6 Allemansvriend

 

 

 

De vorige keer was het een soort schoolreisje geweest. Een reuzespannend avontuur voor kinderen die even hun bed mochten verlaten, de kamer en afdeling af. Even weg bij de witte jassen, de vieze geur, én de sleur van het ziekenhuisleven om de nieuwe helikopter van dichtbij te bewonderen. Sven, met zijn onweerstaanbare lieve koppie, had het toen voor elkaar gekregen dat hij als patiëntje in de heli mocht rondneuzen. 

 

Sven Boerebach werd na het auto-ongeluk tussen Swifterbant en Biddinghuizen met diezelfde traumahelikopter naar het VU-ziekenhuis getransporteerd. Een paar jaar eerder was het een vluchtje uit een doodsaai bestaan. Dit keer was het een enkele reis richting hiernamaals, of wat-hierna-komt.

 

Het was twee dagen na het plotselinge overlijden van Michel Boerebach senior, de opa op wie Sven zo dol was. En dat was wederzijds. Ze waren in het huis aan de Haf. ‘En ineens lag Sven op de bank verschrikkelijk te schudden en te beven. Het was – zo bleek later – zijn eerste epileptische aanval. Epilepsie komt vaak pas aan de oppervlakte als er in het leven iets heftigs gebeurt. Bij Sven was dat het overlijden van zijn opa.’

   De huisarts kwam erbij, ze werden verwezen naar het Zuiderzeeziekenhuis. ‘We waren bang voor een tumor in zijn hoofd. Je gaat gelijk aan het ergste denken.’

 

Er waren dagen bij dat Sven meer dan dertig aanvallen had. Vooral de slapeloze nachten waren om radeloos van te worden. Een tijd waarin je constant je hart vasthield.

   Het lieve mannetje werd soms agressief, op school en thuis was hij soms onhandelbaar, maar vrijwel altijd ontiegelijk druk. Hij veranderde door de ziekte, die hem en zijn familie in de greep hield, uitputte, maar toch ook weer de kracht gaf verder te zoeken. Dit was de echte, leuke, lieve, zachtaardige Sven niet meer. Hij verdiende beter, iedereen verdiende beter.

 

Dora had het idee van het kastje naar de muur te worden gestuurd. Alleen zij wist en voelde hoe erg het was. Zij zag het elke dag aan, zij lag elke nacht naast hem. Terwijl de geraadpleegde doktoren hun schouders ophaalden, Sven steeds maar weer naar huis stuurden, geen oplossing boden, maar wel een rekening indienden. Het was om gek van te worden.

 

‘Pas in het VU-ziekenhuis, vele onderzoeken later, kwamen ze erachter om wat voor soort epilepsie het ging. Sven was zo dapper,’ zegt hij bewonderend. ‘Een onderzoekje hier of daar: het interesseerde hem niet.’

   ‘Als Lesley een prikkie kreeg, was-ie maanden van slag. Sven niet, die was bikkelhard voor zichzelf. Het mannetje heeft zoveel injectienaalden gezien. Hij is lekgeprikt, maar zeuren, klagen of janken deed hij nooit.’

 

Uiteindelijk bleek het om het Syndroom van Landau-Kleffner te gaan. De neuroloog Landau en de logopedist Kleffner kwamen tot de omschrijving van de zeldame ziekte, een kinderepilepsiesyndroom.

   Epilepsie is een tijdelijke storing in de elektrische activiteit van de hersenen. Die storing uit zich in de vorm van aanvallen: kortsluiting in de hersenen.

   De epilepsie is bij Landau-Kleffner gekoppeld aan een ver achterblijvende taal- en spraakontwikkeling, én gedragsproblemen (concentratie, hyperactiviteit, agressiviteit, soms depressiviteit, eet- en slaapproblemen).

 

Dat verklaarde ook de achterstand die Sven in zijn eerste levensjaren al had. ‘Hij was als peuter laat met lopen en praten. Dat was allemaal ineens duidelijk.’

 

Sven verbleef vier maanden intern in Meer en Bosch in Heemstede en in de Cruqiushoeve in Cruqius, een instelling die specialistische hulp bij epilepsie biedt. Doordeweeks werd er druk gezocht naar de goede mix van medicijnen, waardoor het jonge mannetje zich weer een beetje de ‘oude’ kon voelen. Alleen in de weekeinden mocht hij naar huis.

 

‘Hij kreeg een bolle kop van de prednison. Ik herinner me nog dat ik hem daar in de gymzaal zag, tussen allemaal kinderen met van die helmpjes op. Dat hoefde Sven gelukkig niet. Maar ik heb hem vaak zien rondlopen met van die elektrodedraden aan zijn hoofd. Op die manier peilden ze de activiteit van zijn hersenen. Het was een akelig gezicht, maar het was natuurlijk vooral zielig voor hem.’

   ‘Zo’n helm was gelukkig niet nodig. Sven viel eigenlijk nooit. De meeste aanvallen had-ie ’s nachts, overdag had hij alleen van die absences. Daar merkte je niet eens zo veel van, dan leek het alsof hij zat te dromen.’

   ‘Hij moest in die gymzaal over zo’n evenwichtsbalk heen, maar hij kon amper nog gewoon lopen. Het leek helemaal nergens op. Sven was zijn coördinatie kwijt.’

 

De vier maanden intern in Heemstede en Cruqius sorteerden effect. De juiste mix werd gevonden, de juiste Sven keerde terug. ‘Hij slikte, geloof ik, wel elf pillen per dag. Zonder te morren. Ik weet echt niet meer hoe al die troep heet, maar het werkte wel.’

 

Het was eerlijk verdeeld in het voormalige kwartetje-Boerebach. Les leek sprekend op zijn vader, net zo introvert, behoedzaam, type kat-uit-de-boom. Eigenlijk in alles tegenpolen van de open, spontane Dora en Sven. ‘Dora had veel vrienden. Ik op z’n hoogst een handvol. Ik ben niet zo goed in op visite gaan,’ zegt de oud-voetballer die zichzelf als ‘wat schuw’ typeert.

 

‘Sven was een allemansvriend. Hij zag geen goed of kwaad, hij zag alleen maar lieve, leuke mensen. Les observeerde liever eerst. Hij had het gelijk door als iemand niet deugde en dan liet-ie het merken ook. Dat heb ik ook. Daarom heb ik zo’n hekel aan bestuurskamers. Daar lopen wel eens van die mensen die denken dat ze belangrijk zijn, die je joviaal begroeten maar achter je rug heel anders over je praten.’

 

‘Het waren niet alleen wat dat betreft twee uitersten,’ weet Angela. ‘Sven kende geen angst, hij zag geen gevaar. Het liefst zat hij de hele dag in de achtbaan. Alleen, en met een grote glimlach op zijn gezicht.’

   ‘Les was bangig. De laatste keer dat we in Six Flags waren, beloofde hij: “Volgend jaar ga ik alleen, pa…” Het heeft niet zo mogen zijn,’ vertelt Michel.

 

De oudste was intelligent, de jongste zou misschien nooit leren lezen en schrijven. Angela: ‘Af en toe zaten we samen aan tafel te oefenen. Dan probeerde ik hem zijn naam te laten schrijven. Soms had hij een uur geduld, maar soms was hij het na tien minuten al zat.’

 

De een een denker, de ander een doenertje. Sven hield van tuinieren, van timmeren. Hij had grenzeloze bewondering voor Bennie, de nieuwe vriend van Dora, die met zijn hamer als toverstaf het doorsneetuintje in een paradijs had veranderd.

   Hij hield van dieren. ‘Sven liep altijd en overal rond te struinen. En hij nam alles mee. Zo kwam hij eens thuis met een dode egel. Als er in de omgeving een marmot of cavia was doodgegaan, dan was Sven helemaal van slag. Zo is na zijn dood ook het idee van een kinderboerderij ontstaan,’ zegt zijn vader. De Sven Boerebach Kinderboerderij staat naast zijn school, de Zonnebloem in Emmeloord.

 

‘Ze waren heel verschillend. Maar wel echte broers. Lesley was zorgzaam voor zijn zieke broertje. En ze moesten ook niet aan Sven komen. Op de camping bij de zus van Angela hadden drie jongens iets met Sven uitgehaald. Lesley ging erachteraan. Het waren grote jongens, maar hij kreeg er wel een te pakken.’

 

Sven werd in Burgos verwekt, toen de Boerebachjes op elkaar waren aangewezen en alles nog rozengeur en maneschijn was. ‘We waren veel met z’n drietjes, en we hadden het natuurlijk ook best druk met de kleine Lesley.’

   ‘Van mijn ploeggenoten waren er maar een stuk of drie die een paar woordjes Engels spraken. Ik zat wel op Spaanse les, maar de Nederlandse man die de les gaf, woonde al heel lang in Spanje en vond het veel te leuk weer eens in zijn eigen taal te kletsen. Dat schoot dus niet zo op.’

   Ze hadden wel goed contact met Theo Vonk, de trainer die hen tot het Spaanse avontuur had verleid. Hij woonde daar met zijn vrouw Tanja en hun kinderen. ‘Maar die waren jammer genoeg na een half jaar alweer verdwenen.’ Een half jaar later volgde hij dat voorbeeld.

 

Sven werd op 13 september 1993 in het Medisch Spectrum Enschede geboren. Papa was bij de bevalling, maar moest zich vervolgens weer snel in het trainingskamp in Hellendoorn melden. Twee dagen later speelde zijn nieuwe werkgever FC Twente in het oude Diekmanstadion het UEFA-Cup-duel tegen Bayern München (3-4). Een sponsor trakteerde alle toeschouwers op beschuit met blauwe muisjes, de middenvelder zelf trakteerde op een doelpunt. Het geluk kon niet op, en papa Boerebach zou bijna naast zijn kicksen gaan lopen.

 

Maar hij ging een relatie aan met Tanja. En in 1996 verhuisde Dora naar Swifterbant. Met de kinderen, zonder hem. ‘Je relatie is naar de klote. Dat is rot, maar dat heb je zelf gedaan. Het ergste was de scheiding van m’n mannetjes, dat je ineens niet meer in hetzelfde huis woont.’

 

Hij zag ze op woensdagen, en in het weekeinde. ‘Ik verwende ze’, beseft hij nu. ‘Maar ik heb er geen spijt van,’ voegt hij er in één adem aan toe. ‘Ik kon niet kwaad op ze worden en ze konden in mijn ogen ook geen kwaad doen. Ik verwende ze, maar ik vond het verschrikkelijk als ze verwend deden.’

   ‘Wie ze heeft opgevoed? Nee, ik niet. Dora deed dat echt heel goed. Wat dat betreft verdient zij alle credits. Zij heeft het voornamelijk in haar eentje opgeknapt. Dora was een stuk strenger, en dat was maar goed ook.’ Het werden mooie mannetjes, promotiemateriaal voor de mensheid. Twee tegenpolen om trots op te zijn. De een moest je voor je winnen, de ander pakte je helemaal in. Het totaalpakket was perfect. Totdat alles werd kapotgemaakt.

 

Sven was geen voetballer, maar desondanks vaste deelnemer aan het Hoge Hoedentoernooi van SV Lelystad, de club van zijn vader en broer. Een gezelligheidstoernooi met familieteams: daar moest hij natuurlijk gewoon bij zijn.

   Sven was een half jaar lid van SVL geweest. Waarschijnlijk vooral om zijn vader te plezieren. Het was echter geen succes, voetbal zat niet zijn genen. ‘Hij liep alle kanten op, behalve de goeie. Hij vond het echt helemaal niets.’

 

Voor het Hoge Hoedentoernooi maakte Sven echter graag een uitzondering. En dus vloog hij over het veld, steeds aan zijn vader vragend op welk doel hij ook al weer moest schieten. ‘Ik zie dat enthousiaste gezichtje, met die hoogrode wangen nog voor me,’ zo koestert Michel de mooiste herinneringen. 

   ‘Tussen de wedstrijden door kwam-ie steeds even vragen wanneer we weer moesten spelen. En dan verdween hij gelijk het bos weer in: stokken zoeken. Altijd maar weer stokken zoeken.’

 

Het avondprogramma van het toernooi was meer Svens pakkie-an. De aanwezigen laafden zich aan lauw bier en aten verbrand vlees. Dit was de hemel op aarde op een voetbalveld in de polder.

   Een band zorgde voor de muzikale omlijsting en Sven had een plekje vooraan bij het podium. Hij zat de hele tijd jaloers de drummer aan te gapen.

   ‘Hij kreeg het natuurlijk wel weer voor elkaar,’ vertelt zijn vader. ‘Er werd een drumsolootje gespeeld. Ik keek even naar het podium en daar zat Sven, apetrots en nonchalant, met de drumstokjes in zijn hand.’

 

Op zaterdag waren Les en zijn vader op het voetbalveld. Sven had niet altijd zin om mee te gaan. ‘Ik dropte hem daarom ook wel eens bij zijn oma.’

   Maar hij was te verleiden, heel gemakkelijk zelfs. Nota bene met frikadellen.

   Hoe verliep nu zo’n doorsnee voetbalzaterdag? ‘Sven stond ’s morgens vroeg op. Die zat beneden al tekenfilms te kijken. Les moest je echt wakker maken. Dan pakte hij zijn voetbaltas in en gingen we met z’n drieën naar het veld.’

   ‘Les liep naar links naar de kleedkamer, Sven rechtstreeks de trap op naar de kantine. Dan ging hij om halftien al kijken of de keuken open was. Of hij zijn eerste frikadel speciaal al kon bestellen.’

   ‘Gelukkig was de keuken zo vroeg meestal nog niet open. Maar gemiddeld at hij op zo’n zaterdag wel vier of vijf frikadellen speciaal.’

   Les voetbalde zijn wedstrijdje en oefende langs de zijlijn als het eerste van SVL speelde. Sven struinde door het bos. Af en toe kwam hij even kijken hoe het met zijn broer en vader ging. ‘Iedereen kende hem. Iedereen mocht hem. Regelmatig kreeg hij ook van iemand anders een frikadel.’

 

‘Les vroeg veel aandacht. Die wilde altijd iets doen. Het liefst wilde hij natuurlijk met me voetballen. Dat deed ik de hele week al, dus daar had ik niet altijd zin in. Nu heb ik daar wel spijt van,’ zegt hij zachtjes. Hoe anders zou het leven eruitzien als je alles over mocht doen? 

 

‘Sven was een makkelijk joch, hij was snel tevreden. Als je maar af en toe naar een showtje van hem en zijn broer keek. Dan was de speelkamer omgebouwd tot podium en waren ze Frans Bauer, of Jodie Bernal. Of het hele huis was omgebouwd tot een grote kermis. Ze konden er dan echt een teringzooitje van maken, maar het plezier dat je hem ermee deed als je meespeelde…’

 

Sven hield van gezelligheid. Op vrijdagavond op de Haf moesten er plakjes kaas en worst op tafel komen. En Sven vond dat hij de aangewezen persoon was om daarvoor te zorgen.

   ‘Ik weet nog de seizoenafsluiting met Achilles, in mei 2003. We hadden een tennisdag en Les liep de hele dag op de baan. Sven stond in zijn blote bast achter de bar tosti’s te maken en biertjes te tappen. Dat vond-ie geweldig.’

 

‘Ik herinner me nog van de vakantie in Griekenland dat wij ’s middags in het zwembad lagen. Op het terras ernaast dekten de kelners de tafels voor de barbecue. Sven ging dan helpen met het bestek klaarleggen en de glazen neerzetten. Dat deed hij elke dag.’

   ‘In Lelystad hadden we een vast adresje, waar we vaak gingen eten, het heet Full House. Les, Angela en ik bestelden daar een voor- en hoofdgerecht. Les ook, ja. Dat was een dure eter. Die koos meestal het ossenhaasje van dertig gulden.’

   ‘Als wij aan ons voorgerecht zaten, schoof Sven gulzig zijn Pokemon-menu naar binnen. Dat bestond uit een frikadel met patat, een Fristi en een ijsje. Als-ie klaar was, verdween hij zo snel mogelijk naar de keuken en zagen we hem niet meer terug. Dan stond hij af te wassen of andere klusjes te doen.’

 

‘Michel verwende ze. Als hij het even niet wist, ging hij naar Six Flags, maar dat was niet nodig, hoor’, zegt Angela. ‘De jongens konden zich ook heel goed zelf vermaken. Twee dagen voordat ze weer naar hun moeder gingen, vijf dagen voor het ongeluk, hebben ze een hele regenachtige dag binnen gespeeld. We hadden natuurlijk net gevlogen, en mijn huiskamer in Deventer was omgebouwd tot luchthaven, met landingsbanen en een verkeerstoren met laptop.’

   ‘Ze waren in hun fantasie de hele dag vliegtuigen aan het binnenloodsen. Les was een snoeper, ik had allerlei lekkers in huis gehaald, maar ze hebben die hele dag niet één keer ergens om gevraagd.’

 

Natuurlijk werd er door de ‘engeltjes’ ook wel eens kattenkwaad uitgehaald. Angela: ‘Ze zaten vanaf het schuurtje in Lelystad steentjes naar voorbijgangers te gooien. We waren al “tig” keer naar buiten geweest om ze te waarschuwen. Toen was Mies het echt zat: hij stormde naar buiten, en precies op dat moment zakte Sven door het golfplaten dak, zo twee meter naar beneden. We schrokken ons rot. Maar Sven stond op, veegde zijn handen af, klopte zijn broek af, lachte en deed alsof er helemaal niets aan de hand was.’ 

 

Sven hield erg van auto’s wassen. Maar ook dat ging niet altijd goed. Michel herinnert zich vooral die wasbeurt met een schuurspons. Hij heeft er uiteindelijk nog voor betaald ook. Want Sven kon je gewoon niets weigeren.

 

Sven had vaak hoofdpijn en was door al die medicijnen snel moe. ‘Als ik hem in Swifterbant oppikte en we reden naar Lelystad, dan viel hij achter in de auto steevast in slaap. Hoe enthousiast hij ook was.’

   ‘Hij was een vechtertje, en ondanks alles een levensgenieter pur sang. Hij klaagde nooit,’ zegt Angela. ‘Hij deed alsof hij hetzelfde was als iedereen, maar hij besefte donders goed dat-ie anders was. Hij wist dat hij altijd die medicijnen nodig had.’

 

Die dierenliefhebber, allemansvriend. Dat joch van de melktaak op school, achter de bar op de tennisvereniging. Stokken- en frikadellenverzamelaar op de club. Hij verzorgde en gáf zo graag. Hij had nog zo veel meer te geven.

 

Je ziet hem zo voor je, met een glimlach van oor tot oor. Wat zal dat kijkje in de helikopter een feest zijn geweest. Hij zal de piloot hebben ingepakt, met dat guitige gezicht. Hij zal met zijn vingers op zijn benen hebben getrommeld. Hij zal hebben gevraagd of hij kon helpen.