Hoofdstuk 6
'Ik ben Halvard Gunnarson,' zei hij, terwijl hij zijn best deed om een ontspannen indruk te maken, hoewel zijn hart zo tekeerging dat hij zich afvroeg of de anderen het ook zouden horen. 'Het was niet onze bedoeling u aan het schrikken te maken. We dragen reiskleding die ons de tocht over de velden en de fjorden wat gemakkelijker maakt, maar in feite zijn we eenvoudige boeren. Mijn zoon heeft u al verteld dat we met onze kudde op weg zijn naar huis, maar als u ons nodig heeft, staan we tot uw beschikking,' voegde hij er met een lichte buiging aan toe. Hij wees naar Leif en Ole en stelde hen voor.
Je moest zo slim zijn als Loki om je uit deze toestand te redden, dacht Halvard. De priester was weliswaar ongewapend, maar hij hoefde maar te roepen om zijn mannen op te laten draven. De vreemde uitwerking die Ingrid op hem had gehad, was Halvard niet ontgaan. Hij wierp onwillekeurig een blik op het dunne lichtbruine haar van Sira Mars dat al begon te grijzen. Het wapperde rond zijn geschoren kruin in de wind. De priester mocht dan al wat ouder zijn, maar sommigen van hen hadden wel degelijk oog voor vrouwen. Sommigen waren zelfs getrouwd.
Leif knikte even beleefd tegen Sira Mars, maar Ole verroerde zich niet. Zijn op elkaar geklemde lippen werden niet bedekt door zijn oranjerode snor en er stond een scherpe blik in zijn lichtbruine ogen. Sira Mars werd zo zelden met ergernis geconfronteerd, dat hij de uitdrukking niet eens herkende.
De priester zei met een bedeesd lachje: 'Dan hoop ik dat u me niet kwalijk neemt dat ik beslag leg op uw tijd en dat ik een beetje verrast ben, maar ik heb dit soort kleren nog nooit gezien. Ik ben
blij dat u me van dienst wilt zijn en Onze Lieve Heer zal u dat ook in dank afnemen. Als mensen door de strenge winter die we hebben gehad genoodzaakt zijn om beschermende maatregelen te nemen, kan ik hen dat niet kwalijk nemen. Zoveel honger en kou kan een mens alleen overleven bij de gratie van de Here.'
Halvard vroeg zich af of het in de provincie nog erger was geweest dan wat zijn gezin had moeten doorstaan. Hij pakte Ingrids slanke hand en legde die op zijn arm. Haar vingers waren ijskoud.
Sira Mars pakte zijn mantel en trok die zo stijf om zich heen dat de grijze wol zijn priestergewaad helemaal bedekte. Halvard had zijn jongste zoon nog niet voorgesteld, dacht hij. Hij gedroeg zich zo beschermend ten opzichte van de jongeling dat de priester zich begon af te vragen wat daar de reden voor was. Aan die smalle schouders en die gladde wangetjes te zien kon het kind niet ouder zijn dan een jaar of dertien. 'En hoe heet je jongste zoon?'
Halvard schoot eindelijk in de lach en zijn witte tanden blikkerden onder zijn vuurrode snor. 'U bent kennelijk in de war geraakt door haar kleren, hoewel dat niet onze bedoeling was. Ik had mijn dochter ook aan u moeten voorstellen. Ze heet Ingrid.'
'Is het een meisje?' Sira Mars bloosde en het zweet brak hem uit. Het meisje ontspande zich en grinnikte. 'Dat zou ik nooit hebben geraden,' zei hij en toen hij besefte dat hij de zaak daarmee alleen erger maakte, geneerde hij zich nog meer en probeerde haastig zijn woorden recht te zetten. 'Ik bedoelde niet dat je niet knap genoeg bent voor een meisje. Ik keek gewoon niet verder dan mijn neus lang is. Vergeef me mijn vergissing, Ingrid Halvardsdottir.'
Ze maakte een halve revérence, omdat ze niet zeker wist of dat onder deze omstandigheden gepast was. Sira Mars bleef haar met een flauw glimlachje aankijken. Halvard gaf Ingrid een geruststellend klopje op haar arm en verbrak de stilte. 'Aangezien mijn lieve vrouw afgelopen zomer is gestorven, hebben we onze kleren zo simpel mogelijk gehouden. Het gras in het binnenland was beter, maar nu keren we met de kudde weer terug naar mijn zomerhuis. Hoewel we niet van plan waren om hier te stoppen, kan ik u wel vertellen dat ik op deze boerderij een keer samen met mijn vrouw een prettige avond en nacht heb doorgebracht.'
'Is uw vrouw overleden? Het spijt me dat te horen. Heeft ze nog de kans gehad om te biechten?'
Halvard gaf geen antwoord.
De priester schuifelde met zijn voeten en wreef even over zijn nek. Hij was het niet gewend dat hij geen antwoord kreeg op zijn vragen, net zomin als hij gewend was aan het feit dat hij naar de boerderij had moeten lopen. Afgelopen zomer zou een stevig paard hem en zijn bagage hebben gedragen. Maar de paarden die de afgelopen winter hadden overleefd konden nog niet bereden worden, zelfs niet door iemand met zijn geringe lichaamsgewicht. Hij moest de zaak maar zo snel mogelijk afhandelen, zodat deze onbeleefde vreemdelingen hun weg konden vervolgen. 'Ik heb uw zoons aan land geroepen omdat ik twee getuigen nodig heb bij een gerechtelijke procedure, getuigen die geen familie zijn van de slachtoffers.'
'Maar ik dacht dat de misdaad al gepleegd was. Waar moeten mijn zoons dan getuige van zijn? Ik snap er niets van.'
'Ze moeten getuigen dat er recht is geschiedt, zodat niemand mijn beslissing zal aanvechten. Als u de eigenaar van dit huis hebt gekend, dan weet u ook dat hij een goed mens was. Wij zijn hier om vast te stellen of hij en zijn gezin inderdaad zijn vermoord. Zijn zoons wilden dat de Skraeling-slaven onmiddellijk terechtgesteld zouden worden, maar aangezien het christelijke zielen zijn, kan ik dat niet toestaan voordat ik alle bewijzen heb gehoord en heb besloten of ze schuldig of onschuldig zijn.'
Een hoestbui onderbrak de verklaring van Sira Mars. Hij wapperde met zijn handen terwijl hij op adem probeerde te komen en drukte een wollen lap tegen zijn mond. Halvard week achteruit en vroeg zich af of de man besmet was met de longziekte of dat hij nog last had van een verkoudheid die hij in de winter had opgelopen.
De priester stopte zijn zakdoek weg en sloeg een kruis. 'Moge de Here ons behoeden voor ziekte,' zei hij. 'Als alles voorbij is, zal ik ii de biecht afnemen, tenzij u liever naar uw eigen biechtvader gaat zodra u thuis bent. Ik neem aan dat het al een tijdje geleden is dat u voor het laatst hebt gebiecht. Ondertussen condoleer ik u met het overlijden van uw vrouw. Ze is nu in de hemel, samen met onze geliefde bisschop Alf. Dat moet u troost schenken.'
Halvard keek hem met grote ogen aan, terwijl zijn zoons elkaar veelbetekenend aankeken. Het meisje sloeg haar hand voor haar mond. 'Is de bisschop dood?' vroeg Halvard.
Ze hadden niet gereageerd op zijn condoleances en ook niet op zijn vriendelijke aanbod. Was de dood van de bisschop dan het enige dat tot hen was doorgedrongen? Ze moesten wel erg veel van hem hebben gehouden als ze zo onder de indruk waren van zijn overlijden. 'Het nieuws van dat vreselijke verlies heeft jullie toch wel bereikt?'
'Dood? Is de bisschop echt dood?' vroeg Ole. 'Weet u dat zeker?'
'Ja. Het is echt waar.' Sira Mars vroeg zich af of hij werkelijk een sprankje blijdschap had gehoord. De meeste mensen sloegen een kruis als ze dit droevige nieuws te horen kregen. Hij kwam tot de conclusie dat hun eigenaardige reacties het gevolg waren van schrik.
'We zijn nogal lang weggeweest,' zei Halvard, 'dus het nieuws had ons nog niet bereikt. Is de bisschop al lang geleden gestorven?'
'Na het feest van de Wederopstanding, hoewel het deze lente nauwelijks een feest is geweest, gezien de ernstige verliezen die we hebben geleden en het weinige voedsel dat er na deze extra lange winter nog over was. Maar alle dienaren Gods doen hun uiterste best, zoals onze Heilige Vader ons heeft opgedragen. We moeten als goede herders over onze kudde blijven waken.'
'Als goede herders,' herhaalde Halvard dof.
'Absoluut,' vervolgde Sira Mars, blij dat de vreemdelingen eindelijk aandacht aan zijn woorden schonken. 'We moeten bidden dat onze aartsbisschop in Nidaros ons snel een nieuwe bisschop zal sturen, om de taak op zich te nemen die bisschop Alf heeft moeten neerleggen.'
'Hebt u hem dat laten weten?' Zou er in de jaren dat zij in ballingschap hadden geleefd dan een schip aangelegd hebben in de haven van Gardar? Als de handel tussen Noorwegen en Groenland was hervat, waren er misschien ook nieuwe kolonisten. Dan hadden er misschien grote veranderingen plaatsgevonden.
'Nee. Sinds het schip dat ons hier heeft gebracht, hebben we geen handelsschepen meer gezien, maar we bidden er dagelijks om,' zei Sira Mars langzaam. 'We verwachten dat er ieder moment een schip kan komen. Dat kan altijd gebeuren, daar ga ik tenminste van uit.' Hij zweeg even. 'Maar tot onze gebeden verhoord worden, zullen we ons hier moeten redden.' Hij hoestte opnieuw in de verfomfaaide lap.
'Dat lijkt me heel verstandig. En laten we nu dan maar meteen beginnen aan wat u van ons vraagt, zodat wij onze reis kunnen voortzetten. De zon heeft niet stilgestaan sinds u mijn zoons hebt geroepen en we hebben nog een lange reis voor de boeg.'
'Natuurlijk. Kom maar mee,' zei Sira Mars. Toen ze bij het grote huis kwamen, zagen ze dat de hofstede over twee erven beschikte, die allebei keurig waren afgezet met stenen muurtjes. Een van stenen vervaardigd kanaal leidde het water van een bron in de buurt naar het huis. Halvard herkende het huis meteen, hoewel het al lang geleden was dat hij hier samen met Astrid had gelogeerd.
'Thorvalds kleinzoon is naar mijn kerk gehold om hulp te halen. Ik ben vanochtend aangekomen, in het gezelschap van vijf monniken, om de familie de biecht af te nemen of hen te begraven als we te laat zouden komen. We waren helaas niet bij machte om nog iets voor de familie te doen.'
'Hoe lang bent u hier al?' informeerde Halvard.
'Er is nauwelijks een uur verstreken sinds we hier aankwamen en ik op zoek ben gegaan naar getuigen. Toen we aankwamen, troffen we de gezwollen lijken aan die in hun eigen vuil lagen. Neem me niet kwalijk dat ik zo cru ben. Natuurlijk hebben we meteen hun volwassen zoons, Skuli en Pall laten komen. De jongen is in de kerk achtergebleven. We kwamen tot de ontdekking dat ook de oudere slaven dood waren. De jongste slaven hadden wel hun eigen familie begraven, maar niet hun meester en zijn gezin, hoewel ze dat eigenlijk wel verplicht waren.'
'Natuurlijk hebben ze eerst voor hun eigen ouders gezorgd,' zei Halvard.
'Dat zou kunnen,' gaf Sira Mars toe. 'Maar bij onze aankomst betrapten we hen erop dat ze probeerden de kudde te stelen. Mijn mannen moesten er alle vijf aan te pas komen om hen te overmeesteren en de dieren terug te brengen naar de schaapskooi. Ik vermoed dat we er niet omheen kunnen hen terecht te stellen. Wurging lijkt me de beste methode.' Sira Mars hield plotseling zijn mond toen hij Ingrids gezicht zag. 'Dit soort gesprekken is niets voor een jong meisje. En ze hoeft de lijken ook niet te zien. Zeg alstublieft tegen uw dochter dat ze hier moet blijven wachten tot wij klaar zijn.'
'Nee, Sira Mars,' zei Ingrid smekend. 'Ik wil erbij blijven. Alstublieft.'
Sira Mars was een beetje overdonderd door dat verzoek. Hij keek haar vader aan om te zien hoe hij erover dacht, maar Halvard knikte instemmend en klopte zijn dochter even op de arm. 'Ga dan maar mee,' zei de priester.
Voor het huis stond een aantal mannen met de armen over el-kaar op hen te wachten. Ze hadden de kap van hun pij op. Een kudde schapen en een paar stuks mager vee stonden naast de stal te grazen. Vlak bij de deuropeningen lagen twee tenger gebouwde jongemannen, met een donkere huid en donker haar, gekneveld als kalveren voor de slacht.
Een blonde jongeman in een lang geel hemd en een donkerrode broek kwam naar Sira Mars toe rennen. 'Dus u hebt eindelijk uw getuigen gevonden. Mijn broer en ik willen dat deze slaven gewurgd worden, als voorbeeld voor andere slaven die overwegen om bezit te nemen van iets wat niet van hen is.'
'Maar ongetwijfeld zul je er toch eerst voor willen zorgen dat je ouders en je zuster en haar man fatsoenlijk begraven worden, Pall Thorvaldson,' berispte Sira Mars hem. 'Die slaven lopen niet weg. Zodra we voor de stoffelijke resten hebben gezorgd zal ik beslissen wat er met hen moet gebeuren.'
'Ja, natuurlijk.' Voordat Sira Mars naar de inmiddels al gedolven graven liep, waar nog meer mannen in donkere, onopgesmukte gewaden stonden te wachten, voegde Skuli Thorvaldson eraan toe: 'Het zit me dwars dat deze slaven niet hetzelfde lot hebben ondergaan als de rest. Ze zullen het water wel vergiftigd hebben.'
'We zullen hen ondervragen en beslissen wat er met de beschuldigden moet gebeuren, maar dat kan wachten.' De familie keek nieuwsgierig toe hoe Sira Mars in een kom wat water uit de goot schepte en boven de kom een paar keer een kruisteken maakte terwijl hij woorden in een vreemde taal prevelde. Een paar van die woorden werden herhaald door de monniken, die 'amen' zeiden toen de priester klaar was met zijn ritueel. 'Zijn de lijken gewassen en klaar om begraven te worden?' vroeg hij aan een van de monniken.
De man boog. 'Inderdaad. We hebben hen uit hun bedsteden gehaald en hen in hun dekens gewikkeld. Ze waren erg mager, hoewel we niet kunnen vaststellen of dat het gevolg is van hun doodsstrijd of van de beproevingen van de winter.' Het gezicht van de spreker ging met uitzondering van zijn kin schuil onder zijn monnikskap, maar aan zijn stem te horen was hij nog jong.
'Dank u wel, broeder Audun. Ik zal de overblijfselen nu zegenen. Heb nog even geduld, Halvard,' zei Sira Mars. 'Een uur zal toch niet zoveel verschil maken.' Halvard boog zijn hoofd en deed zijn best om beleefd te blijven.
De monniken hadden een grote hoeveelheid stenen naast de ondiepe kuilen gelegd. 'Weet je zeker dat je erbij wilt blijven?' fluisterde Halvard tegen Ingrid. Ze knikte. Samen met zijn kinderen liep Halvard naar de in hun doodskleed gewikkelde lijken. Skuli en Pall Thorvaldson knielden en wachtten tot de priester klaar was en de monniken de graven dicht konden maken.
Alleen de hoofden van de lijken waren te zien. Sira Mars knielde neer om met het water dat hij had gezegend een kruis op hun voorhoofd te maken. De beide vrouwen droegen bescheiden wollen hoofddeksels. Halvard trok een gezicht. Hij herkende de oude man, Thorvald, zelfs nu de dood hem lijkbleek en verschrompeld had gemaakt. Als die jonge slaven hem echt hadden vergiftigd, verdienden ze het om te sterven.
Toen de laatste steen op zijn plaats lag, knielden de priester en de monniken naast de grafheuvel neer om tot hun god te spreken. Halvard liep een eindje weg, gevolgd door zijn kinderen.
'Vader, hoe weten we nou dat die familie vergiftigd is?' fluisterde Leif. 'Stel je nou voor dat die Skraelings er niets mee te maken hebben? Moeten we zomaar goedvinden dat die monniken hen ter dood brengen en dan dat document van Sira Mars ondertekenen om te getuigen dat er recht is gesproken?'
'Nee,' fluisterde Ingrid. 'We kunnen de jongens niet laten vermoorden zonder iets te zeggen. Vader, je moet iets doen.'
Halvard legde een vinger op zijn lippen. 'Het zou best kunnen dat Odin ons voor onze eigen bestwil op deze hindernis heeft laten stuiten. Ik kan me die jongens nog goed herinneren, hoewel ze nog heel jong waren toen ik ze heb gezien. Je moeder heeft me verteld hoe ze heetten. De slavin, hun moeder, heette Oona. Zij was degene die Astrid vertelde dat ze in verwachting was van een meisje.' Ingrid keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. Ole onderdrukte een kreet en beet op zijn lip.
'Ik geloof niet dat die slaven iets te maken hadden met Thorvalds dood,' ging Halvard verder. 'En ik zweer bij de goden van de Asgard dat ik, als ik daar de kans voor krijg, zal zorgen dat het recht zegeviert.'
Ole, Leif en Ingrid hingen aan zijn lippen. 'Bovendien geloof ik dat ik Sira Mars wel zover kan krijgen dat hij me een gunst bewijst. Het zit er dik in dat bisschop Alf gedurende de afgelopen vier jaar zijn kans schoon heeft gezien om onze boerderij aan de bezittingen van de kerk toe te voegen. Als dat inderdaad zo is, zie ik misschien een mogelijkheid om hem terug te krijgen. Die Sira Mars lijkt me wel een redelijke vent. Doe maar precies wat ik zeg.'
Sira Mars had zijn gebed beëindigd en stond op. 'Laten we nu maar teruggaan naar het erf en naar de getuigenverklaringen luisteren. De monniken zullen me helpen bij het vellen van een oordeel. Ole en Leif Halvardson zullen als onze lekengetuigen fungeren. Broeder Joseph, jij moet de belangrijkste punten opschrijven. Is iedereen zover?'
'Neem me niet kwalijk, Sira Mars,' zei Halvard. 'Maar ik heb een verzoek. Jullie hebben misschien al gegeten, maar wij hadden er niet op gerekend dat we hier zouden stoppen en we hebben uren achter elkaar gelopen. Met uw permissie zouden we graag gaan zitten om iets te eten en te drinken.' De priester knikte toestemmend en zei tegen de anderen dat ze nog even moesten wachten.
Ole liep achter Halvard aan, met Leif en Ingrid op zijn hielen. 'Sira Mars,' zei Halvard opnieuw. 'De jongens tegen wie de aanklacht loopt, kunnen nauwelijks ontsnappen. Vindt u het goed dat wij onze vis en kaas met hen delen en hun iets van ons water geven?'
Skuli slaakte een kreet van ontzetting en keek zijn broer aan. 'Sira Mars,' protesteerde Pall. 'We hebben nog niet besloten dat ze in leven mogen blijven. Wat als zij verantwoordelijk blijken te zijn voor de dood van mijn familie? Moeten we hen wel met zoveel consideratie behandelen? En moeten we hen soms ook nog losmaken?'
Alsof het sarcasme van die vraag hem volkomen ontging, wendde Halvard zich opniew tot de priester. 'Ja, Sira Mars, Pall Thorvaldson heeft volkomen gelijk. Aangezien de beklaagden nog niet gehoord zijn en hun schuld evenmin vaststaat, wilt u ons misschien wel toestemming geven om hen los te maken, zodat wij ons eten met hen kunnen delen.'
'Christelijke naastenliefde, Pall. Dat zal je ziel ten goede komen,' merkte Sira Mars op. 'Geef de gevangenen maar iets te eten en te drinken. Maar hou ze wel in de gaten, broeder Audun. Laat ze niet weglopen.'
Halvard maakte de gevangenen los. De jongens trilden en wreven over hun armen en benen voor ze stijf overeind kwamen. 'Ik ben Halvard,' zei hij tegen hen. 'Heet jij soms Kettil?' vroeg hij aan de oudste jongen, die verrast knikte. 'Dan moet jij Han zijn,' richtte hij zich tot de ander.
'Hoe komt het dat u weet hoe wij heten?' vroeg Kettil. 'Ach, dat zult u wel van Pall of van Skuli gehoord hebben,' beantwoordde hij zijn eigen vraag op zure toon.
'Nee. Dat heeft iemand anders me verteld. Ingrid, geef hen de waterzak.'
Nadat ze hadden gegeten, gaf Sira Mars het sein dat het proces kon beginnen. Broeder Joseph ging met zijn ganzenveer op het erf zitten. Hij trok de stop uit een stenen potje dat aan zijn voeten stond en streek een schoon vel perkament glad dat hij op zijn knieën legde.
Sira Mars stond naast hem. 'Pall, omdat jij de oudste bent, krijg jij het eerst de kans om je getuigenis af te leggen. Jij hebt de slaven van je ouders in de eerste plaats van moord beschuldigd, een zeer ernstige aanklacht, en ten tweede klaag je ze wegens diefstal aan. We zullen beide aanklachten apart behandelen. Waarom denk je dat deze slaven jouw familie vermoord hebben?'
Pall Thorvaldson keek boos. 'Het lijkt me verstandiger om het eerst over de diefstal te hebben, want het zal meer tijd kosten om de moord te bewijzen. Niemand heeft gezien dat ze de bron hebben vergiftigd. Maar wij hebben zelf gezien dat deze brutale kerels er met het vee van mijn familie vandoor gingen. We hebben ze op heterdaad betrapt. Is dat met genoeg om hen te veroordelen?' Skuli, zijn broer, strengelde zijn vingers in elkaar en keek eerst naar de priester en vervolgens naar Ole en Leif om er zeker van te zijn dat ze goed opletten.
Sira Mars trok aan zijn lichtbruine baard terwijl hij overleg pleegde met broeder Audun. 'Ik heb gezegd dat de kwestie van de diefstal pas op de tweede plaats komt. Het allerbelangrijkste is het onderzoek naar de dood van je ouders en van je zuster en haar man. Hebben de jongens hen vergiftigd of zijn ze aan een ziekte bezweken? De brave broeders hebben geen sporen gevonden. Als deze bedienden, brave jongens en bovendien christenen, hun meester en zijn familie wilden doden, zouden ze dan hun eigen vader en moeder niet gewaarschuwd hebben om van het vergiftigde water af te blijven?' Hij keek de gevangenen aan die samengeklemde handen voor hem stonden. 'Kettil, waar waren je broer en jij toen de dood zijn opwachting maakte in dit huis?'
'Sira, we weten niet wanneer het is gebeurd,' antwoordde de jongeman. 'Gisteren zijn we in alle vroegte met onze pijlen en bogen de bergen in getrokken om op klein wild te gaan jagen en onze vallen te controleren. Toen we terugkwamen, lagen onze ouders en oom dood op het gras. We hebben hen in oude huiden gewikkeld en hen een klein stukje de heuvel op gedragen, waar we hen met stenen hebben bedekt. We durfden het huis van onze meester niet binnen te gaan uit angst dat we dan ook ziek zouden worden. We hebben hun namen wel geroepen, maar er kwam niemand naar buiten en we kregen ook geen antwoord.'
'Hebben jullie het water vergiftigd?' vroeg Halvard.
'U windt er geen doekjes om,' merkte de priester op.
'Nee, dat hebben we niet gedaan,' antwoordde Kettil. 'Denkt u soms dat we onze eigen familie zouden vermoorden?'
Leif stelde voor om hen van het water uit het kanaal te laten drinken. 'Als ze zeker weten dat het water schoon is, zullen ze ook niet bang zijn om het te drinken.'
Han keek bezorgd, maar Kettil was wel bereid om de proef af te leggen. 'Als wij van dat water drinken, bewijst dat misschien dat wij onschuldig zijn, maar laat de zoons van onze voormalige meester er dan ook van drinken. Misschien hebben zij het water zelf wel vergiftigd, om hun erfenis eerder in handen te krijgen.'
Skuli gaf Kettil zo'n dreun dat hij op zijn knieën viel. Han balde zijn vuisten en stond klaar om zichzelf te verdedigen voor het geval Skuli het ook op hem voorzien had. 'Wie staat hier eigenlijk terecht?' wilde Skuli weten. 'Waar halen ze het lef vandaan om ons te beschuldigen? Het zijn maar Skraeling-slaven. Sira Mars, u ziet zelf hoe onbeleefd ze zijn, dus u kunt nu meteen uw oordeel wel vellen.'
Sira Mars reageerde niet op de opmerking van Skuli. In plaats daarvan gaf hij opdracht om Leifs voorstel uit te voeren. 'Tegen Skuli en Pall is geen aanklacht ingediend. Broeder Audun, zorg dat het gebeurt.' De jonge monnik schepte een beetje water uit de goot in een kom en gaf die aan Kettil. De bediende keek strak naar zijn aanklagers voordat hij het water opdronk. Er gingen een paar minuten voorbij, maar hij bleef gewoon op zijn benen staan.
'Nou ja, zelfs als het water niet was vergiftigd en het alleen maar de maagziekte was,' zei Skuli, 'waar haalden ze dan de moed vandaan om onze dieren mee te nemen?'
'De kudde zou toch afgedwaald zijn als er niemand was om er een oogje op te houden,' zei Han. 'Nadat we zoveel jaren in dienst van jullie familie waren geweest hadden we toch wel recht op een beloning?'
'Een beloning!' Pall sloeg met zijn vuist in zijn hand. 'Denken jullie soms dat jullie vrije arbeiders zijn die recht hebben op loon? Hebben mijn ouders hun voedsel, als ze dat hadden, niet altijd met jullie gedeeld? Hebben ze niet voor jullie ziel gezorgd door jullie door de priesters te laten dopen? Jullie hadden geen recht op hun eigendommen. Jullie waren hun eigendom en nu zijn jullie van ons, net als de schapen en de geiten.'
'We hebben je ouders en zuster ons hele leven gediend. Het is mooi geweest. We willen jullie niet dienen.'
'Slaven kiezen niet zelf uit wie ze zullen dienen!' bulderde Pall. 'Dieven! Moordenaars en dieven. Wurg ze maar, broeder Audun.'
'Iedereen blijft op zijn plaats zitten,' zei Sira Mars. 'Ze hebben bewezen dat ze niet schuldig zijn aan moord. En Pall, als jij opnieuw de voortgang van het proces belemmert, geef ik broeder Olaf opdracht je vast te binden.' Hij wees naar de meest potige broeder die al wat dichterbij was gekomen. Pall hield zijn mond. Op een teken van Sira Mars deed de monnik weer een stap achteruit, maar hij bleef in de buurt.
'Hoe het ook zij, de kudde is nu van ons,' zei Skuli. 'Han en Kettil hebben toegegeven dat ze van plan waren om ze mee te nemen. Ook al zijn het geen moordenaars, het is wel een stel dieven. U moet opdracht geven om ze terecht te laten stellen.'
'Ze hebben inderdaad erkend dat ze een zwaar misdrijf hebben gepleegd.' Sira Mars keek Kettil aan. 'Waar wilden jullie met die kudde naartoe?'
Kettil wond er geen doekjes om. 'We hebben genoeg van Groen-1 anders en hun wetten. Omdat we de taal van ons eigen volk niet spreken, wilden we hen de dieren geven in de hoop dat we in ruil daarvoor in een van hun dorpen mochten wonen.'
Sira Mars schudde bedroefd zijn hoofd. 'Waren jullie willens en wetens bereid om bij heidenen te gaan wonen na alles wat je hebt geleerd over het offer van onze Heiland?'
Kettil deed het woord voor hen beiden. 'Onze moeder dacht dat we beloond zouden worden als we alleen Noors spraken, wollen kleren droegen en onze meester trouw dienden. Inmiddels weten we dat ze zich vergist heeft. Zelfs voor u zijn we de minste van de minsten, we hebben niet eens het recht om een beroep te doen op de rechters van de Althing. Ons beste vooruitzicht is dat we in dienst komen van een vriendelijke meester. Aangezien de onze dood is, moeten we wachten tot de Vrouw van de Zee het land weer teruggeeft aan ons volk. Die voorspelling kennen we allemaal. Het was een profetie van een vrouw uit het westen die sprak met de stem van de Vrouw van de Zee.'
'De Vrouw van de Zee?' vroeg Sira Mars ontzet. 'Die Skraeling-afgod van wie wordt beweerd dat ze zeggenschap heeft over alles wat leeft? Dan kunnen jullie toch net zo goed Satan aanbidden?'
'Vergeet die zieltjes van hen nu maar,' zei Pall. 'Die hebben ze toch niet. Geef ze maar aan ons. Misschien kunnen we hen ruilen voor betere slaven.' Hij pakte de touwen op om ze opnieuw vast te binden. 'Draai je om en leg je handen op je rug,' beval hij.
'Jij bent mijn meester niet. Mijn broer en ik gaan weg,' zei Kettil.
'Sira Mars,' zei Skuli verongelijkt. 'Staat u maar zo toe dat onze eigendommen weglopen? Maak gebruik van uw gezag en laat ze door de monniken vastbinden. Wij mogen zelf bepalen of we hen verkopen of weggeven.'
'Wie zou er nu een stel dieven willen kopen?' wierp Halvard hem voor de voeten.
Voordat iemand antwoord kon geven pakte Kettil Halvards speer die tegen de muur stond. Hij richtte het wapen op de monniken en beval hen achteruit te gaan. Han pakte een flinke steen op om zich tegen Pall en Skuli te verweren. 'Wij zijn geen eigendom van deze mannen. We gaan weg. Als jullie proberen ons te volgen, zullen jullie dat met de dood bekopen.' Kettil gooide zijn hoofd uitdagend achterover en keek zijn aanklagers een voor een aan.
Er verscheen een bezorgde trek om de mond van Sira Mars. 'Jullie mogen niet zulke bedreigingen uiten tegenover Groenlanders,' zei hij bestraffend. 'Daarmee brengen jullie je onsterflijke ziel in gevaar.' Vervolgens bekende hij: 'Dit is een serieus probleem, waar ik even over na zal moeten denken.' De jongens legden hun wapens niet neer, maar ze verroerden zich niet.
'Volgens mij staat nu wel vast dat ze gedood moeten worden,' zei Pall. 'Als jullie niet geloven dat ze mijn familie hebben vermoord en het feit dat ze mijn vaders vee probeerden te stelen niet erg genoeg vinden om hen te veroordelen, dan moeten jullie hen toch verbannen omdat ze geestelijken met wapens hebben bedreigd. Ze mogen, op straffe van de dood, geen voet in beschaafde gebieden zetten en ze kunnen ook niet naar hun eigen dorpen. Zonder onze kudde zal hun eigen volk hen ook verjagen en ze krijgen onze kudde niet.'
'Jullie hebben toch gehoord wat hij heeft gezegd,' zei Skuli. 'Jullie hebben uit hun eigen mond kunnen horen dat ze brutale dieven zijn die zich niets aantrekken van hun onsterflijke ziel. Ze willen liever tussen heidenen wonen dan brave christenen te dienen.'
'Dan zal ik jullie een dienst bewijzen en de verantwoordelijkheid voor hen op me nemen,' zei Halvard. Ingrid begon te lachen, Leif keek zijn vader met grote ogen aan en Oles mond viel open.
'Laat ze maar met mij meegaan, Sira Mars,' zei hij. 'Ze zijn bang dat ze door hun volk niet geaccepteerd zullen worden als ze geen geschenken meebrengen. Ik zal wel voor hen zorgen en volgens mij zullen ze bewijzen dat ze brave, hardwerkende jongens zijn die een fatsoenlijke meester veel te bieden hebben. Aangezien ik hoop dat ik mijn oude land weer in bezit zal kunnen nemen, verzoek ik u Kettil en Han in leven te laten. Geef hen aan mij mee, dan ben ik verantwoordelijk voor hen.'
Sira Mars sprak eerst met broeder Joseph en daarna met Pall en Skuli Thorvaldson, terwijl de anderen zijn besluit afwachtten. Na een tijdje verklaarde hij: 'Kettil en Han behoren nu toe aan Halvard Gunnarson, die van nu af aan verantwoordelijk is voor hun onderhoud en voor alles wat ze in de toekomst zullen doen.'
Pall maakte een minachtend gebaar. 'Het besluit van Sira Mars staat kennelijk vast, dus neem ze maar mee. Maar ik zou mijn eten en mijn water maar goed in de gaten houden als ik jou was,' zei hij.
Broeder Joseph doopte zijn ganzenveer in de inkt om zijn verslag te voltooien. Toen hij het vonnis had opgeschreven, liet hij Leif en Ole hun naam onder aan het perkament zetten.
'Neem me niet kwalijk, Sira Mars, maar we hebben nog een dagreis voor de boeg,' zei Halvard. 'Ik hoop morgen mijn boerderij te bereiken. Maar wilt u zo goed zijn om voordat we gaan nog een korte verklaring te schrijven waarin staat dat iedereen die per abuis ons land in bezit heeft genomen dat terug zal moeten geven?'
'Je hebt de slaven al gekregen als betaling voor je tijd,' protesteerde Pall.
'Nee. Ik heb aangeboden hen mee te nemen, omdat jij niet wist wat je met hen aan moest. Beschouw dat maar als een gunst. De betaling is voor het feit dat mijn zoons als getuigen zijn opgetreden.'
Ingrid wendde zich af omdat ze haar lachen niet kon inhouden. De ganzenveer van Sira Mars kraste terwijl hij het document uitschreef. Hij zette er zijn naam onder en dateerde het. Ze had niet geweten dat haar vader zo'n goede onderhandelaar was. Haar broers zouden ook wel onder de indruk zijn.
Sira Mars gaf Halvard het perkament. 'Het was een geluk voor ons allemaal dat u toevallig langskwam,' zei hij. 'Ik hoop dat het in bezit nemen van uw oude huis naar wens zal verlopen.'
'Dank u wel. Het was me een genoegen u van dienst te zijn,' zei Halvard met een lichte buiging. De priester sloeg weer een kruis in de lucht toen ze vertrokken.
Omdat ze nu de hulp van Kettil en Han hadden bij het bewaken van de kudde kon Ingrid naast haar vader lopen toen ze terugkeerden naar de weg langs de zee. Toen ze ver genoeg uit de buurt waren van de zoons van Thorvald, floot ze even schel en triomfantelijk. 'Vader, u hebt me echt verrast,' bekende ze. 'Ik had nooit verwacht dat een heiden in staat zou zijn het met een priester op een akkoordje te gooien.'
'Hij wist niet dat we heidenen waren,' hielp Leif haar herinneren. 'Maar Sira Mars is in zijn hart een goed man, in tegenstelling tot Sira Pall Knudson. Dat is de man die je moeder in de kathedraal heeft bedreigd.'
'Ik heb hem maar in de waan gelaten. Dat leek me het verstandigst,' zei Halvard die het roerend met Leif eens was dat Sira Mars heel anders was dan Sira Pall Knudson. 'De twee priesters zijn allebei aangekomen met het handelsschip dat hier arriveerde op dezelfde dag dat Astrid en ik thuiskwamen. Het was het laatste koopvaardijschip voordat de pest in heel Europa chaos veroorzaakte. Het lijkt alsof ze ons bestaan zijn vergeten en misschien is dat maar goed ook. Jullie weten nog wel dat Sira Pall Knudson de opdracht had om de christenen te beschermen tegen heidenen zoals wij en tegen de Skraelings. Hij mag de speer die jullie grootvader doodde dan niet gegooid hebben, maar hij heeft hem wel als doelwit aangewezen.'
'Nou,' zei Ole, 'kennelijk zijn er zowel fatsoenlijke als slechte priesters. Deze deed echt zijn best om een eerlijk oordeel te vellen.'
Halvard overtuigde zich ervan dat zijn perkament droog was, voordat hij het in een binnenzak onder zijn lange hemd stopte. 'We hebben vandaag nuttig werk verricht, ook al heeft het ons een halve dag vertraging gekost. Ik denk dat we maar tot morgen moeten wachten om te zien hoe het er in ons oude land voorstaat. Het duurt niet lang meer voordat we ergens onze tenten moeten opslaan om te gaan slapen.'
Ole en Leif liepen terug naar de boot en voeren verder de fjord af. Het was al laat toen Halvard hen aan wal riep, waar ze de boot op het rotsachtige strand trokken en vastlegden. Nadat het kamp was ingericht en het eten was uitgedeeld, vroegen Han en Kettil of ze Halvard even konden spreken. 'Meester,' zei Kettil. 'Hartelijk bedankt dat u tussenbeide bent gekomen. U hebt ons het leven gered.'
'Gelukkig maar dat wij in de buurt waren om daarvoor te zorgen. Ik wist dat jullie niemand vermoord hadden, zeker niet Thorvald en zijn brave vrouw.'
'Maar hoe kon u dat weten?' vroeg Han. 'De meeste mensen zouden de Groenlanders geloofd hebben. En hoe komt het dat u wist hoe wij heten?'
'Mijn vrouw en ik zijn hier jaren geleden op bezoek geweest. Mijn vrouw heeft de halve nacht met jullie moeder zitten praten, terwijl ik in het huis van jullie meester lag te slapen. Jullie moeder heeft de geboorte van Ingrid voorspeld. We waren toen nog maar drie weken getrouwd. Jullie grootvader was een angakkoq uit een van de dorpen. Ze had zijn gave geërfd en kon af en toe de toekomst voorspellen.'
'Ze zei tegen ons dat het een geluk was dat wij te midden van christenen konden opgroeien, zodat onze ziel na onze dood door hun god in genade zou worden aanvaard,' zei Kettil. 'Maar ik begin nu te denken dat het niet zo'n goed idee is voor mensen van mijn volk.'
'Een angakkoq beschikt over krachten waar de christenen niet in geloven en die ze al helemaal niet zouden begrijpen.' Ze keken hem vanuit hun ooghoeken aan, zonder de voor de hand liggende vraag te stellen. 'Ik heb mijn tweede vrouw, Ingrids moeder, in een Inuit-dorp leren kennen, hoewel ze zelf geen Inuit was. Jullie moeder had jullie je eigen cultuur niet mogen ontnemen.'
'Als uw vrouw geen Inuit was, maar toch bij hen woonde, wat was ze dan wel?' vroeg Kettil die zijn nieuwsgierigheid niet kon onderdrukken.
Halvard zweeg even. 'Ik denk dat zij waarschijnlijk de vrouw uit het westen was.' Kettils ogen werden groot, terwijl Han even naar adem snakte en een kruis begon te slaan, voordat hij zich bedacht. Ze maakten een korte buiging en liepen terug naar de kudde.