Hoofdstuk 24
De bijeengeraapte vloot voer de monding van een grotere fjord binnen. Langs de oevers glooide het land omhoog naar de hoge kliffen die de middagzon verborgen zodat de boten in schaduw werden gehuld. De kliffen beschermden hen tegen de scherpe wind, maar zorgden er ook voor dat ze niets aan hun zeilen hadden. Sven gebaarde dat iedereen ze moest inhalen en bij een van de oevers aan moest leggen.
Eriks boot kwam langzaam tot stilstand. Omdat ze voorin zat, zonder andere boten die haar het uitzicht belemmerden, kon Ingrid haar eerste blik werpen op een Inuit-dorp. Het lag op een helling naar het plateau, zodat de dorpelingen gemakkelijk naar boven konden lopen om in de zoetwatermeren te gaan vissen of water te halen. De huizen leken uit de heuvel omhoog te spruiten. De stenen waren bedekt met groen en in de helling ingegraven. Tunnels vormden de ingangen van de stenen iglo's. Blijde Glimlach legde uit dat de Inuit hun stenen huizen bedekten met een paar lagen turf en met mos begroeide stenen om ze winddicht te maken. Het enige raam van de huizen bevond zich boven de tunnels, maar het was zo groot dat een volwassene erdoor kon klimmen. In de winter werden ze dichtgemaakt met zeehondendarm, maar nu waren ze open, zodat de zomerlucht vrij spel had.
Honden blaften en kinderen wezen schreeuwend naar de reizigers terwijl ze hun vaders riepen om gauw te komen kijken. Mannen in broeken van berenbont die tot op hun hoge laarzen vielen, renden naar het strand. Ze werden gevolgd door de vrouwen die in hun lange jassen met de capuchons die nu op hun rug hingen zelfs uit de verte gemakkelijk herkenbaar waren. Het duurde niet lang tot ze de oever bereikt hadden om de vluchtelingen uit het zuiden te bestuderen. De hoofdman overlegde snel met zijn raadgevers. Sven gaf zijn bevelen door. Geen enkele boot mocht dichter bij het dorp komen. 'Ze mogen niet denken dat wij van plan zijn hen uit te dagen.' Sven en Erik manoevreerden hun boten wat dichter bij elkaar, zodat ze gemakkelijker konden communiceren als de Inuit in hun kajaks stapten om poolshoogte te nemen.
Ingrid was blij dat ze de kans kreeg om aan Blijde Glimlach te vragen of dit het dorp van haar ouders was. 'Nee, ons dorp ligt nog verder naar het noorden,' antwoordde de vrouw. Voordat ze die ochtend weer in de boten waren gestapt, had Blijde Glimlach kleren aangetrokken die meer leken op wat de Inuit droegen. Natuurlijk waren de hare niet van vossen- of zeehondenbont, maar van geprepareerde geitenvellen. Ze droeg laarzen tot aan haar dijen. In plaats van de tuniek met de lange mouwen en haar beenstukken droeg ze nu een lange anorak met een capuchon en een vetersluiting tot in haar hals, met daarop een losse atisak. Het mouwloze vest zorgde voor extra warmte tijdens de reis. 'De mensen in dit dorp kennen die in het mijne wel. Er zijn verschillende huwelijken gearrangeerd tussen de twee plaatsen. Mijn moeder is hier opgegroeid, maar nu woont ze in het dorp van mijn vader. Volgens mij zijn er uit dit dorp ook kinderen gestolen door de Groenlanders. Sven en ik zullen vragen of ze mensen herkennen en bereid zijn hen weer op te nemen.'
'Waarom zouden ze hen niet terug willen hebben?'
'De Inuit denken misschien dat wij besmet zijn door onze contacten met de Qallunaat.' Toen Ingrid haar niet-begrijpend aankeek, legde ze uit: 'Qallunaat is de Inuit-naam voor Groenlanders. Het betekent "Dikke Wenkbrauwen". Af en toe vergeet ik gewoon welke taal ik spreek.'
Toen ze het geluid van peddels hoorde, keek Ingrid weer naar de kust. Een paar mannen hadden hun kajaks te water gelaten en kwamen snel naar hen toe peddelen. De man in de middelste kajak keek speurend met samengeknepen ogen langs de verzameling boten, alsof hij op zoek was naar de leider. Zijn lange zwarte haar viel tot over zijn schouders en glansde van de olie. De familie van Sven stapte over in andere boten, zodat de oude man als hun woordvoerder kon fungeren.
Ingrid begreep niet wat er gezegd werd, omdat ze de taal nog niet goed genoeg sprak. Bovendien praatten ze veel te snel. Een van de jagers gebaarde naar de houten boten en wees toen specifiek op de boot met haar vader, Leif en Ole. In de wind wapperden hun haren en baarden om hun gebruinde gezicht. Maar kennelijk had Sven de Inuit gerustgesteld door te vertellen dat deze Groenlanders heel anders waren dan de rest. De leider van de Inuit keek sceptisch, maar hij haalde zijn schouders op en begon over iets anders.
Sven vertelde wat ze wilden en de leider van de Inuit nam een besluit. Even later kregen de reizigers van Sven te horen wat hij had gezegd. 'We moeten aan wal gaan bij een smal strand voorbij het dorp en daar wachten. Dan komen families uit het dorp naar ons toe om te zien of ze de kinderen die ze kwijt zijn geraakt nog herkennen. Ze willen maar een paar van ons opnemen.'
De Inuit-mannen peddelden weg. Sven wees waar ze naartoe moesten. De reizigers roeiden naar de kleine inham. Op de rotsen achter het zandstrand was te zien dat het water hier tot manshoogte kon stijgen, dus lang konden ze hier niet blijven. Maar er was in ieder geval genoeg tijd om uit te rusten en te eten.
Al vrij snel kwamen er een paar brede boten aan, waar zowel mannen als vrouwen in zaten. 'Umiaks. Gezinsboten waar gebruik van wordt gemaakt als een heel dorp op pad gaat,' zei Blijde Glimlach. 'Ze zijn gemaakt van walrus- of zeehondenhuiden over een karkas van in vorm gebogen drijfhout. De kajaks die we eerder zagen, zijn de eenpersoonsboten van de zeejagers. Iedere jager maakt zijn eigen kajak, maar de vrouwen prepareren de huiden en naaien ze aan elkaar.' Van de plek waar zij stond, kon Ingrid geen naden ontdekken, zo zorgvuldig waren ze aan elkaar genaaid.
De Inuit schoven hun boten op het strand en liepen zonder schroom naar de reizigers toe. 'Wij kunnen hier wel blijven wachten tot de Inuit hun keuze hebben gemaakt,' zei Halvard. 'Lang zal het niet duren.' Ole en Leif sloegen hun benen over elkaar en ontspanden zich. Sven liep met de Inuit mee en vertaalde hun vragen voor de vluchtelingen.
Toen ze bij Halvard en zijn gezin kwamen, staarden de dorpsvrouwen vol wantrouwen naar de roodharige groep. De Inuit-mannen bekeken hen nieuwsgierig terwijl Sven uitlegde waarom zij er ook bij waren. Ten slotte leken de dorpelingen gerustgesteld en het merendeel liep verder.
Na een poosje vertaalde Sven de opmerkingen van de hoofdman in het Noors. 'Hij zegt dat de jacht de laatste tijd niet zo best is geweest. Ze willen niemand opnemen die daar geen recht op heeft.' Een kind klopte op Leifs wilde rode haardos en zei iets tegen zijn moeder. Leif stak zijn hand uit en klopte het jongetje op zijn zwarte haar. Het kind begon te lachen en Leif lachte terug.
Een vrouwtje met een platte neus raakte Halvards baard aan en giechelde terwijl ze met een hoog stemmetje een opmerking maakte die door Blijde Glimlach werd vertaald. 'Ze zegt dat jij veel te groot bent om een mens te zijn, Halvard. Volgens haar kun je best een tupilat zijn. Dat is een ijsduivel. Trek niet zo'n gezicht anders denkt ze nog dat ze gelijk heeft.'
Vanaf zijn plek op de grond keek Halvard de dorpsvrouw recht in de ogen, precies zoals haar eigen mannen zouden hebben gedaan bij een brutale vrouw. Hij had niet voor niets drie weken bij de Inuit doorgebracht. Toen ze verdwenen was, tikte Halvard Ingrid even op haar arm. 'Je moeder dacht ook dat ik een duivel was toen ze me voor het eerst zag. Ze was bang dat ik haar op zou eten.'
Ingrid schoot in de lach. 'Mag ik even een eindje gaan wandelen? Ze kiezen ons toch niet uit.'
Halvard keek haar aan. 'Waarheen?'
'Alleen maar naar boven, om mijn benen even te strekken.' Ze klom naar een hoge plek, waar ze sommige gesprekken die beneden werden gevoerd kon volgen. Ze fronste onwillekeurig toen ze zag hoe nederig Blijde Glimlach zich gedroeg als ze met een van de jagers sprak. Tegenover de vrouwen van het dorp gedroeg ze zich wel als een gelijke. Maar nu ze in werkelijkheid zag wat Blijde Glimlach eerder had uitgelegd, viel het haar toch tegen. Per slot van rekening was zij een van de leiders van hun groep. Maar ze had gezegd dat vrouwen gehoorzaam moesten zijn, anders zouden hun mannen hun niet beschermen en geen vlees voor hun meebrengen. Ingrid vroeg zich af of zij zich daarbij zou kunnen neerleggen. Toen prentte ze zich in dat ze verstandig moest zijn. Ze had geen andere keus.
Toen ze bij de anderen terug was, pakte Ingrid een halve kaas uit haar rugzak. 'Willen jullie ook een stuk?' Ze deelde de geitenkaas in vieren in de wetenschap dat het de laatste keer was dat ze dat aten. Daarna stapten ze weer in de boten en voeren verder.
Naarmate ze langs meer dorpen kwamen, nam het aantal reizigers af. Bij aankomst in zijn eigen dorp werd Sven herenigd met de familie van zijn jongere broer. 'Ik blijf hier,' zei hij tegen de rest van de groep. 'Mijn botten zijn te oud om nog verder te reizen. Voordat de maan haar volgende reis heeft afgelegd zullen de sneeuwstormen beginnen. Ik wens jullie geluk.' De mannen schudden hem de hand. Blijde Glimlach zei dat ze bij de overgebleven reizigers zou blijven tot iedereen onderdak had gevonden.
De volgende dag bereikten ze het dorp van Blijde Glimlach. Haar kinderen werden met vrolijk gejuich ontvangen toen Blijde Glimlach haar ouders vertelde dat ze voorgoed bij hen zouden blijven. Samen met Erik en hun kinderen ging ze een uit stenen en turf opgetrokken iglo binnen. 'Dit dorp kan ons niet allemaal opnemen,' vertelde Erik de reizigers nadat hij met de vader van Blijde Glimlach had gesproken. 'Het is te klein. Een stukje verderop ligt nog een dorp, ongeveer een dagreis hier vandaan als jullie de wind mee hebben. Daar kunnen jullie het ook proberen. Mijn schoonvader nodigt jullie wel uit om de nacht hier door te brengen. Leg de boten maar op het strand. Ze zullen jullie te eten geven en laten zien waar jullie de waterzakken kunnen vullen.'
'Mogen we daar dan wel blijven?' vroeg Helga, die samen met Sigrid, Kettil en Han aan was komen lopen. Helga maakte zich duidelijk zorgen over haar baby, die ze in de capuchon van haar anorak meedroeg. Ze hadden allemaal rode gezichten en een gesprongen huid als gevolg van de wind en het zoute water en ze konden bijna niet meer op hun benen staan, omdat ze te lang hadden gezeten. Nu het steeds kouder werd, begon iedereen een beetje zenuwachtig te worden.
'Dat zal ik wel voor je vragen,' zei Blijde Glimlach. 'Erik gaat ook mee, maar daarna keren we snel terug om bij onze kinderen te zijn.' Voordat ze vertrokken, besloot het dorp toch een paar van de weeskinderen en een aantal jongemannen op te nemen. Dat betekende dat er nog vijf gezinnen over waren, vierentwintig mensen die verder moesten reizen op zoek naar onderdak. Hun aantal was te klein oin zelf een dorp te stichten en ze beschikten ook niet over de vaardigheden om zonder hulp de komende winter door te komen. De tijd begon te dringen.
Hun laatste schapenvlees en kaas waren allang op, toen de gereduceerde vloot op een school zeehonden stuitte. Met behulp van touwen en speren slaagden de mannen erin zes stuks te harpoeneren en in de boten te trekken voordat de rest de zee in zwom. De vrouwen maakten de zeehonden onmiddellijk schoon en gooiden het afval overboord voor de vogels en de vissen.
Ze stopten in een beschutte inham waar ze de nacht wilden doorbrengen op het smalle strand. Iemand schreeuwde en wees. Iedereen keek om en ze zagen een waterstraal omhoog spuiten die snel naderbij kwam. Ze hoorden de fluitende kreten en het gespetter van het dier dat zich nog steeds probeerde te verzetten. 'Het is een walvis!' riep een van de kinderen.
'Aan land!' riep Blijde Glimlach heftig zwaaiend. 'Trek de boten uit het water!' Ze gehoorzaamden haastig en hielpen elkaar hun houten boten op het strand te trekken. De families keken stil en vol ontzag toe hoe de jachtgroep van Inuit hun stervende prooi binnenhaalde. De walvis dreef half op zijn zij. Alleen aan de vinnen en het bloederige spuitwater konden de reizigers zien dat het dier nog leefde.
Meer dan twaalf Inuit hadden hun van weerhaken voorziene harpoenen in de bloedende bek van de buitrug geschoten. De leden van de jachtgroep waren zo druk bezig dat ze de mannen en de vrouwen op het strand pas zagen toen ze recht op hen af voeren. De Inuit staarden vol argwaan naar de reizigers en een paar van hen tilden hun wapens dreigend op.
'Verroer je niet, anders denken ze nog dat wij hun walvis willen stelen,' zei Blijde Glimlach. 'Steek jullie handen omhoog, zodat ze kunnen zien dat we ongewapend zijn. Goed zo.' Ze knikte toen de mannen gehoorzaamden. 'Vanavond zal er een feest zijn om de geest van de walvis te eren en Nerrivik dank te zeggen. Misschien nodigen ze ons wel uit.'
'Wat een manier om te jagen!' riep Leif zacht. 'Dat je in staat bent om een walvis te vangen!' Halvard en Ole keken hem aan. 'Als ze ons dat willen leren, hoef ik verder niets van hen. Nou ja, misschien een gehoorzame vrouw om het zware werk op te knappen.' Ingrid trok een gezicht en hij lachte haar plagend toe. 'Ik zou maar vast gaan oefenen als ik jou was,' zei hij.
Toen de jachtgroep verdwenen was, bleven ze nog een tijdje wachten, maar er kwam niemand opdagen. 'Misschien moeten we zelf naar het dorp toe,' zei Blijde Glimlach. 'Het kan niet ver weg zijn en dan moeten we maar bidden dat ze ons niet verjagen.' Voor het eerst scheen ze niet te weten wat hen te doen stond. Toen hoorde ze in de verte gezang. 'Wat is dat?'
Halvard wees. 'Kijk. Umiaks!' Alle reizigers hielden hun adem in toen ze Han en Helga samen met Kettil en Sigrid op een heuvel zagen staan, met hun gezicht naar de boten. Ze hadden Nerrivik met behulp van gezongen gebeden gesmeekt de dorpelingen terug te sturen. 'Onze vrienden hebben ze met gebeden hier gebracht.'
'Daar lijkt het wel op.' Leif was onder de indruk. 'De Vrouw van de Zee heeft hun gebeden verhoord. Hopelijk hebben wij daar ook baat bij.'
Blijde Glimlach overlegde namens hen met de vrouw van het dorpshoofd. Hijzelf stond iets verderop toe te kijken. Af en toe stelde hij een vraag, die zijn vrouw dan voor Blijde Glimlach herhaalde zodat hij haar niet zelf hoefde aan te spreken. Toen het gesprek voorbij was, liep de hoofdman naar de reizigers toe. Hij droeg een paar ivoren amuletten om zijn hals die tegen elkaar klikten terwijl hij liep.
Leif pakte Oles pols vast. 'Die hoofdman... hij komt me bekend voor.'
'Denk je dat het dezelfde is?' vroeg Ole. Halvard en Ingrid luisterden gespannen toe.
'Hun dorp lag niet zo ver naar het noorden, maar Inuit trekken achter de zeehonden aan.' Hij schudde zijn hoofd. 'Het is twee winters geleden dat ik gewond raakte. Laten we maar even wachten tot hij dichterbij komt.' Ze zagen hoe het dorpshoofd de reizigers op hun schouders tikte en naar de zeehonden wees. 'Iyeh. Ja. Die hebben wij gevangen,' antwoordde Han. Ole en Leif bleven met Halvard en Ingrid op een afstandje staan.
Misschien had dit dorp al gehoord dat er een groep vluchtelingen was die onderdak zocht. 'Ik ben Niroqaq. Hoe heet jij?' Aangezien Han de eerste was geweest die zijn mond opendeed, vroeg hij het aan hem. Han vertelde hoe ze allemaal heetten.
'Qallunaat namen. Die moet je veranderen,' raadde hij hen aan. Han en Kettil keken elkaar even aan. Als hij hen uitnodigde om hun intrek te nemen in zijn dorp zouden ze dat onmiddellijk doen, leek die blik te zeggen. Niroqaq liep weg en keek toen om. Ze hadden zich niet bewogen.
'Sta op en ga met me mee,' zei hij. 'Spreek je onze taal?' vroeg hij toen ineens.
'Een beetje,' zei Kettil, terwijl hij tegelijkertijd het bijbehorende gebaar maakte. 'Blijde Glimlach heeft ons dat geleerd.' Hij wees naar haar.
Niroqaq knikte even naar Blijde Glimlach, ten teken dat hij begreep dat zij de lerares was. 'Mooi.' Hij liep tussen hen door alsof hij probeerde te doorgronden wat hun sterkste en zwakste punten waren. Plotseling werd zijn aandacht afgeleid. 'Meisje! Kom hier.'
Ingrid verstond hem wel, maar het was niet tot haar doorgedrongen dat hij haar bedoelde. Blijde Glimlach liep naar haar toe en gaf haar een zetje. Ze bleef op een meter van de hoofdman staan en zorgde ervoor dat haar ogen op zijn mond gevestigd bleven. Dat was niet onbeleefd en het zou haar helpen hem te verstaan. 'Dichterbij,' wenkte hij. Ze gehoorzaamde zonder hem aan te kijken. Hij stak zijn hand uit alsof hij haar wilde aanraken. Ze probeerde niet achteruit te deinzen toen hij de ivoren zeehond pakte die ze al zo lang om haar nek droeg. Ze was vergeten hem onder haar kleren te stoppen.
Niroqaq rukte het amulet niet van haar nek, zoals Sira Pall had gedaan, maar liet de ivoren hanger eerbiedig op zijn platte hand rusten. 'Dit heeft Sammik gemaakt,' zei hij. 'Hoe ben je daaraan gekomen?'
Blijde Glimlach, die niet zeker wist of Ingrid de vraag begrepen had, vertaalde hem snel. Voordat iemand antwoord kon geven liet Niroqaq de amulet weer los en keek de drie Groenlandse mannen, die naast Ingrid waren gaan staan, vorsend aan. Halvard en Ole waren stomverbaasd toen ze de naam van hun oude vriend hoorden, maar Leif liep naar de hoofdman toe. 'Dus we ontmoeten elkaar opnieuw?'
'De Qallunuk-jager?' De twee mannen keken elkaar aan terwijl de herkenning langzaam daagde.
'U hebt me geholpen,' zei Leif. 'U en Sammik.'
'Sammik is de man van mijn dochter. Ze woont nu in zijn dorp, twee dagreizen roeien per umiak. Kun je weer goed lopen?'
'Ik kan goed lopen,' antwoordde Leif in de taal van de Inuit. Ze hadden de hulp van Blijde Glimlach niet nodig gehad bij hun korte gesprek. Ze stond vlakbij en luisterde glunderend naar haar leerling. 'Dit is Ingrid, mijn...' Hij keek hulpzoekend naar Blijde Glimlach.
'Zijn zuster,' zei ze.
De hoofdman knikte en keek vanaf het heuveltje waarop hij stond naar de rest van de reizigers, die wachtten tot hij een besluit zou nemen. Hun verlangen stond op hun gezicht te lezen. Niroqaq legde zijn handen op zijn borst en iedereen kwam dichterbij om hem beter te kunnen verstaan. 'Ik heb gehoord hoe Nerrivik de Qallunaat verdreven heeft met behulp van kleine slangen. Dat is mooi. De zeehonden en de vogels hebben zich eraan volgevreten, dus nu hebben wij meer te eten. Nerrivik heeft ons zojuist een walvis geschonken, waarvoor wij zowel de walvis danken als onze goede Vrouw van de Zee, die voor haar volk zorgt. Jullie zijn welkom in ons dorp om deel te nemen aan ons feest. Misschien mogen jullie langer blijven.'
De meeste reizigers hadden zijn toespraak niet kunnen volgen, daarom werd die vertaald door Blijde Glimlach. Toen ze bij de opmerking kwam dat iedereen meer te eten had dankzij de rupsen die het einde hadden ingeluid voor de Groenlanders begonnen een paar van de voormalige slaven te lachen. Er verscheen een hoopvolle blik op de gezichten.
'We zijn uitgenodigd om naar hun dorp te komen,' verkondigde ze en herhaalde dat in het Inuit, zodat de jagers haar ook konden verstaan. Toen schakelde ze weer over op het Noors. 'Zorg maar dat jullie een goede indruk maken, zodat ze ons vragen om te blijven.' Ze sloeg haar hand voor haar mond en er verschenen lachrimpeltjes om haar ogen. 'Maar volgens mij hebben we dat al gedaan.'