11 Uitdaging
Het gesprek met Mike Snoei, bij de Eagles de opvolger van hoofdtrainer Raymond Libregts, dat door zijn valpartij half april moest worden afgezegd, volgde. Van Zoghel, zijn oud-trainer die op de achtergrond ook nog altijd zijn best voor hem doet, was daarbij aanwezig. De uitkomst van het gesprek: in het seizoen 2005-2006 is hij de eerste én enige assistent van de nieuwe hoofdtrainer. ‘Snoei zei: ik moet wel elke dag op je kunnen rekenen. Ook al voel je je nog zo klote, je moet toch komen.’
Hij was vorig seizoen niet zo heel gelukkig met zijn rol aan de zijlijn. Libregts was hoofdtrainer, Kees van Kooten de eerste assistent. ‘Het was een rol van niks. Ik was er wel, maar hoorde er ook niet echt bij. Nu wordt het echt. Nu wordt het serieus.’
‘Hij is de beste assistent die je je kunt wensen,’ zegt Angela. ‘Tussen de spelers in, daar is hij op zijn plaats. Daar kan hij veel bereiken.’
‘Ik ga er voor duizend procent voor,’ belooft hij. Dit is een nieuwe kans. Misschien wel zijn laatste kans. Anders is hij eens en voor altijd afgeschreven. Gebrandmerkt als: ‘kan het niet aan.’
Maar er zullen dagen blijven… Elke dag dat hij op het veld verschijnt, heeft hij al een gevecht achter de rug. Een gevecht met de wekker, met de leegte, met de zinloosheid zo zonder zoontjes. ‘Ik doe echt mijn best, maar vraag van mij geen garanties.’
Hij begrijpt heus wel dat de Eagles zijn reddingsvest is. Dat hij zonder werk reddeloos verloren is. Maar ook dat hij als eerste en enige assistent niet meer in zijn bed kan blijven liggen als hij niet zo’n goede dag heeft.
‘Mensen zeggen vaak: je moet iets omhanden hebben. Je moet iets doen, als afleiding. Ook zo’n goedbedoeld advies waar je in het begin helemaal niets aan hebt. Je hebt er gewoon de energie niet voor. Dat gaat nu langzaam beter, met horten en stoten. Maar ik ben klaar voor deze uitdaging bij de Eagles.’
Hij heeft de garage bij zijn moeder in Lelystad opgeruimd. Daar stonden de stille getuigen van een dito drinker. Ladingen flessen en pillenpotjes heeft hij weggebracht. Hij is er trots op. Vanaf nu heeft hij weer een doel: een fatsoenlijk contract bij een fatsoenlijke club. Onder een hoofdtrainer die hem een kans wil geven.
Hij heeft in de zomermaanden doorgetraind, ook tijdens zijn vakantie met Angela in Zuid-Portugal. Hij wil straks niet voor gek lopen, met die veeleisende, iets te stevige buik.
‘Het was een redelijke vakantie,’ zo zegt hij. Met redelijk moet hij tegenwoordig genoegen nemen. ‘Je ziet zo veel dingen die pijn doen,’ verzucht hij. ‘Als je kinderen ziet zwemmen. Als je een vader ziet, dollend, met een jochie om z’n nek. Als je voetbalshirtjes in winkels ziet liggen, of mooie schoentjes. Dan wil je die voor ze kopen.’
‘Of als je een kind hoort huilen. Als je een vrouw dan boos aan haar kinderwagen ziet rammelen. Dan zou je haar het liefst een schop willen geven.’
Zo is er altijd wel iets. Hij kan eigenlijk geen krant openslaan. ‘Die politieagent in Hilversum, die zijn kinderen, zijn vrouw en vervolgens zichzelf doodschoot… Of die moeder van Savanna. Ik zie het in de krant en op tv, maar ik probeer me er verder zo veel mogelijk voor af te sluiten. Ik kan het wel aan, omdat ik alles aankan. Dat blijkt wel. Maar het is toch vreselijk?’
Vorig jaar zomer waren ze ook in Portugal geweest. Toen op uitnodiging van Paul Bosvelt, die met het Nederlands elftal tussen de wedstrijden door in de Algarve bivakkeerde. Ze waren nog een avond het spelershotel in gelopen, waar het wel een receptie leek. Vooral de ontmoeting met Sander Westerveld herinnert hij zich nog goed. De doelman kende Lesley en Sven uit zijn Twentse jaren. ‘Hij omhelsde me. Het was echt goed om zo veel oude bekenden om me heen te hebben die met me meevoelden. Maar om klokslag twaalf uur joeg Jan Wouters iedereen naar zijn kamer. Ongelooflijk toch?’
‘Ik had Sander tien jaar niet gezien. Ze moesten pas drie, vier dagen later spelen. En het ging vooral om jongens van de reservebank. Wat maakt een kwartiertje dan toch uit? Ik was echt boos op Wouters, die vroeger zelf ook regelmatig aan de regenpijp heeft gehangen om de huisregels van zijn trainer te omzeilen.’
Zo’n zelfde ervaring had hij bij de eerste wedstrijd van de Eagles, traditioneel tegen AZ. In 2003 was die wedstrijd op dé 22e juli. Een jaar later stond hij weer langs de lijn in Terwolde. Barry van Galen zag hem en werkte zijn warming-up vlak voor hem af. Om gelijk even bij te kletsen. Hoofdtrainer Co Adriaanse zag het, wist de voorgeschiedenis, maar stuurde zijn assistent Martin Haar naar de middenvelder van AZ toe. Van Galen werd naar zijn ploeggenoten gedirigeerd. ‘Dat is typisch de voetbalwereld. Grote mannen moeten zich houden aan kinderachtige regeltjes. En ze doen het allemaal braaf.’
Hij heeft erover gedacht zijn huis op de Haf te verkopen. Het staat vrijwel voortdurend leeg. Die jongenskamer boven: hij heeft er ooit eens verdrietig op bed gelegen, maar het greep hem naar de keel. De kussens roken naar jongensharen, hij hoorde er hun stemmen, hij zag hun kleren en spulletjes. Hij vluchtte naar buiten.
Sindsdien is het voor hem verboden gebied. Angela maakt er wel eens schoon. Zij heeft er pas nog een ingelijst Feyenoord-shirt van Paul Bosvelt opgehangen, een cadeau van meelevende Rotterdamse fans. Binnenkort krijgt een shirt van Barry van Galen er ook een plaatsje. Het wordt langzamerhand een museumpje.
‘Ik kan het geld goed gebruiken,’ zegt hij. ‘Maar verkopen… nee, dat kan ik nog niet.’ Hij kiest er nu voor het huis eerst maar eens te verhuren. Met die ene kamerdeur op slot.
Hij zal daardoor vaker bij zijn moeder logeren. Dat ging de afgelopen jaren niet altijd goed. Bij zijn moeder thuis verdoofde hij de pijn vaak met ‘promieltjes’. ‘Van die gewoonte moet ik los zien te komen. In Lelystad gaat het vaak fout, dat is ook wat Angela vreest. Maar ik wil nu sterker zijn. Ik wil nu op zaterdagmiddag met het elftal van mijn broer, SVL 3, kunnen voetballen en na afloop een biertje drinken. Een paar voor de gezelligheid. Meer niet. Ik heb het nu onder controle. Ik vind het niet eens lekker.’
Het is de ontkenning die het zo gevaarlijk maakt. Hij had een alcoholprobleem, hopelijk blijft het goed gaan en is het legen van de garage, het vullen van de glasbakken, een mijlpaal. Een baken op weg naar beterschap.
Samen met Angela is hij vlak voor de vakantie naar een paranormale beurs in Schalkhaar geweest. Hij hoort dat Dora contact met boven heeft, en is nieuwsgierig. Maar ook weer niet zo nieuwsgierig dat hij het nieuws uit de eerste hand wil horen. Angela gaat met twee foto’s bij een medium naar binnen en krijgt te horen ‘dat het goed met de jongens gaat’. Zoiets vertelt zijn ex-vrouw ook steeds weer. Het staat haaks op zijn overtuiging. ‘Misschien word ik ooit nog eens overtuigd. Ik houd me aanbevolen voor “goed” nieuws’, zegt hij.
Hier is een man druk bezig met opruimwerkzaamheden. Hier maakt een kinderloze vader de weg vrij voor een iets beter bestaan.
Hij koestert zijn contacten met lotgenoten, zoals de familie Brilhuis in Hengelo. Dat helpt soms, maar soms ook niet. ‘De pijn wordt na verloop van tijd minder scherp, zeggen ze. Maar van Margret hoor ik ook andere geluiden. Zij kan na elf jaar af en toe nog verschrikkelijk in de put zitten. Pas had ze nog een hele nacht liggen huilen. Ze zegt: “Gelukkig heb ik nog een dochter.” Dat is haar redding.’
Hij vertelt over een bijzondere ontmoeting met John Bosman, de oud-voetballer van onder meer Ajax, Anderlecht, Twente en AZ. Bosmans zoontje Devin overleed in oktober 2001 na een aanrijding. ‘We hadden telefonisch contact, hij kwam naar me toe. Ik zag aan zijn ogen dat hij onderweg had zitten huilen. Het gesprek ging moeizaam, we zeiden niet zo veel. Maar alles wat we zeiden was raak. Het was alsof hij mijn gevoelens uitte, en andersom. Ook Johnny is nog elke dag aan het overleven. En ook hij heeft tenminste nog een kind.’
Op 10 april was hij met Angela, Bosman en diens vriendin uitgenodigd voor de onthulling van een monument in Nuenen, bij Eindhoven. Het Landelijk Monument voor Jonge Verkeersslachtoffers (Toekomst, Troost en Tranen) is ook een kunstwerk van Károly Szekeres. Daar waren veel lotgenoten. ‘Het was bijzonder om daarbij te zijn. Om tussen allemaal van die verdrietige mensen in te lopen. Maar uiteindelijk ben je toch vooral met je eigen ellende bezig.’
Iedereen is met zijn of haar eigen leed bezig. Iedereen lijdt, of het nu hardop is of in stilte. Vlak na het ongeluk hoorde hij het verbijsterende verhaal van de buren van zijn moeder. ‘Die vrouw had altijd iets triests over zich. Geen wonder, bleek toen. Hun eerste kind is op vierjarige leeftijd verdronken. Dat gebeurde zo’n veertig jaar geleden. Mijn moeder woonde al twintig jaar naast hen. Ze zijn er nog elke dag mee bezig.’
Hij raakte bevriend met Rob en Nicole Versteeg uit Monnickendam, die ook twee kinderen kwijtraakten. ‘Rob werkt bij Fortis en heeft er zelfs voor gezorgd dat dat bedrijf ons voetbaltoernooi flink sponsort.’
‘In het begin heb ik een paar keer gesproken met Frea, een medewerkster van slachtofferhulp. Zij had tweeënhalf jaar eerder een kind verloren. Ze vertelde nooit hoe of wat. Maar ik vond het ongelooflijk knap dat ze dat werk aankon.’ Dat zijn voor hem de aanknopingspunten.
Met hem gaat het bijna elke dag een beetje minder slecht, zo zegt hij. ‘Vorig seizoen betrapte ik mezelf erop dat ik voor het eerst weer langs de lijn stond te juichen bij een doelpunt. Ik ben eigenlijk helemaal niet zo’n juicher, nooit geweest. Het was mooi, maar toch ook weer niet. Ook als ik een keer lach neem ik het mezelf kwalijk. Wat sta je nou te lachen? Hoe kun je nou nog lachen? Elke keer dat schuldgevoel.’
Er zijn echter ook nog zo akelig viel diepe dalen. Rond verjaardagen, of andere gedenkdagen bijvoorbeeld. ‘Een paar weken na dat juichen werd ik met een rode kaart naar de kleedkamer gestuurd. Die scheidsrechter was partijdig, maar ik was ook echt schandalig tekeergegaan. In de rust ben ik naar hem toe gegaan om mijn verontschuldigingen aan te bieden. Maar ik had een hersenschudding, ik was mezelf niet, en ik vroeg hem of hij wist wat voor een ramp mij was overkomen. Dat wist-ie niet. Toen ik het vertelde, schrok hij zó, dat ik na de rust weer op de bank mocht plaatsnemen.’ Hij schaamt zich voor het verhaal. Voor slecht gedrag geldt geen enkel excuus.
Pieken en dalen liggen zo akelig dicht bij elkaar. ‘Het werk aan het Lesley Boerebach Talententoernooi leidt je flink af. Je bent druk met het regelen van dingetjes, je leeft naar zo’n dag toe, je houdt je goed op de dag zelf. Maar dat is de stilte voor de storm. Als de dag voorbij is, die dagen erna… dat is verschrikkelijk.’
Het levert hem ook kopzorgen op. Nu is iedereen nog behulpzaam, meelevend, enthousiast. ‘Maar wie weet over pakweg drie, vijf jaar nog waarom dit een speciaal toernooi is? Wie komt er dan nog belangeloos opdraven, wie schenkt er dan nog gesigneerde shirts, wie herinnert zich dan nog onze mannetjes? Zal het tegen die tijd niet meer frustratie dan steun opleveren? Daar ben ik een beetje bang voor.’
Heel af en toe droomt hij weer van zijn jongens. ‘Dat is fijn, dan zie je ze weer.’ Eerst kwam alleen Lesley ’s nachts langs, daar voelde hij zich schuldig over. ‘Maar de laatste tijd droom ik gelukkig ook over Sven.’
Ze hebben hem een boodschap gegeven. Hij móét verder. Hij móét er nog iets van proberen te maken. Die zelfdestructie, dat moet nu echt voorbij zijn. Ze hebben hem nog niet nodig, daarboven.
Audrey, de driejarige dochter van zijn broer René, geeft troost. ‘Ze lijkt zo heerlijk veel op Lesley. Qua uiterlijk en innerlijk, in doen en laten. Echt in alles. Als ze wordt gekriebeld op haar rug, haar reactie als ze iets niet lust, haar oortjes…’ Audrey is een geschenk uit de hemel. ‘Maar dat ze zo op Lesley lijkt, maakt het soms ook wel weer heel moeilijk.’
Met dit boek wil hij mensen de ogen openen. Het leven van een voetballer wordt omgeven door glitter en glamour, voetballers worden gezien als zondagskinderen. Zijn verhaal moet de vooroordelen wegnemen. ‘Je grootste angst als ouder? Dat je kind valt. Dat hij of zij een hersenschudding heeft, of een been breekt. Dat was mijn grootste angst ook. Maar niet dit! Niet wat ons is overkomen. Je hebt altijd het idee dat je zoiets domweg niet kán gebeuren. Het ís gebeurd. En nog wil je het niet geloven.’
‘Het wordt overal om me heen onderschat. Ik kom mensen tegen die geen dag meer aan ze denken. Dit boek moet mensen aan het denken zetten. En ik hoop dat ze zich mijn jongens altijd zullen blijven herinneren.’
Verdriet kun je niet op een weegschaal leggen. Persoonlijk leed weegt altijd het zwaarst. Toch hoopt hij dat mensen, als ze zijn verhaal horen of lezen, leren relativeren. ‘Mijn verhaal laat zien hoe diep je kunt vallen. Het kan altijd erger, hoe verschrikkelijk je je eigen verdriet ook vindt. Misschien kan het op die manier een troost zijn voor mensen die het moeilijk hebben.’
‘Elke dag wakker worden met dat idee: ze zijn er niet meer. Het is niet te doen. Maar toch ga je door. Voor Angela, voor Eijkelkamp, voor mijn broer en zijn vriendin Monique, voor Audrey, mijn moeder en tante Wil. Voor alle andere mensen die nog steeds voor honderd, nee voor duizend procent achter me staan. Ik hoop dat ik ze ooit iets kan teruggeven.’