7 Binnenvetter
Hij is 39 jaar en weet dat het nooit meer leuk wordt. Hij zal nooit meer écht lachen. Echt nooit meer. Gisteren heeft-ie zijn zoontjes weggebracht. Voor het laatst. Definitief.
Ze waren na afloop van de begrafenis naar het huis van zijn moeder gegaan. Haf 27, zijn huis in Lelystad, was geen optie. Dat is toch vooral het huis van Lesley en Sven. Daar is de klok stil blijven staan om tien voor twee.
Daar ruikt het beddengoed naar jongensharen. Daar ligt hun speelgoed, daar slingeren hun kleren. Daar hoort het zwarte Nike-balletje van Les het servies te terroriseren, moeten de drumstokkies-met-ADHD van Svennie onophoudelijk trommelen. Nu is het er veel te veilig én oorverdovend stil.
Meteen na het overlijden van de jongens moest er een hoop worden geregeld voor de begrafenis. En ook de eerste dagen erna was het nog druk in het huis van zijn moeder. Soms veel te druk, maar afleiding hielp in ieder geval nog een beetje. Want als er even niemand op bezoek was, wierp de klok zich op als een aartsvijand. De tijd vliegt voorbij, hoor je wel eens. Maar toen niet. ‘Als je op de bank zit te wachten, blijkt dat de tijd helemaal niet voorbijgaat.’
Angela was de gastvrouw, zij vloog op en neer naar de supermarkt. Want voor bezoek uit het ‘verre’ oosten, de voetballers uit Hengelo, familie, vrienden en kennissen uit Deventer, moest wel iets te eten en te drinken in huis zijn. Zij moest rouwen met een afwasborstel in de hand en een schort voor.
Nog even met het bezoek een bloemetje op de begraafplaats leggen. Ze leefden niet, in de dagen na de begrafenis werden ze geleefd. Hij vond het wel oké, al die afleiding.
Maar de belangstelling nam langzaam maar zeker af. Op een zondag, negen dagen na de begrafenis, sloeg de stilte keihard toe. ‘De eerste dag dat mijn broer niet langskwam… vreselijk! De hele dag gebeurde er helemaal niets, kwam er helemaal niemand. Dan weet je dat het leven voor al die anderen wél gewoon doorgaat.’
Postzakken vol lieve brieven kwamen er dagelijks. Maar ook de deurmat had op een ochtend een slechte boodschap. Die eerste dag dat er geen kaartje lag: te verschrikkelijk voor woorden.
Toen begon de echte stilte, dit was de echte leegte. Toen begon de rest van zijn leven. Het leven-zonder. Zonder kanjers, zonder lol, zonder lach, zonder hoop, zonder uitzicht. Als kinderloze vader.
Angela, zijn moeder en hij: vanaf toen moesten ze het samen gaan doen. Drie volwassenen met dezelfde gedachten, pijn en verdriet, maar niet in staat om het met elkaar te delen. Het grote verstoppertje spelen was begonnen. Er was geen verleden tijd. ‘Je bent aan het ontkennen, aan het wegstoppen. Je wilt er niet over praten. Ze waren er nog. Ze zijn er nog.’
‘Ik speel m’n rolletje. Als ik helemaal alleen op de bank zit, kan ik mezelf zijn. Mezelf? Nee, toch niet. Ik ben mezelf niet meer. De enige echte Michel Boerebach is met zijn twee mannetjes overleden.’
‘Ik besef het nog steeds niet. Dat kan ook niet. Want als je er echt bij stilstaat dat je ze nooit meer ziet… Als je bedenkt dat je ze niet zult zien opgroeien… Zou Les zijn geslaagd als prof? Was-ie goed genoeg? Hoe zou Sven zich verder ontwikkelen? Wanneer zouden ze met vriendinnetjes thuiskomen? Dat je geen opa wordt… daar probeer je dus maar niet aan te denken.’
‘Ik heb me eens laten vertellen dat je lichaam een soort antistoffen aanmaakt,’ zegt Angela. ‘Dat het daardoor voelt alsof je hart lam is. Dat er slechts af en toe pijnprikkels worden doorgelaten. Zo moet het inderdaad werken. Want als je de hele dag de pijn van het gemis zou voelen, dan zou je krankzinnig worden.’
Al die goedbedoelde adviezen: je moet praten, je moet huilen. ‘Sommige mensen willen de hele dag huilen, die vinden daar troost in. Ik niet. En ik móét al helemaal niets. Als ik probeer er niet aan te denken, als ik er niet over praat en als ik niet huil, dan voel ik me het minst slecht. Het is voor iedereen anders. En dit is mijn manier,’ zegt Michel.
De dokter, de psycholoog, de psychiater: ze weten het allemaal zo goed. Hij kan zich er zo verschrikkelijk kwaad over maken. ‘Ik ben twee keer bij een psycholoog geweest. Daar zit je dan. Vraagt-ie: “Hoe kan ik je helpen?” Ja, weet ik veel? Daarvoor ging ik juist naar hem toe. Omdat ik het niet meer wist.’
‘Je zoekt naar hulp. Maar niemand kan je helpen. Je moet het helemaal zelf doen. Eigenlijk kunnen al die anderen je alleen maar een beetje steunen.’
Hij is een binnenvetter, altijd al geweest. Een eigenwijze binnenvetter zelfs. ‘Je hebt bij die psychiater in Arnhem twee keer anderhalf uur aan één stuk door gekletst. Dat was meer dan de rest van je leven alles bij elkaar opgeteld,’ zegt Angela, die het jammer vindt dat hij zo snel met de sessies is gestopt.
Er kwam een computer in huis. Voor zinloos tijdverdrijf, als afleiding voor dat uurwerk dat zo verdraaid langzaam loopt. Hele nachten zit hij in de blauwe weerschijn van zijn computer te klaverjassen of andere digitale kaartspelletjes te spelen. En dat terwijl hij stijf stond van de slaappillen.
Dankzij de nieuwe computer kon hij ook de boodschapjes in het digitale condoleanceregister bijhouden. Dat register was op zondagavond 27 juli door Achilles ’12 geopend. Bijna tweeduizend berichtjes kwamen er in een paar dagen tijd binnen. Het waren stuk voor stuk hartverwarmende reacties, desondanks bleef zijn hart ijzig kil.
Een condoleance uit Leeuwarden: ‘Ik las net het AD, de column van Hugo Borst. Toen werd het heel erg stil in mij. Rillingen liepen over mijn rug.’
Dan uit Vlaardingen: ‘Woorden hebben nu geen waarde. Verschrikkelijk dat deze twee jonge knapen geen toekomst meer krijgen door het roekeloze rijgedrag van een ander.’
Ajax-fan Sander: ‘Ben zelf net vader en zou gek worden als er wat met die kleine gebeurt.’
Op dezelfde pagina schrijft Ron: ‘Verschrikkelijk! Heel veel sterkte! Feyenoord Forever.’
Sander Westerveld uit San Sebastian, Ronald Waterreus, Edwin Zoetebier. Hoezo zijn het einzelgängers, die keepers? Ze hebben hun hart in ieder geval op de goede plek.
Zimbabwaan Kalusha en fans van Burgos meldden zich ook: ‘Un saludo desde Burgos’ en ‘You was one of the most valuable players’. Soms zijn de boodschappen heerlijk onhandig of superknullig, maar altijd goedbedoeld en welgemeend.
Soms persoonlijk en uitgebreid, zoals die van Theo: ‘Wij verloren zelf een kind van tien jaar, inmiddels twaalf jaar geleden, een voetballertje in hart en nieren. Nog dagelijks voelen we de pijn. Die pijn moet bij jullie nagenoeg ondraaglijk zijn. De pijn en het gemis zullen altijd blijven. Wat echter ook blijft, zijn de herinneringen aan je kind, die naarmate de tijd verstrijkt steeds sterker en mooier worden. Laat dit een heel kleine troost zijn.’
Of kort, zoals Eric: ‘Heel veel sterkte. Een fan, een vader.’
Ook reacties van scheidsrechters, zoals Blankenstein en Van der Ende. De laatste schrijft: ‘Wie zal de zin doorgronden van leegte?’
Guus Meeuwis reageert vanuit Eindhoven, oud-ploeggenoot bij Roda Eric van der Luer schrijft: ‘Dit was een van de slechtste dagen uit mijn hele carrière. Ik heb de hele dag aan je moeten denken.’ Zelfs Jan van Halst, die bij FC Twente geen vriend van hem was, tikt een lief berichtje in.
De fles was wel zijn vriend. Hij dronk niet altijd, soms zóóp hij. ‘Niet omdat het lekker was, maar omdat het verdoofde.’ Drie, vijf, zeven flessen wijn. ‘Ik had steeds meer nodig.’
Soms besloot hij, bijna noodgedwongen, de fles een tijdje te negeren. ‘Dan was ik kots-, kotsmisselijk en hield ik zelfs een slokje water niet binnen.’ En zat hij onophoudelijk te trillen. Dan bleek een glaasje wijn uiteindelijk altijd weer het allerbeste medicijn.
Hij was niet altijd ladderzat, zegt hij. Hij hield er rekening mee als er bezoek kwam. Niemand mocht het merken, althans, niemand van buiten. ‘Ik kon lichamelijk niets meer. De trap op, dat was te veel gevraagd. Die wijn… die was goed als verdoving van het verdriet, maar zorgde ook voor inspiratie bij het schrijven van gedichten.’
‘Die gedichten, dit boek, schrijven: dat is zijn manier van praten’, zegt Angela.
Hij wilde ze niet zien toen ze dood waren, ook niet toen ze in hun kist lagen. Maar hij ontloopt ook de confrontatie met mooie foto’s, vermijdt heerlijke herinneringen. ‘Ik durf niet naar ze te kijken. Niet aan ze te denken. Thuis bij mijn moeder staan overal foto’s. Ik heb de neiging al die lijstjes om te draaien.’
‘Ik wil me ze niet dood herinneren, en ook niet hoe mooi het met hen was. Da’s extra pijnlijk voor me.’ Dan zegt hij boos: ‘Ik wil ze me sowieso niet herinneren. Ik wil ze hebben!’
‘Ik kan er niet over praten,’ zo verontschuldigt hij zich. Niet met zijn moeder, met Angela of zijn broer. Hij is bang hun verdriet te zien. Hij is bang voor hun tranen. Hij is bang voor wat het bij hen teweeg zal brengen. Dus als hij hart en mond opent, is dat bij Hugo Borst, columnist van het Algemeen Dagblad en vaste gast van Studio Sport. Of bij andere journalisten. Bij wildvreemden, die zich de pijn wel kunnen voorstellen, maar die slechts een fractie ervan kunnen voelen. Die wel eens vochtige ogen krijgen van het verhaal, maar dan snel hun Fisherman’s Friend de schuld geven. Sterk spul, hè?
Hij kwam die eerste weken na de begrafenis wel eens buiten, maar een succes was het niet. Zijn conditie was niets meer, die was hard achteruit gehold. De pillen, de poeders en de procenten in het rode drankje hadden hun sporen snel achtergelaten. Daarom mocht hij tijdelijk ook niet autorijden.
Hij was kortademig én opvliegend. ‘Die gozer met die brommer, die de hele dag maar keihard door onze straat heen en weer reed. Als ik die toch eens te pakken had gekregen… die wilde ik van z’n bromfiets af trekken.’
Angela vertelt hem over de automobilist die wel een dreun kreeg. Hij kan het zich niet meer herinneren. De man reed te hard, het was warm en het autoraam stond open, waardoor de bestuurder zijn ‘welverdiende’ oorvijg kreeg. ‘Was het een Opel Kadet?’ vraagt hij ineens. Er begint bij hem langzaam iets te dagen.
Er zat zoveel woede, zoveel frustratie in hem. Hij was een tikkende tijdbom. Hij moest en zou naar de kerk om daar naar de leugens te luisteren en dan vervolgens de waarheid te vertellen. Zíjn waarheid. Dat hún God een bedrieger is, dat-ie eenvoudigweg niet kan bestaan: ‘Ik wilde al die gelovigen verrot schelden.’
Angela had hem gevolgd, waarschuwde wat ouderlingen en ging toen snel naar huis. Want ze schaamde zich soms verschrikkelijk voor hem. Hier wilde ze niet bij zijn.
‘Ineens stonden er drie mannen voor m’n kerkbankje en werd ik naar een ander zaaltje geleid. Ze toonden begrip voor de situatie en we hebben met z’n vieren voor de jongens gebeden. Moet je nagaan hoe wanhopig ik was: ik zat daar met wildvreemde mensen, van een geloof waar ik niets mee te maken wilde hebben, te bidden… Later bracht een van die mannen nog een bijbel.’
Hij gelooft niet in God en al helemaal niet in de hemel. Wel in de hel. ‘Dít is de hel,’ zegt hij. ‘Als ik zeker zou weten dat de jongens met mijn vader nu in de hemel zouden zijn, dan was ik hier allang niet meer.’
Zelfmoord: hij heeft er wel eens over nagedacht. Natuurlijk. Denk na: logisch toch? Als je niets meer wilt en als je niets meer voelt? Als je bij alles wat je nog wel doet denkt: Lekker belangrijk allemaal. Als je nooit meer hun vrolijke gezichtjes zult zien en van hun aanstekelijke lach alleen nog maar kunt dromen. Als je niet meer kunt juichen, genieten of lachen?
‘Hij zei wel eens dat-ie dood wou,’ zegt Angela. ‘Maar die vrijdagavond, toen we uit het VU kwamen nadat Sven was overleden, kreeg hij verschrikkelijke last van hyperventilatie. Toen zag ik hoe bang hij voor de dood was. Dáár hoef ik me dus geen zorgen over te maken.’
‘En die zondag daarna…’ zo vertelt hij zelf, ‘had ik weer zo’n last. Toen dacht ik echt dat ik kapotging. Maar ik ben te laf om ermee te stoppen. Ik weet dat het nooit meer leuk wordt, maar ik ben een Boerebach. Ik heb nog wat te doen hier. Voor mijn kanjers. Het klinkt misschien tegenstrijdig, maar voor mijn gevoel zou zelfmoord óók laf zijn.’
‘Mijn ex Dora gelooft dat de jongens nu in het Paradijs zijn. Maar dit was volgens mij hun Paradijs. Ik wou dat ik dat ook kon geloven. Maar ik word laaiend als ik zoiets hoor. Er is hier wel eens een jehova aan de deur geweest, die begon met zo’n mooi verkooppraatje. Maar toen ik ’m over mijn jongens vertelde, schrok hij zich dood. Toen wist-ie het ook opeens niet meer. Hij drukte me snel twee van die boekies in mijn hand en ging er als een haas vandoor.’
Zeven weken lang was hij onuitstaanbaar voor zijn omgeving. De fles was zijn beste vriend en zijn vriendin de klos. Ruim vijftig slapeloze nachten, tientallen pillen, honderden flessen. Opgekropte woede, verwaarloosd verdriet, ondraaglijk veel pijn.
In de nacht van 10 op 11 september barstte de bom. Hij zoop zich een delirium en liep totaal verdwaasd door het huis. Rusteloos boos, onbereikbaar en raar. Er was geen land met hem te bezeilen. Er kwam een dokter, die hem een kalmeringsmiddel gaf. Later volgde de huisarts, maar zelfs met de zwaarste middelen kregen ze hem niet rustig.
Hij heeft haar geschopt en geslagen.
‘Ze zeggen wel eens dat ze zich in dit soort gevallen afreageren op degene van wie ze het meest houden,’ zegt Angela. ‘Als dat klopt, dan had hij best een beetje minder van me mogen houden.’
Na de zwartste nacht van de zwartste periode wilde zijn tante Wil, de lieve, zorgzame zus van zijn moeder – die regelmatig een paar daagjes op bezoek was – naar huis. Ze had in die slopende nacht last van haar buik gekregen. Het was natuurlijk de spanning, die was om te snijden.
Angela bracht haar naar haar huis in Almere. Daar belde ze Eijkelkamp. Ze wilde niet meer terug naar Michel, naar de ledigheid in Lelystad. Ze kon het even niet meer aan. Eijk zette Angela af bij haar ouders.
Hij hield per e-mail Hugo Borst op de hoogte: ‘Ik heb het voor elkaar: mijn vriendin is vertrokken. Wat een lul ben ik ook. Vanochtend is de dokter langs geweest en heb ik een spuit in mijn kont gehad. Normaal gesproken slaapt een olifant daar drie dagen op. Ik heb het één uur volgehouden. Knap hè?’
Hij hield zich een paar dagen gedeisd. Hij had heus wel gevoeld dat hij veel en veel te ver was gegaan. Met de drank, én met Angela.
Ze schreef hem een brief waarvan hij niets begreep, maar desondanks kwam ze gelukkig weer bij hem terug. Hij deed weer even erg zijn best. Maar het was een spel, en hij de acteur. Alcoholisten zijn er meesters in om de boel voor de gek te houden. Maar uiteindelijk houden ze alleen zichzelf voor de gek.
‘Ik voelde me de godganse dag een politieagent. Ik kon lief vragen of hij nu niet eens genoeg drank achter de kiezen had. Of kwaad worden. Het hielp allemaal niets,’ zegt Angela.