moet je niet praten,' zei Ingrids lichte stem bestraffend tegen haar broer. 'Leif komt heus wel terug, als het vandaag niet is dan morgen. En dan zal hij een slee vol vlees voor ons hebben. Ik heb moeder gevraagd of ze hem wil helpen.'
'Doden kunnen levende mensen niet helpen,' zei vader scherp. Het was niet zijn bedoeling om zo tegen haar uit te vallen, maar haar woorden bezorgden hem een brok in zijn keel. Waar haalde ze de moed vandaan om nog hoop te koesteren? Hij had Astrid onder liefde bedolven, maar dat had haar niet geholpen. En dat hij nu gedoemd was om te zien hoe hun kind wegteerde, het enige wat hem van zijn beminde vrouw was overgebleven, was meer dan hij kon verwerken. 'Ik loop wel met je mee, Ole,' zei Halvard. 'Als we met ons tweeën gaan, hebben we dubbel zoveel kans. En als we vanavond geen vis aan onze speren kunnen rijgen, slacht ik wel een schaap.'
'Daar bewijs je het beest een goede dienst mee,' zei Ole. 'Anders sterft het zeker van de honger.' Ze pakten hun speren om te gaan vissen en kleedden zich warm aan.
Het duo was halverwege het pad naar de oever van de bevroren fjord toen Ole wees en schreeuwde: 'Er komen Skraelings aan! Ze zijn met hun tweeën, vader.' Halvard bleef abrupt staan om naar de hondenslee te kijken die snel naderbij kwam, midden over het ijs uit noordelijke richting. De menner draaide en stopte toen hij hen boven op de oever zag staan. Halvard onderdrukte zijn angst en probeerde te bedenken hoe hij de indringers zou ontvangen. 'Ze hebben zich nog nooit op ons land gewaagd. Ik dacht dat de geesten van de Westelijke Nederzetting ons wel tegen de Skraelings zouden beschermen.'
'Dat dachten we allemaal,' beaamde Ole terwijl hij zijn speer steviger vastpakte. 'De honger zal hen wel deze kant opgedreven hebben, om ons laatste vee te stelen.'
Waren hun soberheid en de zorgvuldige plannen voor de tocht naar het zuiden dan voor niets geweest? 'Ingrid is alleen thuis,' zei hij tegen Ole. 'Wat zullen ze met haar doen als ze ons gedood hebben?'
Het was niet nodig om antwoord te geven op die vraag, want als de Skraelings met hen hadden afgerekend zouden ze toch niets meer kunnen doen, maar Ole zei het toch: 'Ze zullen haar ongetwijfeld vermoorden, of meenemen naar hun dorp.'
'Ze mogen de heuvel naar het huis niet op. Ole!'
Twee verzwakte Groenlanders zouden niet veel kans hebben tegen vastbesloten Skraelings. Halvard pakte zijn speer met twee handen vast, vastbesloten om te vechten tot hij neerviel. Terwijl hij één oog op de naderende slee hield, zag hij tot zijn blijdschap dat Ole zich ook op een gevecht voorbereidde.
De zwaarbeladen slee onder hen was nu duidelijk te zien. Het scheen dat de wilden meer dan genoeg vlees hadden. Waar hadden ze dan die paar schapen en geiten van Halvard voor nodig? Of hadden ze eindelijk besloten ook de laatste Groenlanders in de Westelijke Nederzetting te doden, precies zoals ze alle mensen die hier vroeger woonden gedood of verdreven hadden? De wolfachtige honden stonden stil onder aan de helling waar het ijs van het fjord de walkant raakte. De menner stapte af en tilde de benen glijders op, terwijl zijn honden de slee verder naar boven sleurden, in hun richting. De man op de slee bewoog niet, waardoor Halvard zich afvroeg of hij misschien gewond was. Kon het zijn dat ze hen om hulp kwamen vragen? Hij hoopte dat hij genoeg van het verhaal van de zeejager zou verstaan om te begrijpen wat er aan de hand was.
Ole en Halvard doken in elkaar, met de benen wijd om zich schrap te kunnen zetten en hielden hun korte vissperen in de aanslag. 'Wat willen jullie?' schreeuwde Halvard in het Skraeling, in de hoop dat hij de woorden op de juiste manier uitsprak.
De Skraeling op de slee trok zijn capuchon af en liet zijn rode haren wapperen. 'Vader! Ole! Ik ben het! Leg jullie wapens neer. Dit is geen vijand. Hij heet Sammik. Hij heeft me in het noorden het leven gered toen ik gewond raakte en nu brengt hij me weer thuis!'
Halvards benen begonnen te trillen van opluchting. 'Leif!' Hij rende naar zijn zoon om hem te omhelzen, maar hij durfde zijn blik nauwelijks af te wenden van de Skraeling die hem op een vreemde manier stond aan te kijken. 'Hoe kan dat? Wat is er gebeurd?'
'Een kudde rendieren was op hol geslagen. Ik denk dat de Skraelingjagers hen naar de klif dreven. En ik lag daar vlak onder te slapen. Ik raakte buiten westen en mijn been is gebroken. De jagers kwamen terug en Sammik heeft me gered toen de anderen me wilden...' Leif moest even slikken en keek van zijn vader naar de Skraeling-dorpsbewoner. Vader en Sammik stonden hooguit dertig centimeter van elkaar af en Halvards ogen boorden zich in die van de jonge Skraeling. 'Wat is er, vader? Ken je hem?'
'Ik kende een jongen die zo heette,' zei Halvard. 'Dit is een man. Maar ja, het is best mogelijk. Het kan haast niet anders. Jullie herinneren je Astrids kleine vriendje uit het Inuit-dorp toch wel? Sammik heeft haar hun taal geleerd. Hij heeft mij ook een paar woorden bijgebracht.' De Skraeling knipperde met zijn ogen toen hij de uitgemergelde oude man zijn naam hoorde noemen. Zou het waar zijn?
'Halvard?'
'Sammik? Ben jij het?' De twee mannen stapten naar elkaar toe en omhelsden elkaar, dolgelukkig dat ze elkaar teruggevonden hadden, terwijl Ole en Leif toekeken.
Toen ze weer een stapje achteruit deden en nog steeds eikaars handen vasthielden, zei Leif: 'Dat kleine jongetje? De zoon van de leider van de Skraelings? In het verhaal bleef hij altijd een klein jongetje. Ik heb hem nooit met hem in verband gebracht.'
'Dat klopt,' bevestigde Halvard. De verbazing stond nog steeds op zijn gezicht te lezen en zijn ogen schitterden. 'Ik had van m'n levensdagen niet verwacht dat we elkaar weer zouden zien!'
'Vader,' zei Leif vanaf de slee. 'Dit is natuurlijk fantastisch, maar zou je het erg vinden om naar binnen te gaan? Het is koud.'
Ole had alles met een uitgestreken gezicht gadegeslagen, maar nu deed hij ook een duit in het zakje. 'Laten we Leif de heuvel op dragen en naar huis brengen. Hij moet iets warms eten en meteen onder de wol.'
Halvard kon zich genoeg Inuit herinneren om Sammik uit te nodigen mee te gaan. 'Mijn dochter wacht binnen op ons,' zei hij. 'De dochter van mij en Mikisoq.'
Sammik scheen het woord dochter niet te horen, maar hij herbaalde de naam die Halvard voor Astrid had gebruikt. Mikisoq betekende 'kleine meid', de naam die zijn volk aan Astrid had gegeven. 'Mikisoq!' riep hij vol blijdschap uit. 'Nu zal ik haar weerzien! Denk je dat ze nog weet wie ik ben?' Hij gaf zijn honden het bevel om te wachten en rende als een speer naar het huis.
Ole, die Leif droeg, bleef ver achter. 'Wacht!' riep Halvard Sammik na. Maar die begreep niet wat hij zei, of hij hoorde het niet in zijn opwinding. 'Dit loopt verkeerd af,' zei Halvard tegen zijn zoons. 'Sammik zal Ingrid zien in plaats van haar moeder. Ik weet niet hoe ik hem moet uitleggen dat de vrouw die hij zich nog zo goed herinnert dood is.'
Voordat Sammik bij de deur was, deed Ingrid open. Kwispel stoof naar buiten om tegen de honden van de Inuit tekeer te gaan. Halvard greep de herdershond haastig in zijn nekvel en gooide de blaffende waakhond weer naar binnen voordat de grotere honden hem aan stukken zouden scheuren.
Ingrid stond voor de deur naar de Skraeling te kijken die met grote sprongen naar haar toe vloog. Zijn honden gingen onder aan de heuvel liggen. Ole volgde in een rustiger tempo, met Leif in zijn gespierde armen. Leif was weer thuis! Ze bleef wachten tot de vreemdeling bij haar was. Hij was ongewapend en hoewel haar vader had geroepen dat hij moest wachten, leken ze geen van allen echt bang te zijn. Haar kastanjebruine krullen vielen als een waterval over haar schouders.
De Skraeling staarde haar ongelovig aan, maar zij was zo blij dat ze Leif zag dat ze een gat in de lucht sprong. Dus hij was helemaal niet dood. Ze wrong zich langs de Skraeling, die een stapje opzij deed, en rende naar Leif toe. 'Je leeft! Je bent weer terug,' zei ze. 'I)e goden en mijn moeder hebben mijn gebeden verhoord.'
'Laat me hem nou maar eerst naar binnen brengen,' zei Ole. 'Je mag de Skraeling bedanken, want die heeft hem thuisgebracht.' Ze ging opzij zodat hij Leif het huis in kon dragen.
Halvard legde zijn arm om haar schouders en trok haar mee naar de deur. Ze slaagde erin om de kilheid die haar bekroop uit haar stem te weren. 'Wie is die man? Wat is er gebeurd?'
Er stond een verbijsterde blik in Sammiks ogen en zijn donkere huid werd bleek. 'Mikisoq? Weet je niet meer wie ik ben? Ik ben Sammik. Wat is er met jou gebeurd? Waarom heeft je haar die kleur? Hoe komt het dat je net zo'n wit gezicht hebt als een Qallunuk?'
Ingrid haalde gejaagd adem. Wie was die Skraeling die haar zo raar aan stond te kijken en wat zei hij allemaal?
Halvard was ontzet door de vergissing die Sammik had gemaakt en probeerde alles zo goed mogelijk uit te leggen. 'Ingrid, dit is de jongen met wie je moeder en ik in het noorden bevriend zijn geweest. Sammik, dit is mijn dochter Ingrid. En ook de dochter van Mikisoq. Mijn vrouw is dood. Ze is afgelopen zomer gestorven.' Hij maakte het gebaar voor dood zoals hij dat van Astrid zelf had geleerd.
'Dood! Maar ik zie haar!' Sammik had het woord dochter niet begrepen, maar het gebaar voor dood kende hij maar al te goed. 'Ze is jonger dan toen ze bij ons woonde. Ze is een geest geworden. Mikisoq! Ik ben zo verdrietig omdat je dood bent.' Hij barstte in snikken uit en viel voor haar op zijn knieën.
'Nee, Sammik!' Halvard bukte zich om Sammik weer overeind te trekken, ik zal het je uitleggen. Sta nou maar op en ga mee naar binnen.' Ingrid liep het huis weer in, gevolgd door haar vader die de arm van de huilende Skraeling stevig vasthield.
Kwispel kroop weg in een hoek en liet zijn tanden zien. Ingrid kalmeerde hem en zei dat alles in orde was. Ten slotte ging de hond languit op de grond liggen, met glinsterende, waakzame ogen. Waarom zou die jongeman denken dat zij haar moeder was? Daarna drong het ineens tot haar door dat vader de vreemdeling Sammik had genoemd. Hij was dat kleine jongetje uit het verhaal, de vriend van haar moeder.
'Sammik?' vroeg ze en de man knikte.
'Het is dezelfde Sammik, alleen is hij nu volwassen,' bevestig- • de haar vader. 'Hij heeft Leif gevonden toen hij gewond was geraakt en hem weer naar huis gebracht.'
'Ik ben Ingrid,' zei het meisje. Ze liep naar hem toe en nam zijn handen in de hare. 'Dank je wel dat je Leif thuis hebt gebracht. Je zult wel honger hebben.' Ze liet Sammiks koude handen voorzichtig los en maakte het gebaar van eten. Ze wees naar de pot die op een drievoet boven een oliekachel stond. 'Ik heb soep.'
Ze schepte een beetje in een kom. Tak aan en eet maar gauw op. Je beeft helemaal,' zei ze terwijl ze hem de kom overhandigde. Hij pakte hem aan en keek om zich heen, op zoek naar een plek waar hij kon gaan zitten. Doordat hij de kom met twee handen vasthield, begon het beven minder te worden. Ze vroeg zich af wat hij zou denken.
Ingrid schepte voor iedereen een kom soep in. Het was maar een slappe bouillon en het vlees was bijna bedorven. Terwijl ze zaten te eten, kon Sammik zijn ogen niet van Ingrid af houden.
'Ze is geen geest,' zei Halvard met behulp van gebarentaal. 'Ze is mijn dochter. En die van Mikisoq.'
Sammik huilde niet meer, dus hij had het kennelijk begrepen. 'Ze lijkt zo ontzettend veel op haar. Als twee druppels water,' gebaarde hij tegen Halvard.
'Begrijpen jullie elkaar nou echt?' vroeg Leif van de andere kant van de kamer.
'Volgens mij wel. In ieder geval een beetje. Gebarentaal helpt.'
'Vraag hem eens waarom hij mij gered heeft.'
Halvard deed zijn best. Het communiceren kostte veel moeite en leek weinig resultaat op te leveren, maar uiteindelijk dacht Halvard dat hij het verhaal in grote trekken had begrepen. Toen hij hen vertelde wat hij te horen had gekregen, kreeg Ingrid het nog bijna benauwd. 'Hoe heeft Sammik zijn schoonvader zover gekregen dat hij Leif niet doodde?'
Halvard stelde de vraag en Sammik gaf antwoord. Terwijl zij moeizaam en met veel gebaren zaten te praten, vulde Ingrid hun kommen nog eens. 'De jacht was ter gelegenheid van zijn bruiloftsfeest,' legde Halvard uit. 'Sammik was niet in het dorp waar ik jouw moeder heb leren kennen, maar in het dorp van zijn aanstaande vrouw. Ze heet Putu. Haar vader is de angakkoq die Leifs been heeft gezet. Met behulp van zijn speciale krachten kwam hij erachter dat Leif hen niet kwaad gezind was en dat hij nog nooit iemand van hun volk had gedood.'
Leif keek met een ruk op. 'Kroop hij daarom in mijn hoofd? I >aar ben ik woest over geworden.'
Halvard knikte begrijpend. Hij glimlachte toen hij zich herinnerde dat hem ooit iets soortgelijks was overkomen. 'Ik zal eens kijken of ik iets meer te weten kan komen,' zei hij en zat nog even met Sammik te praten. 'Een angakkoq is een soort priester, maar tegelijk ook een tovenaar. Ze beschikken over krachten die mijn begrip te boven gaan. Af en toe zoeken ze via de geest contact. In het dorp van Qisuk, waar ik Ingrids moeder heb leren kennen, heeft een van hen op die manier met mij gepraat. Om doodzenuwachtig van te worden. Astrid heeft me verteld dat hun geest soms hun lichaam verlaat om overleg te plegen met de Vrouw van de Zee.'
Sammik, die zijn best deed om het verhaal te volgen, knikte. Terwijl Halvard een slokje van zijn bouillon nam en een stukje van het taaie schapenvlees wegkauwde, voegde hij er iets aan toe. 'Wat heeft hij gezegd, vader?' vroeg Leif.
Halvard keek zijn jongste zoon aan, die rechtop zat met een stapel kussens in zijn rug. 'Hij zei dat de angakkoq besloot om je te laten leven omdat je geen moment overwoog om hem te doden, ook al was je nog zo kwaad.'
Sammik begon weer te praten en te gebaren. Halvard luisterde. Hij begreep er wel iets van, maar naar de rest moest hij raden. 'Wat heb je met Sammiks schoonvader gedaan, Leif? Hij zegt dat je zijn angakkoq uit je geest bande met roodharige monsters en bliksemschichten.'
Leif schoot in de lach. 'Ik heb Odin en Thor aangeroepen om zijn toverkracht te breken. Hij zal ze wel gezien hebben zoals ik ze me voorstelde, ziedend van woede en met veel donder en bliksem.'
Ze moesten allemaal lachen, behalve Sammik die Leif vol respect aankeek. In gebarentaal zei hij: 'Leif beschikt over een grote kracht, maar dat weet hij zelf niet.'
Halvard wees naar Sammiks hoofd en haalde zijn schouders op, alsof hij wilde zeggen: Denk je dat echt? Mij is het nooit opgevallen. Zijn dochter en zoons wachtten tot hij uitlegde: 'Hij heeft gezegd dat je over veel geesteskracht beschikt. Het spijt hem dat hij niet meer tijd voor je had toen je bij kwam van je verwondingen, maar hij moest eerst samen met zijn nieuwe vrouw een gezin proberen te stichten. Daarna heeft hij je zo snel mogelijk naar huis gebracht.'
Ingrid vond het een prachtig verhaal. 'Dus Sammik heeft Leif thuisgebracht, hoewel de Skraelings geloven dat hier geesten wonen.' Ze keek hun bezoeker aan. 'Lijk ik echt zoveel op mijn moeder?' Ze had goed gekeken naar de gebarentaal en slaagde erin Sammik die vraag te stellen zonder de hulp van Halvard in te roepen.
Hij knikte verrast en raakte haar kastanjebruine haar en de sproeten op haar rechte neusje aan. Ze had hoge jukbeenderen en een ferme, vastberaden kin. Onder haar brede voorhoofd waren de pupillen van haar lichtbruine ogen door de duisternis wijd opengesperd. Daardoor leken haar ogen donkerder en meer op die van haar moeder. 'Iyeh. Net als Mikisoq.'
Ze was gevleid. 'Vader, waarom noemt hij moeder Mikisoq? Waarom zegt hij niet gewoon Astrid?'
'Ik heb je moeder die Noorse naam gegeven. Mikisoq was haar Inuit-naam. Ze kwam oorspronkelijk van het vasteland, waar ze haar eigen naam gebruikte. Je moeder heeft nooit aan iemand verteld hoe ze in werkelijkheid heette, omdat ze beweerde dat ze haar verleden vergeten was.' Halvard zuchtte even en schudde zijn hoofd. 'Op een dag, als je wat ouder bent, zal ik je wel vertellen waarom. Maar dat moet je me wel helpen onthouden. De mensen van het vasteland gaven haar een naam in hun eigen taal die zoiets als "kleine meid" betekende. Mikisoq betekent "kleine meid" in de taal van Sammik.'
Sammik had naar het gesprek geluisterd zonder hen in de rede te vallen. Hij moest eigenlijk weer gauw terug naar het dorp van zijn vrouw, maar het viel hem moeilijk om afscheid te nemen van zijn oude vriend en zijn gezin. Het was toch wel heel vreemd om dit meisje te zien dat zoveel op Mikisoq leek, alleen jonger en bleker, alsof ze een geest was. Ze had zijn gebarentaal vrijwel meteen begrepen. Sammik kreeg het gevoel dat Mikisoq hem aankeek door de ogen van haar dochter.
Toen Halvard was uitgesproken, gebaarde hij: 'Ik heb geschenken meegebracht.' Direct daarna liep hij naar buiten en kwam terug met een paar pakken.
Halvard maakte ze open. 'Vlees. Hij heeft rendiervlees voor ons meegebracht, een heel karkas, misschien nog wel meer, en al in stukken gesneden en schoongemaakt!' Ze stopten de pakken met vlees in de bergruimte onder de vloer en sloten die af zodat Kwispel er niet bij kon.
'We hebben de buit van Leif tijdens mijn huwelijksfeest opgegeten.' Sammik keek naar de grond. 'Dit was mijn buit.' Hij glimlachte. 'Halvard, je bent veel te mager.' Hij gebruikte zowel gebarentaal als woorden. 'Je moet beter eten. Padloq zou helemaal niet blij zijn als ze zag hoe je eruitziet.'
'Padloq?' Halvard glimlachte. 'Leeft ze nog?'
Sammik grinnikte. 'Ja hoor. Net als al haar kinderen. Ze heeft er drie.'
'Ik wou dat we bij hen konden gaan wonen in plaats van naar het zuiden te gaan,' klaagde Leif toen hij hoorde wat Sammik had gezegd.
Halvard vertaalde de opmerking van zijn zoon. Sammik schudde zijn hoofd en keek een beetje triest. 'Ze zouden jullie doden. Quallunaat slecht voor Inuit.' Hij keek naar de geiten en de schapen die op een kluitje achter de halve muur stonden, naar de met mest gestookte kachel en naar de twee eenzame pitten in de olielamp. 'Kom niet naar mijn land.'
'Dat zal ook niet gebeuren,' bevestigde Halvard. 'Nu Mikisoq er niet meer is, gaan we terug naar ons eigen land. Naar het zuiden.' Hij wees de richting aan.
'Ik zal tegen de Inuit zeggen dat ze jullie met rust moeten laten als jullie langs hun dorpen komen,' zei Sammik. Meer kon hij niet voor hen doen, maar het zou een hele geruststelling zijn als ze onderweg niet op hun hoede hoefden te zijn voor de Skraelings.
Dankbaar voor dat aanbod probeerde Halvard nog iets meer te weten te komen voordat ze hem lieten gaan. 'Waar ligt jouw dorp? Is Qisuk nog steeds het dorpshoofd? Denkt Padloq nog weleens aan mij?'
Er verscheen een glimlach op Sammiks gezicht. 'Mijn dorp ligt nog op dezelfde plaats, vlak bij de sterrensteen. Weet je nog wel?' Hij raakte zijn hoofd aan en Halvard knikte. 'Qisuk, mijn vader, is nog steeds het dorpshoofd. Padloq denkt nog vaak aan je. Mijn eerste kleine broertje, die nog een baby was toen jij bij ons was, is inmiddels groot geworden. Daarnaast heeft Padloq samen met mijn vader nog een jongen en een meisje. Padloq en Qisuk zullen allebei moeten huilen als ze horen dat Mikisoq dood is. Kun je je nog herinneren dat mijn vader en Mikisoq onder de boot lagen? En jij met Padloq? We vormen één familie.'
Halvard bloosde tot diep in zijn baard en was bijzonder dankbaar dat zijn kinderen niets van dit gesprek zouden begrijpen. Hij had het idee dat Ingrid sommige gebaren wel had begrepen, maar niet de woorden. 'Jij bent helemaal niets vergeten, hè jonge vriend?' Sammik grinnikte en gebaarde dat dit dingen waren waar hij met plezier aan terugdacht.
'Geef Padloq en Qisuk mijn...' Halvard legde even zijn hand op zijn hart en tikte tegen zijn slaap, gebaren die liefde en herinnering betekenden.
'Ga nog niet weg. Je kunt best een nachtje bij ons blijven slapen,' nodigde Ingrid hem uit.
'Iyeh. Dat zal ik doen. Maar eerst moet ik mijn honden voeren en vastleggen.' Hij bleef een tijdje weg, wat Ingrid de gelegenheid gaf om een lendenstuk rendiervlees op het vuur te leggen om het te roosteren.
Voordat ze naar bed gingen, liet Ingrid aan Sammik zien hoe ze de geiten melkte en hoe ze een deel van de melk apart zette om er kaas van te maken. Ze bood hem aan om te proeven, maar hij bedankte.
Halvard zuchtte inwendig terwijl hij naar zijn kinderen keek die samen met hun bezoeker bij Leifs bed zaten, zodat zijn jongste zoon niets zou missen. De jonge mensen bleven praten en elkaar gebaren en woorden leren tot het tijd was om te gaan slapen. Halvard had bijna het gevoel dat hij weer jong was, tot hij naar zijn lege bed keek.
De volgende ochtend pakte Sammik een ivoren hanger in de vorm van een zeehond die hij aan een ongelooide veter om zijn hals droeg. Hij hield hem Ingrid voor. Het meisje boog haar hoofd en liet toe dat hij haar de hanger om de hals hing. Toen Sammik de ongeveer vijf centimeter lange zeehond recht hing, legde Ingrid haar handen over de zijne en drukte ze tegen haar borst. Toen ze hem losliet, maakte ze de gebaren voor liefde en herinnering en zei hardop het Inuit-woord voor vriend.
Terwijl Sammik zich aankleedde om te vertrekken, rende ze naar het mandje naast haar weefgetouw en pakte een stukje wollen stof dat ze net klaar had. Het was van purpergrijze, ongeverfde wol en net groot genoeg om als dekentje te dienen. 'Voor jullie eerste baby,' zei ze, terwijl ze met haar armen wiegde en één vinger opstak. 'Om het kindje warm te houden. En ons niet te vergeten.'
'Ik vergeet nooit iets,' zei Sammik. Hij omhelsde Leif hartelijk, maar stak zijn hand uit naar Ole. Ze bleven even hand in hand staan.
'Ik heb hem geleerd dat wij op die manier vriend zeggen,' zei Leif.
'Vrienden. Iyeh. Wij zijn vrienden, Ole broer van Leif en Ingrid.' De klank van de Noorse woorden scheen Sammik te bevallen. 'Vaarwel, Leif.' Leif legde zijn hand op zijn hart en raakte zijn slaap aan. Sammik knikte.
Ze liepen met hem mee naar de heuvel waar zijn honden en zijn slee op hem wachtten. Voordat hij vertrok, gaf hij de dieren nog een paar stukken rauw zeehondenvlees. Omdat zijn slee nu veel lichter was, zou hij niet lang over de reis naar het dorp doen. De wind was gedraaid en bracht de eerste tekenen van de lente. IJspegels aan de schuine dakbalken begonnen te smelten en hun afscheid werd begeleid door het geluid van druppelend water. Na een laatste omhelzing voor Halvard en Ingrid en een knikje voor Ole trok Sammik de rem waarmee de slee verankerd stond los. 'Ik denk dat ik hier maar oversteek,' zei hij. 'Het ijs begint dun te worden.'
'Veel succes,' riep Ingrid.
'Moge de Vrouw van de Zee je zegenen,' vertaalde Halvard. Sammik woof bij wijze van dank, hief zijn zweep op en liet die boven de ruggen van zijn honden knallen.
Ze bleven toekijken terwijl Sammik langzaam en voorzichtig de fjord overstak. Hij hield de leider van zijn honden bij zijn halsband vast en bleef naast hem lopen. Zodra de honden tegen de andere oever omhooggeklommen waren, stapte hij op zijn slee. Terwijl hij omhoogkeek naar het gezin op de heuvel aan de overkant stak hij zijn hand op.
Vanaf de heuvel boven de fjord bleef het viertal Sammik en zijn honden nakijken tot ze uit het zicht waren.