Deel III Bij de Inuit
Voordat Halvard en zijn gezin vertrokken,
gingen ze bij Osmund en Sira Pall langs om afscheid te nemen. Hun
buurman had de priester in huis genomen om voor hem te zorgen en
alles met hem te delen tot er niets meer over was. Veel mensen die
achter waren gebleven hadden onderdak gegeven aan monniken en
nonnen. Ze hadden hun kans op redding opgegeven voor gezinnen met
kinderen of echtparen die nog jong genoeg waren om kinderen te
krijgen. In ruil daarvoor hadden ze nu iemand die hen de hemel in
kon bidden.
Osmund en Sira Pall stonden op de klif. 'De schepen varen nu waarschijnlijk door de fjord,' zei Leif. 'Ik wil ze ook zien.' Hij rende vooruit.
De vierkante zeilen van de schepen hingen slap. Mannen trokken gelijktijdig aan de riemen om ze op gang te helpen tot ze de stroming bereikten en de wind in de zeilen zouden krijgen. Einar, Ludmilla en de kinderen stonden aan de reling vlak bij de steven en keken omhoog toen ze langs dreven. Osmund zwaaide met een lap stof om hun aandacht te trekken. 'Ik vraag me af of ze me kunnen zien.' De stof wapperde als een vaandel in de wind tot ze hem zagen. Ludmilla stak haar arm op en zei tegen haar jongens dat ze naar hun grootvader moesten wuiven. Einar tilde de kleine Jenny op en wees naar de mensen op de heuvel.
Osmund veegde met de rug van zijn hand over zijn ogen. De schepen bereikten de zuidelijke eilanden op de plek waar de fjord naar het westen boog en een paar tellen later waren ze uit het zicht verdwenen. 'U was eigenlijk de allerlaatste die hier achter had moeten blijven,' zei Ole een beetje kribbig tegen Osmund. 'U bent een rechter. Als Heer Rolf Peterson en Heer Finn Kollgrimson er niet op hadden gestaan om twee van die piraten mee te nemen, zou er ook plaats voor u zijn geweest.'
'Je hoeft je over mij geen zorgen te maken. Ik ben een oud man. Ik wil liever hier onder mijn eigen stenen en grond begraven worden dan als vreemdeling in een land te moeten wonen dat ik niet ken. Maar mijn familie is wel afhankelijk van dat tuig. Onze Groenlandse mannen weten niet wat ze moeten doen als het gaat stormen. Die Engelsen zullen proberen om de schepen op koers te houden en zo hun eigen huid te redden, maar hoe en waarheen?'
'Regelrecht terug naar Huil in plaats van naar IJsland,' zei Leif. 'Zouden onze vluchtelingen merken dat er een verkeerde koers wordt gevolgd voordat het te laat is? En wat het schip van Heer Rolf betreft, niemand weet hoe ze in Vinland moeten komen. Als ze naar het westen blijven varen, zullen ze wel op een of andere kust stuiten, maar zullen ze zich daar ook kunnen redden?'
'We weten wel hoe we in IJsland moeten komen, alleen niet hoe de zeilen bediend moeten worden,' zei Halvard. 'Heer Rolf is een dwaas. Hij had ook naar IJsland moeten gaan. Het is driehonderd jaar geleden dat de Noormannen met Leif de Gelukkige als kapitein op weg gingen naar Vinland. Daar zijn ze nooit terechtgekomen. Als het Leif Eriksson niet is gelukt, dan geef ik niet veel voor de kansen van Heer Rolf.'
'Ze hebben Sira Mars en zuster Marie bij zich om voor hen te bidden,' zei Osmund. 'Als mede-Groenlander zou je ze succes moeten wensen.'
'Dat doe ik ook. Ze hebben iets meer kans dan degenen die hier achter moeten blijven.' Halvard besefte op hetzelfde moment wat hij had gezegd en maakte een gebaar alsof hij zijn woorden weer wilde inslikken. 'Met een beetje geluk zul je hier de winter niet meer hoeven door te maken. Als Kollgrimson het voor elkaar kan krijgen, stuurt hij voor die tijd vast wel een stuk of drie schepen om de rest van jullie op te halen.'
'Het is aan God om te beslissen of er nog een beetje geluk voor ons over is.' Het was de eerste keer dat Sira Pall zijn mond opendeed. Hij had al die tijd naast hen gestaan, maar zo stil dat ze hem bijna vergeten waren.
'U hebt gelijk, Sira Pall. Het zijn de Nornen die ons lot bepalen en wij zijn maar stervelingen.' Het was tijd om afscheid te nemen.
'In de meeste huizen ligt nog een voorraad gedroogd vlees en kaas. Wij nemen genoeg mee voor de reis, maar de rest laten we thuis. Met een beetje geluk vinden we een dorp waar we onderdak kunnen krijgen. Jullie mogen alles wat jullie kunnen gebruiken uit mijn huis weghalen. Als er een schip terugkomt, ga dan mee.' Hij omarmde Osmund. 'Wij trekken bij zonsopgang naar het noorden.'
'Ik wens jullie goede reis, beste vrienden,' zei Osmund. En tot Halvards stomme verbazing zei Sira Pall: 'Amen.'
Leif en Ole joegen de overgebleven beesten van hun kudde met geschreeuw en een paar klappen de heuvels in. Halvard hield de honden vast die hun mensen met een scheve kop aankeken alsof ze stapelgek geworden waren. 'Dit is het beste wat we kunnen doen. Hopelijk zullen een paar van die arme beesten in het binnenland overleven.' Op zijn velden was vrijwel geen groen sprietje meer te vinden. Het aantal rupsen was inmiddels al verdrievoudigd. Het schapenvlees dat ze in stukken hadden gesneden zou hen de eerste paar dagen van de reis in leven houden. De gedroogde vis en de kaas gingen wat langer mee, maar daarna zouden ze zich met jagen in leven moeten houden.
De laatste avond die ze op de hofstede doorbrachten knielde Halvard naast de graven van zijn vader en zijn eerste vrouw neer. Leif en Ole lagen naast hem op hun knieën. Ingrid respecteerde hun rouw, maar nam er geen deel aan. Gunnar, de grootvader die haar in zijn armen had gehouden, was gestorven voordat zij hem had leren kennen.
Vlak nadat ze de volgende ochtend hadden ontbeten, wilden Ole en Leif de boot gaan laden. 'Dit keer komen we niet meer terug,' zei Halvard. Hij omhelsde zijn zoons en sloeg zijn ogen op naar de hemel. 'Odin, we kunnen je vandaag geen geit geven. Ik hoop dat je daar begrip voor hebt. Ik zou het ook op prijs stellen als je de Rode Thor wilde vragen om zijn bliksemschichten bij zich te houden terwijl mijn zoons op het water zijn.'
Ole en Leif onderdrukten hun glimlach. 'Ik heb nooit beweerd dat ik een priester ben, net als mijn vader,' zei hij toen hij de uitdrukking op bun gezicht zag. 'Ik wind er geen doekjes om. De goden begrijpen gewone taal ook wel.'
'Ik weet zeker dat hij snapt wat u bedoelt,' beaamde Ole, voordat hij met Leif naar de steiger liep. Alle pakken met voedsel, de warme kleren, speren, tenthuiden en netten werden samengepakt tot nette bundels en in de kleine boot gelegd. Nadat Ole en Leif aan boord waren gegaan, zette Halvard Hella en Loki in de boot. Ole hees het zeil en Halvard duwde hen af, voordat hij samen met Ingrid weer naar boven liep.
Toen ze twee dagen later bij een onbekende fjord kwamen, zetten Ole en Leif hen over. Het zou niet lang duren voordat het donker werd, dus ze moesten een geschikte plek zoeken om hun kamp op te slaan. Een klein stukje verder, om de volgende bocht, zagen ze op het strand aan de noordzijde van een inham een grote hoeveelheid tenten en kampvuren. Volgens Halvard en Leif leek dit niet op de Skraeling-dorpen waar zij hadden gelogeerd. 'Als ze ons vijandig bejegenen, steek dan je handen op ten teken dat we niet willen vechten. We moeten ons overgeven,' zei Halvard. 'We kunnen nu niet meer terug.'
Ze sleepten hun boot op het zwarte, met stenen bezaaide strand. Het geblaf van de waakhonden werd door Hella en Loki beantwoord. De mensen uit het tentenkamp liepen te hoop en kwamen vervolgens naar hen toe, wijzend en roepend. Sommigen droegen aan elkaar genaaide huiden, maar de meesten droegen wollen kleding of een combinatie van beide. Toen twee mannen zich een weg door de menigte baanden, herkende Ingrid Han en Kettil. Helga en Sigrid liepen achter hen. Daarna zag ze nog een bekend gezicht. 'Ken je ons nog? Blijde Glimlach en Erik? We hebben op jullie gewacht.'
Kettil rende naar Halvard toe. Nadat hij zijn verbijsterde voormalige meester omhelsd had, draaide hij Halvard om naar de anderen. Leif, Ole en Ingrid bleven al even verbaasd naast hun vader staan. Overal waar ze keken, zagen ze lachende gezichten. 'We wilden absoluut op jullie wachten,' legde Kettil uit. 'We wisten dat het niet lang meer zou duren.' Hij verhief zijn stem en riep naar zijn mensen: 'Het wachten is voorbij. Morgenochtend zeilen we naar het noorden.'
Niemand scheen het vreemd te vinden dat ze op het Groenlandse gezin hadden gewacht. Sommigen wisten niet precies wie ze waren, maar hun verhaal was bekend. Toen ze aan de reizigers werden voorgesteld, kwamen ze erachter dat een groot aantal als kind gevangen was genomen, maar nog veel meer waren in de provincie geboren en opgegroeid. Er was nauwelijks iemand die de taal van de dorpen sprak. Blijde Glimlach, die nog ieder jaar bij haar ouders op bezoek ging, en Sven, die als jongeling weggevoerd was naar de provincie, deelden de mensen in groepen in om ze de taal van de zeejagers te leren. Nadat ze hadden gegeten kregen de nieuwkomers hun eerste les, maar Blijde Glimlach stuurde hen al voor het donker terug naar hun tenten om te gaan slapen.
De reizigers ontbeten snel en verlieten de beschutte inham. De ochtend was nog maar net voorbij toen Blijde Glimlach een bepaalde fjord aanwees. De groep richtte de steven naar het oosten en zeilde de fjord in. 'Vader!' riep Ingrid uit. 'Kijk eens waar we zijn! Dit is onze oude fjord.' Ze zat voor in de boot, de voeten aan weerskanten van hun bagage, terwijl Hella boven op de bundels lag en de zilte lucht op snoof. Ze keek angstig naar de andere boten. Loki zat zenuwachtig hijgend tussen Ole en Halvard in.
'Zo meteen zien we de ruïne van ons oude huis,' zei Halvard. 'De muren zullen nog wel overeind staan. Misschien kunnen we even aanleggen om een bezoek te brengen aan het graf van je moeder.' Ingrid keek hem aan en zag de verdrietige blik in zijn ogen. 'Ja, dat moesten we maar doen,' ging hij verder. 'We halen de anderen later wel weer in.'
Ingrid keek ervan op toen hij zei: 'We hebben geluk dat deze mensen het goed vonden dat we ons bij hen aansloten, met name je broers en ik. De zeejagers in het noorden zullen jou wel onderdak willen geven. Ik weet niet zeker of dat ook voor mij en je broers geldt. In ieder geval heb jij in zekere zin recht op hun hulp.'
'Ik? Waarom zou ik daar recht op hebben?'
'Je bent de dochter van de vrouw die Nerrivik heeft uitgekozen om haar woorden aan de mensen door te geven.'
Daar had Ingrid niet aan gedacht. Zou dat de reden zijn dat behalve Blijde Glimlach nog geen van de vrouwen naar haar toe was gekomen? Zouden ze zoveel respect voor haar hebben? 'Maar u hebt voorkomen dat Han en Kettil gestraft zouden worden door de Noorse wet, als je dat zo mag noemen.'
'En dat weet iedereen,' zei Leif tegen zijn vader. 'Ze hebben het van Han en Kettil zelf gehoord. Bovendien waren de meesten van hen aanwezig op de Althing en hebben gezien hoe u hun de vrijheid schonk. Het zal allemaal best in orde komen.'
'En jaren geleden heeft Sammiks vader u gered,' hielp Ole hem herinneren. 'Hij is het hoofd van zijn dorp. Hij zal u echt niet wegsturen. Misschien kunnen we het daar het best proberen.'
'Ik heb Qisuk negen maanden voor Ingrids geboorte het laatst gezien.' Halvard krabde in zijn baard. 'Hij kent me vast niet meer. Bovendien trekken ze achter het wild aan. Dit land is zo groot, ik heb geen flauw idee waar ze momenteel uithangen.'
'En als ze hier nu niet meer zijn?' vroeg Ingrid plotseling. 'Misschien zijn ze wel teruggekeerd naar hun oude land aan de andere kant van de oceaan.'
'Van Skraelings kun je alles verwachten. Hoewel ik ze van nu af aan beter Inuit kan noemen, denk ik.' Hij streek de mast. 'We moeten maar naar de wal roeien. Op die manier is de boot gemakkelijker onder controle te houden.' Samen met Ole zette hij zich aan de riemen.
Ze legden aan bij hun oude steiger. 'Dat is raar,' zei Halvard. 'Waarom komt iedereen achter ons aan?'
De boten botsten tegen elkaar aan, terwijl ze op het woelige water op en neer deinden. De reizigers legden hun boten aan elkaar vast en daarna werd het bevel gegeven dat iedereen aan wal moest gaan. De kinderen renden over de geïmproviseerde schipbrug naar de oever. Honden sprongen om hen heen.
'Waarom leggen alle boten hier aan?' vroeg Ole aan zijn vader. 'Er is geen dorp in de buurt.' Hij keek naar de bekende helling.
'Gisteren heeft Blijde Glimlach me gevraagd waar we in het noorden hebben gewoond. Daar komt ze aan. Misschien kan zij dit raadsel oplossen.' Blijde Glimlach baande zich samen met Erik en hun kinderen een pad door de mensen tot ze bij Halvard waren.
'Jij moet ons maar wijzen waar we precies naartoe moeten, Halvard,' zei ze.
'Wijzen?' vroeg Halvard verbijsterd. 'Wat moet ik jullie wijzen?'
'Het graf van je vrouw natuurlijk. Zij was de Vrouw uit de Legende, die Nerriviks belofte aan ons heeft doorgegeven.'
Ingrid voelde een golf van dankbaarheid opwellen toen ze samen met haar vader en broers de heuvel op klom. Blijde Glimlach en haar gezin liepen achter hen aan naar hun oude huis, gevolgd door alle anderen. Vlinders fladderden over hun erf.
Bij het graf aangekomen, zagen ze dat er een paar stenen gevallen waren. Ingrid en Halvard bukten zich aan weerszijden van het graf om ze op te pakken en terug te leggen. Ingrid voelde het bloed naar haar wangen stijgen toen ze zag dat haar vader de stenen streelde alsof haar moeder zijn hand kon voelen.
Bij de aanblik van de reizigers die vol respect stonden te wachten tot zij klaar waren, begon Ingrids hart te bonzen. Moeders wezen naar de grafheuvel en legden hun kinderen met gedempte stem uit dat het gebeente van de vrouw die Nerriviks woorden in de wind en de golven had gehoord onder die stenen rustte.
Ingrid wreef over haar armen, maar ze had niet het gevoel dat haar moeder aanwezig was. 'Wil je liever alleen zijn?' vroeg Blijde Glimlach toen Halvard achteruitstapte.
'Nee, blijf alsjeblieft bij me, Blijde Glimlach,' zei Ingrid. Ze was blij toen de vrouw haar arm om haar middel legde. Zo bleven ze een tijdje staan, tot Ingrid de stilte verbrak. 'De geest van mijn moeder is niet hier.' Ze bukte zich en drukte haar wang tegen de stenen. 'Alleen haar gebeente.'
'Ze heeft geen banden met dit land,' beaamde Blijde Glimlach. 'Wat zit je dwars? Of zijn het alleen de nare herinneringen?'
Ingrid slikte en hoestte. 'Ik ben altijd samen met mijn vader en mijn broers. Ik weet niet eens hoe ik me eigenlijk behoor te gedragen. Ik ken de gewoonten niet.' Ze hield bevend haar mond en wenste dat ze beter kon uitleggen wat er aan de hand was.
'Onze vrouwen kunnen weven en onze mannen kunnen schapen hoeden,' zei Blijde Glimlach. 'De meeste mannen weten nauwelijks hoe een harpoen eruitziet. En deze jongetjes hebben er nooit van gedroomd hun eigen kajak te maken.' Maar Ingrid bleef bezorgd kijken. 'Wat is er nog meer aan de hand? Geneer je maar niet.'
'Er zal geen Inuk te vinden zijn die met mij wil trouwen. Mijn broers zullen vrouwen krijgen die mij niet in hun iglo's willen hebben.'
'Dus jij hebt je broers al uitgehuwelijkt. Als je zo doorgaat, ben je in de lente een oude vrouw.' Blijde Glimlach stond even met gefronste wenkbrauwen en getuite lippen na te denken. 'Als je je nuttig maakt en je best doet om dingen te leren, zullen de Inuit wel verder kijken dan je huid en je haar. Voorlopig moet je maar bij mij in de boot komen zitten. Wat heb je bij je vader en je broers te zoeken? Jonge huwbare vrouwen horen met andere vrouwen op te trekken, net als in onze dorpen. En tijdens hun maandstondes bevinden meisjes zich nooit met jagers onder één dak. Dan gaan ze naar een speciale iglo.'
Ingrid snakte naar adem. 'Hoe wist je dat?' Ze had geprobeerd om discreet te zijn, maar in een boot vol mannen was dat niet meegevallen.
'Ik heb je goed in de gaten gehouden, omdat ik me zorgen om je maakte. Ik zal het je vader wel uitleggen. Hij weet best dat mannen jongens opvoeden en vrouwen meisjes. Je zult het al gauw te druk hebben om nog te kniezen. De winter staat voor de deur en dan moeten we ergens onderdak hebben. Ik pas wel op je. Vind je dat goed?'
Ingrid lachte aarzelend. 'Ik... ja. Dat vind ik best.'
'Mooi zo. Laten we het maar meteen aan je vader vertellen.'
Haar vader leek zelfs opgelucht, waardoor Ingrid blij was met haar besluit. Hij had kennelijk gemerkt dat ze ergens over in zat. Toen ze weer in de boten stapten, bleef Ingrid onder het kleine tentzeil zitten dat Blijde Glimlach had opgehangen om haar kinderen tegen de kou te beschermen. Voorlopig had ze er vrede mee dat anderen haar vertelden wat ze moest doen. De dag dat ze haar eigen beslissingen zou moeten nemen, zou niet lang meer op zich laten wachten.