5 Onvermijdelijk

 

 

 

Zou die agent hebben zitten slapen bij de lessen communicatie? Er moet meer blauw op straat, maar ze hoeven toch niet alleen de taal van de straat te spreken? Hoe kun je zulk slecht nieuws zo slecht brengen? 

   ‘Ga maar even zitten,’ zei de agent. Die lange man met die grote motorhelm in zijn handen. Ga maar even zitten… Maar hoe kun je rustig gaan zitten als je weet dat je straks wilt wegrennen voor de werkelijkheid? Als je beseft dat dit uniform in functie is? En dat hij ’s avonds niet gezellig, in het kader van de actie buurtpreventie, de sloten komt controleren?

   ‘Je oudste zoon is kapot,’ zei hij. ‘En je jongste ligt kritiek.’ De klok staat op iets over halftwaalf. De tijd en de wereld staan stil.

 

Welke imbeciel is dát nou, was zijn eerste reactie toen de bel in de gang de nachtrust verstoorde. Was het maar alleen bij die nachtrust gebleven. De deurbel verstoorde zijn leven.

   Angela riep hem naar beneden, omdat er een motoragent voor de deur stond die naar hem vroeg. Toch niet mijn moeder, dacht hij.

 

Lesley kapot… Sven kritiek… dat kon gewoonweg niet waar zijn. Wat een stomme fout, wat een vreselijke blunder! Waren ze bij de politie nu helemaal gek geworden? Lesley en Sven konden simpelweg niet bij elkaar zijn. Les was een dag eerder met een vriendje op waterskikamp gegaan. Ze zouden pas aan het eind van de week weer thuiskomen. Thuis bij Dora en Sven. ‘Ze kunnen helemaal niet bij elkaar zijn, man. Wat klets je nou!’ zei hij tegen de motoragent.

   De politieman was aan het twijfelen gebracht door zo veel vastberadenheid en overtuigingskracht. De radeloze vader had nog hoop dat het slechte nieuws bij de verkeerde voordeur had aangebeld.

 

Een telefoontje naar Politie Flevoland bevestigde het slechte bericht. Les was eerder van kamp teruggekeerd omdat hij heimwee had. Hij had Dora gevraagd hem zo snel mogelijk weer op te halen. Dat klonk plausibel. Michel was vroeger ook regelmatig halsoverkop van logeeradresjes vertrokken.

   Heimwee: het klonk dan misschien geloofwaardig, maar het resulteerde in ongeloof. Er was géén pijnlijke vergissing gemaakt. De waarheid was nog veel pijnlijker. Het was het verkeerde nieuws, op het goede adres.

 

‘Ik wou door alle ramen heen vliegen,’ zo herinnert hij zich. Hij belde met bevende handen zijn beste vriend René Eijkelkamp, met wie hij eerder op de avond in de feesttent van de voetbalclub in Terwolde nog een biertje had gedronken.

   Toen was geluk nog heel gewoon en leek voetbal het allerdierbaarst in de wereld. Hij had ’s middags de talenten van Jong Go Ahead getraind en was naar Terwolde gereden om naar de oefenwedstrijd van Eagles 1 tegen AZ te kijken. Dat duel begon om halfzeven. Precies op het moment dat er ergens tussen Biddinghuizen en Swifterbant een auto van de weg raakte.

 

Eijkelkamp was onderweg. Zijn vriend was na het late telefoontje uit Deventer onmiddellijk in de auto gestapt. ‘We gaan voor je jongens met z’n allen door het vuur. Rustig maar, Mies, ik kom eraan,’ had de Eijk gezegd.

   Nu moest hij iets drinken. Om rustiger te worden. Om iets te verdoven. Met Angela had hij na terugkeer uit Terwolde een fles wijn leeggemaakt. Ze liep naar de buren, vertelde daar het afschuwelijke nieuws en kwam terug met een flesje rode wijn.

 

‘Als je nu terugkijkt, worden onwaarschijnlijk veel dingen duidelijk’, zegt Angela. ‘Ik heb de jongens zaterdagavond naar Dora in Swifterbant gebracht. Ze wilden me toen niet naar huis laten gaan, ik moest blijven barbecuen en ze bleven maar aan me hangen. Dat was heel opvallend. Alsof ze een voorgevoel hadden.’

   Hij zegt: ‘Toen ik ’s middags na de training in een leeg huis aankwam, vond ik een briefje van Lesley. Dat deed-ie nooit. Waarom dit keer wel? “Laat je niet gek maken, pap”, stond erop. Dat is toch geen toeval?’

   Zij weer: ‘De dag voor het ongeluk liet Michel me niet naar mijn werk gaan. Die blik in zijn ogen… die vergeet ik nooit meer. Alsof hij de dood had gezien. Alsof hij het allemaal al wist.’

 

Zijn voetbalvriend bracht hen naar het ziekenhuis in Amsterdam. Het was een dollemansrit in het donker. Ruitenwissers aan de binnenkant van de ramen, tranen als brandstof.

   Nog even met z’n drieën bij elkaar. Met een gordel als bescherming tegen een keiharde confrontatie. Straks moest die gordel af. Straks moesten ze het ziekenhuis in. Straks zouden ze de verschrikkelijke werkelijkheid onder ogen moeten komen.

 

Ze wisten in de hoofdstad de weg naar het ziekenhuis niet. Ze verdwaalden en raakten in paniek. Gelukkig zagen ze een politieauto. Eijkelkamp legde het de agenten uit. Zo werden ze uiteindelijk naar het VU Medisch Centrum geëscorteerd.

   Hij heeft zich er later nog wel eens boos over gemaakt. Waarom heeft die politieagent uit Deventer hen niet naar Amsterdam gebracht? Hoe kun je ontredderde mensen alleen op weg naar de hel sturen? Het is eigenlijk een wonder dat het goed is gegaan.

 

Rond halftwee stormden ze het ziekenhuis binnen. Vol met vragen, stijf van angst. Ze waren toch niet te laat? Ze wilden naar Sven toe. Er was al zo veel tijd verloren. Ze werden een wachtkamer ingeduwd. Daar zat een zwerver, én een beveiligingsmannetje. Waarom hield die bewakingsman hen zo in de gaten?

 

Een peloton witjassen kwam voorbij. Goedbedoeld, slecht getimed. De doktoren wilden eerst de ernst van Svens situatie uitleggen, pas daarna mochten ze dan eindelijk naar binnen. ‘We moesten eerst de handen wassen. Svennie had een tulband om. Ik denk dat-ie toen al was geopereerd. Hij had een gezwollen gezicht, het rook er naar bloed. Sven zag er slecht uit… maar hij leefde in ieder geval nog.’

 

Het was op de intensive care van de kinderafdeling. In de zaal van Sven lagen drie baby’s in couveuses. Het was een spektakel van slangetjes, toeters en bellen. Michel herinnert zich nog het kastje bij het bed van Sven. Met dat metertje. Dat gaf de hoeveelheid vocht in het hoofd van zijn zoon aan. Daar zaten Angela en hij steeds maar naar te staren. Dat metertje moest omlaag. Het metertje was echter ongehoorzaam. 

 

Drie dagen vocht Sven nog voor zijn leven. De doktoren hadden de hoop al eerder opgegeven. Hij stoorde zich aan hun ‘gezeur’ over orgaandonatie. ‘Ze begonnen er eigenlijk al direct na binnenkomst over te praten. Dat kan toch niet! Ze mochten hem niet opensnijden, natuurlijk niet. Lesley was ik al kwijt, maar Sven leefde nog. Ook al zou hij als kasplantje verder moeten… Een kasplantje kun je nog knuffelen… Ik kon er niet één missen, laat staan twee! Ze moesten hem gewoon redden. Ik wilde met hem naar de allerbeste doktoren. Desnoods in Amerika of waar dan ook.’

 

Uit het medisch dossier van het VU Medisch Centrum blijkt dat Sven om 20.07 uur daar was aangekomen. Snel na binnenkomst onderging hij een spoedcraniotomie, de neurochirurg maakte een opening in de schedel en constateerde een subduraal hematoom (bloeding tussen spinnenwebvlies en harde hersenen), én een forse zwelling van de hersenen.

 

Sven was met de traumahelikopter naar het ziekenhuis in Amsterdam vervoerd. Zijn moeder Dora lag in shock in het Zuiderzeeziekenhuis, broer Lesley was bij het ongeluk op slag dood geweest en lag in het mortuarium van Lelystad. ‘Dan denk ik gelijk aan zo’n koude la. Misschien klopt dat beeld niet. Ik wil het niet eens weten. Het is afschuwelijk.’

   ‘Toen mijn broer René in het VU aankwam, heb ik ’m gelijk naar Les gestuurd. Ik kon niet weg bij Svennie. Ik vond het zo zielig dat Lesley daar maar in zijn eentje lag. René heeft hem gezien. Ik wilde er niets over horen.’

 

Pas vijf uur na het ongeval in Swifterbant ging in Deventer de deurbel. De politie in Lelystad had bij de zoektocht naar hem pech, want hij gebruikte zijn huis daar alleen in het weekeinde, voor als hij de jongens had. In Deventer woont hij bij Angela en daar staat hij niet ingeschreven.

   Onder ‘Boerebach’ in het telefoonboek van Lelystad staat alleen zijn broer René, maar die was met zijn gezin in Davos, waar neefje Jerry voor zijn astma maandenlang in een kuuroord zou verblijven. René was er met de auto, maar vloog na het onheilspellende telefoontje snel terug. Ondanks zijn verschrikkelijke vliegangst. 

 

Het was voor de politie een lastige opgave hem te vinden, maar vijf uur… Waarom duurde het zo lang, zo vraagt hij zich nog wel eens af.

 

Jolanda Oudhuis en Rob Schoen leidden de zoektocht namens de politie Noord-Flevoland en beschreven de moeilijkheden: ‘Tot omstreeks 21.00 uur zijn alle collega’s die avonddienst hadden ter plaatse geweest bij de aanrijding en hebben daar hulp verleend, wegen afgezet, ambulances begeleid, slachtoffers opgevangen en andere voorkomende noodzakelijke werkzaamheden verricht. Daar ter plaatse konden de collega’s zich niet bezighouden met de vraag of er nog andere personen in kennis moesten worden gesteld.’

   ‘Het was dusdanig hectisch dat de chef van dienst van die avond, Patrick Lopes Cardozo, de nachtdienst heeft laten bellen om deze om 21.00 uur al te laten beginnen, in plaats van 22.00 uur’, valt te lezen in het verslag van de politie.

   Het speurwerk begon toen Jolanda (chef nachtdienst) zich rond 21.00 uur op het bureau meldde. Jolanda: ‘Ik kan mij nog herinneren dat er collega’s waren die Michel vanuit het verleden in Lelystad kenden (niet strafrechtelijk), waarbij werd aangegeven dat als de moeder van Michel Boerebach werd benaderd, dit fatale gevolgen zou kunnen hebben. Dit zou te maken hebben met haar gezondheid.’

   Rob (achterwacht nachtdienst) kreeg dat te horen in het Zuiderzeeziekenhuis, waar Dora opgenomen was en de agent bij haar familie informeerde naar medische gegevens van Sven. ‘Het VU had daarom gevraagd. Ik ben lang in het ziekenhuis gebleven om de familie te steunen. Bijkomend probleem was dat in hetzelfde ziekenhuis ook de veroorzaker van het ongeval werd geholpen,’ aldus Rob.

 

Na de poging Michel via zijn broer op te sporen, werd contact gezocht met Go Ahead Eagles. Jolanda: ‘Daarna, en vraag me niet meer precies hoe dat is gegaan, kwamen wij erachter dat Michel een vriendin had in Deventer. Uiteindelijk is ook dit adres achterhaald en zijn de collega’s van Deventer daarnaartoe gegaan. En gelukkig werd Michel daar aangetroffen.’

   ‘Deze aanrijding heeft voor ons ook veel impact gehad. Als je het hier in het bureau hebt over Boerebach, dan weet iedereen exact dat deze naam verbonden is aan de dodelijke aanrijding waarbij de twee broertjes zijn overleden. Dit soort zaken, waar kinderen bij betrokken zijn, hebben überhaupt veel impact op collega’s,’ zo besloten Rob en Jolanda hun relaas.

 

Rest toch de vraag waarom het niet mogelijk was eerder aan de speurtocht te beginnen. Desnoods vanuit een ander bureau. Als iedere minuut telt…

   Ondanks alle beloftes van politici: in Flevoland loopt er, na elke reorganisatie, steeds weer minder blauw op straat. De agenten in Lelystad valt niets te verwijten. Ze spanden zich stuk voor stuk in, ze toonden hun betrokkenheid en herkenden het immense verdriet. Ze deden alles wat binnen hun mogelijkheden lag. Maar hun mogelijkheden zijn na alle bezuinigingen gewoon niet toereikend.

 

Het werd druk in het ziekenhuis. Het nieuws was overal als een bom ingeslagen. Zijn spelers van Achilles ’12, de amteurclub uit Hengelo die hij destijds ook trainde, kwamen in kleine groepjes langs. Familie, vrienden en kennissen meldden zich in de kantine van het VU-ziekenhuis. ‘Al die steun… het was fijn.’

 

Het leidde hem een beetje af, het was een alibi om regelmatig naar buiten te vluchten. Angela hield de wacht bij Sven. Zíj stoorde zich aan alle drukte in en om het ziekenhuis. Aan de lachende mensen, jonge ouders die met gloednieuwe Maxi-Cosi’s en roze of blauwe ballonnen door de gang huppelden. Aan de traumaheli’s die af en aan vlogen. Wat een kleregeluid. Aan het eten in de kantine, dat stonk. Aan het gebrek aan frisse lucht. Soms moest ze echt even naar buiten. Een lift, negen verdiepingen, lange gangen, de deur door. Dan moest ze even zuurstof bijtanken. Ademhalen. 

 

Er moesten belangrijke beslissingen worden genomen. Steeds weer kwamen er doktoren op de uitzichtloze situatie wijzen. ‘Je luistert wel, maar je hoort niks. Sven leefde nog. Dat was het laatste waar ik me nog aan kon vasthouden. Ik ben voor die doktoren heel vervelend geweest. Ik herinner me nog een jonge arts. “Hoe oud ben je eigenlijk,” beet ik hem toe. “Heb je dit gvd al eens eerder meegemaakt: één ongeluk, twee broertjes…” Dat had-ie niet.’

 

Uit het medisch rapport van het ziekenhuis: ‘Met name de sterk wisselende psychische toestand van de vader gaf geregeld aanleiding tot ernstige zorgen. Vader uitte regelmatig dat ook hij uit het leven zou stappen.’

 

Om de drukte van vrienden en de druk rond de onvermijdelijke beslissing te ontlopen, vluchtte hij in die drie dagen in het VU Medisch Centrum wel eens naar het kapelletje, het zogenaamde stiltecentrum. Daar lag een schriftje, waarin hij zijn brieven schreef aan God. ‘Ik heb daar een paar keer gezeten om mijn hart te luchten. Ik heb geen idee meer wat ik heb opgeschreven, maar ik kan me voorstellen dat het taalgebruik niet al te netjes was.’

 

De schriftjes worden bewaard. De pastorale dienst van het VU duikt ruim achttien maanden na de ‘dreigbrieven naar boven’ het archief in. Het bewuste schriftje wordt gevonden, maar de blaadjes tussen 20 en 29 juli zijn er uitgescheurd. Censuur in verband met godslastering? Of toch gewoon toeval? 

 

Hij zat aan het bed, urenlang. Wat zeg je tegen je mannetje dat zo dapper ligt te knokken? Het komt wel goed, man. Houd vol. ‘De doktoren zeiden: hij reageert op niks. Dit is kansloos. Maar toen ik tegen hem praatte, kneep hij in mijn hand. Echt. Ik ben niet achterlijk. Medisch gezien kan het misschien niet, maar ik voelde het echt.’

 

Ook de verpleegkundigen op de afdeling kindergeneeskunde noteren een klein mirakel. Uit het Verpleegkundig dossier, 24/7: ‘Beweging. Iets met arm. Trok beide benen op.’

 

‘Zie je wel! Ik was dus niet de enige,’ zegt hij. ‘Ik ben trots op Sven. Hij heeft me gehoord en hij kneep. Hij was zó sterk. Er was er daarom ook maar één die het einde kon aangeven. Niet de artsen, niet ik, maar Sven.’

 

Drie nachten bracht hij door in het ziekenhuis. Er was een bed, hij lag er wel eens op. Maar slapen… ‘Als ik daar lag dan vloog het me naar de keel. Woensdagnacht ben ik weggelopen. Ik heb een taxi gepakt en me op de Dam af laten zetten. De Dam… da’s het enige wat ik me herinner. Waar ik verder ben geweest, weet ik echt niet meer. Ik was in shock.’

   Het ziekenhuis was in rep en roer na zijn nachtelijke wandeling. ‘Ze dachten dat ik mezelf voor een tram wilde gooien. Dat is toen nooit in mijn gedachten opgekomen. Sven was er nog voor mij. Ik moest er ook voor hem zijn…’

 

‘Het was natuurlijk stom, iedereen zo in onzekerheid te laten. Als ik kijk hoe lief iedereen om me heen was. Zo’n Eijk… Ik denk dat hij dagenlang niet op z’n werk is geweest. Hij heeft maar heen en weer gereisd tussen het VU en Deventer om dingen op te halen. De verpleegsters waren zo lief en zorgzaam. En de doktoren… Ik maakte wel ruzie met ze, maar zij waren ook heel hard aan het vechten. Iedereen leefde mee.’

 

 In de nachten die volgden werd hij nauwlettend in de gaten gehouden. Hij mocht niet nogmaals ontsnappen. Hij slikte pillen om de ondraaglijke pijn toch een beetje draaglijker te maken. Een beveiligingsman was direct na hun binnenkomst in het VU als hun beschermengel aangesteld. Hij zorgde dat de telefoontjes werden doorgegeven, dat het bezoek te horen kreeg waar ze te vinden waren en dat Michel uit de buurt van de drank bleef. ‘Die man was geweldig. Ik heb respect voor de manier waarop ze dat allemaal hebben georganiseerd’, zegt Angela.

 

Het onvermijdelijke blijft onvermijdelijk. Ook als je ervoor wegloopt. Vrijdagmiddag 25 juli was er geen ontkomen meer aan, Sven werd hersendood verklaard.

   Het was 13.50 uur. Thuis in Lelystad, aan de Haf, ging precies op dat moment de klok in staking. Sindsdien tikt er in de nauwelijks bewoonde huiskamer niets meer, heerst er doodse stilte. Het is en blijft er tien voor twee.

 

De voorbereidingen voor een weefseltransplantatie werden getroffen. Hij gaf uiteindelijk toch toestemming voor donatie van een hartklep en hoornvlies. ‘Sven was zó sociaal. Dat zou hij zeker zo hebben gewild. Ik denk dat-ie het liefst zelfs álles weg wilde geven.’

   ‘Langzaam wordt naar die beslissing toegewerkt. Ik had wel met Sven als kasplantje verder willen leven, maar dat was ook niet eerlijk geweest naar hem toe, denk ik. Sven is uiteindelijk zelf gestopt. Voor mijn gevoel wilde hij Les niet alleen laten.’

   ‘Dora heeft later gelukkig ook gezegd dat ik in die drie dagen in het ziekenhuis de goede beslissingen heb genomen. Niemand heeft me iets verweten.’

 

Was het de negende verdieping? Het leek in ieder geval veel hoger. En het zag er zo aanlokkelijk uit. Dwars door de ruit, een vlucht, een val. Weg van de problemen, weg van alle ellende. Ook op weg naar zijn vader en Les. Sven zou zo komen.

 

Een kus, een paar woorden. Wat kun je zeggen als woorden tekortschieten? Hoe kun je iets in zijn oor fluisteren, als je hem eigenlijk uit zijn coma wakker wilt schreeuwen, als je het eigenlijk wilt uitkrijsen? Van pijn, van woede en ongeloof. ‘Als God bestaat, dan is er iets mis met zijn rechtvaardigheidsgevoel.’

 

‘Ga maar naar Les,’ fluisterde hij hem toe. En: ‘Ik hou zielsviel van je.’ Toen liep hij de kamer uit.

 

Donatie van organen zou hebben betekend dat Sven direct na zijn dood naar de operatiekamer zou worden gebracht. Moederziel alleen in een koude, kille OK. Met zijn moeder en broer in Lelystad, zijn vader en Angela ergens in zo’n stinkende, steriele, lange witte gang. Dat kon niet, dat mocht niet. Het was al zo erg dat het gezin was verscheurd. Daarom werd alleen weefsel afgestaan, daar is minder haast bij. 

 

Angela had gevraagd of ze bij Sven mocht blijven. Ze tilde hem van bed, ze waste hem, ze poetste zijn tanden. Hij had alleen een luier om. Ze trok hem een T-shirt van Michel aan. Ze knuffelde hem.

   Op 25 juli om 18.30 uur stierf Sven in de armen van Angela. Ze bleef nog een halfuurtje bij hem. Toen hadden ze daar helemaal niets meer te zoeken.

 

Michel ging naar Dora, die nog steeds in shocktoestand verkeerde en op de intensive care lag. Juist op de dag dat Sven zijn laatste adem uitblies, mocht zij van de beademing af.

   Híj had nog mee kunnen vechten, hij had het nog met eigen ogen kunnen aanschouwen. Hij had nog dat medisch onmogelijke kneepje in de hand mogen voelen. Zij werd op maandag pas wakker en was alles kwijt.

   ‘Ze dacht – geloof ik – dat ik kwaad zou zijn. Ik was alleen nog maar verdrietig. Ik heb nooit gevraagd of de jongens achter in de auto een gordel om hadden. Ik wil het niet eens weten. Bij mij hadden ze ook niet altijd zo’n ding om.’ Ze hadden een gordel om, maar die bood geen bescherming. 

 

Het was die maandag natuurlijk een emotioneel weerzien. Dora wilde gelijk naar Les toe, hij ging echter niet mee. Hij wilde zich zijn mannetjes anders herinneren. Blakend, lachend en levend. Niet onder lakens, dood. Zijn moeder zei later dat dat een verstandige beslissing was. Lesley had een doek om een kant van het hoofd. ‘En dat is natuurlijk niet voor niets. Hij zag er niet goed uit, zei m’n moeder. Dat geloof je dan maar.’

 

Je bent nog in shock, je wordt geleefd. Er zijn allerlei verplichtingen, er moeten opnieuw belangrijke beslissingen worden genomen. Hij wilde er niet voor weglopen. Hoe moeilijk ook. Een Feyenoord-kissie voor Les, een legerpakkie voor Sven, de muziek. ‘Kleine jongen’ van Hazes. ‘Toen Les in 1991 in het ziekenhuis werd geboren, reed ik met m’n schoonzus naar huis. Daar zetten we Hazes op en belden m’n vader. Die ouwe zat aan de telefoon zo ongelooflijk hard te janken…’

 

Angela en hij sliepen die dagen bij zijn moeder in Lelystad. Iets verderop aan de Haf staat zijn eigen woning. ‘Maar dat huis was gelijk dood.’ Die jongenskamer… hij durft er nog steeds niet naar binnen.

 

Angela ging tussendoor nog even naar de Haf. Op zoek naar het zwarte Nike-balletje dat zo’n beetje als tweelingbroer van Les gold. Ze waren onafscheidelijk. Voor die bal zou er slechts één goede plek zijn: bij Les in de kist.

 

Ze heeft een uur gezocht. Echt overal. Het balletje was niet te vinden. Later op de dag ging ze nog maar eens. Midden in de huiskamer lag-ie. Niet te missen.

   Ze geloven eigenlijk niet in allerlei wazige verhalen. Maar dit… dit kon gewoon niet. Hier was iets merkwaardigs aan de hand. Iets van hogerhand.

 

‘Je moet sterk zijn. Beresterk. Eerst knokken, dan belangrijke knopen doorhakken. En dan die laatste dagen voor de begrafenis…’

 

Het begon donderdagavond in de aula. Het afscheid nemen. ‘Het was vreselijk druk. Dan zit je daar in zo’n rijtje te wachten tot iedereen voorbij is. Ik vond het een poppenkast.’

 

Het was nog niks vergeleken met vrijdag 1 augustus: ‘Ik heb de hele dag gehuild.’ ‘You’ll Never Walk Alone’ klonk. Toen kon hij zich even niet bedwingen. Het rechterbeen haalde uit. Net als vroeger: verwoestend. Hij schoot een bloemstuk weg. ‘M’n broer en Angela hielden me tegen. Ik ging door het lint.’