8 Schouderklopje
Dora schuwde sinds het ongeluk de publiciteit. Ze had geen zin haar verhaal te vertellen. Van de drang van haar ex om steeds maar weer pijnlijke herinneringen op te halen aan het ongeluk en de dood van hun kinderen begreep ze niets.
Toch stond er in het juninummer van Marie Claire een interview met haar. ‘De reden dat ik dit verhaal vertel, is niet dat ik de behoefte heb uit te leggen hoe ik me voel. Mensen snappen écht wel dat je verdriet hebt, ze begrijpen dat je af en toe denkt dat je gek wordt, en dat het leven min of meer zinloos is. Maar misschien kan mijn verhaal anderen in zo’n situatie helpen.’
Ze vroeg begrip voor verdriet van anderen: ‘In je vriendengroep en familie heerst ook de pijn. Wel op een andere manier, maar verdriet mag je niet op een weegschaal leggen. Mijn ouders zijn hun kleinkinderen kwijt. Vriendinnen vinden het moeilijk van hun kinderen te genieten. Iedereen probeert zich groot te houden, mijn ouders voor mij, mijn vriendinnen voor hun kinderen, en ondertussen vraagt niemand meer hoe het met hén gaat.’
Dora verhaalde ook over de vervelende nasleep, de papieren rompslomp en de confronterende onderhandelingen met officiële instanties. ‘Ik heb zo vaak bij een Arbo-arts gezeten die zich niet had ingelezen. Het is uitermate kwetsend als je een vraag krijgt als: hoeveel kinderen heb je? Als je iets traumatisch hebt meegemaakt, heb je recht om in alle rust te rouwen. Je hebt al je energie nodig om overeind te blijven, je weg te zoeken,’ zo zei ze in Marie Claire.
Ook Angela ervaart veel onbegrip. Allereerst heeft ze het moeilijk met zo’n binnenvetter. Omdat ze haar verdriet niet met hem kan delen, volgde ze een workshop: ‘Leren leven met verlies’. Ze zat een week intern en leerde daar dat ze ook haar eigen verdriet moet verwerken. Niet alleen dat van hem. ‘De buitenwereld zegt snel: “Het zijn toch jouw kinderen niet” en gaat daarmee voorbij aan mijn verdriet.’
Het is slechts een pijnlijk voorbeeld van welhaast onmenselijke trekjes van de medemens. ‘Alles goed?’ vragen ze hem wel eens. Het is heus wel goed bedoeld, maar het komt er zo akelig uit. ‘Wat moet ik dan zeggen? “Ja, alles is fantastisch.”’ Hij schudt het hoofd. Mensen zijn soms zo gevoelloos, zo tactloos. Ze braken clichés, onachtzaam over wat ze nu eigenlijk precies zeggen.
‘Ik kan me voorstellen hoe je je voelt.’ Dat hoort hij ook vaak. ‘Maar als je het niet zelf hebt meegemaakt, kun je je er geen voorstelling van maken. Echt niet. Ik moet me verbijten als mensen zoiets tegen me zeggen. Houd je bek, denk ik dan. Wees blij dat je je het niet kunt voorstellen.’
‘John Bosman kan het zich voorstellen. En de familie Brilhuis uit Hengelo. Die hebben het meegemaakt, die zijn ook een kind kwijtgeraakt. Zij zijn nu ook aan het overleven. Maar al die anderen: die hebben er geen idee van wat er met je gebeurt.’
‘Je hoort soms ook: het leven gaat door.’ Het erge van al die clichés is dat ze verdraaid vaak kloppen. In de letterlijke betekenis, nuchter beschouwd. Maar wie wil of kan er nuchter beschouwen als hem of haar de zin in het leven is ontnomen? En eigenlijk gaat het leven misschien ook helemaal niet verder. Het is overleven geworden. ‘Vóór 22 juli 2003: dat was mijn vorige leven,’ zegt hij zelf.
De tijd heelt alle wonden. Hij schudt het hoofd. ‘Als de tijd verstrijkt, wordt de pijn minder scherp. Na het overlijden van mijn vader heeft dat vijf jaar geduurd. Maar dit zijn veel grotere wonden. Deze helen echt niet. Hoe kun je het denken? En hoe durf je het te zeggen?’
Je moet het een plekje geven. Dat vindt hij zo’n beetje de ergste. Hij heeft er een gedichtje over geschreven. De woede spat van het papier:
Plekje
De meesten zeggen
je moet het een plekje geven
Waar is dat plekje?
Zeg dat even
Hoe kan ik het een plekje geven
als jullie er niet meer zijn?
Hij kreeg lief bedoelde briefjes die hij niet uit kon lezen. ‘Mensen schreven dat de veroorzaker van het ongeluk ooit zijn verdiende straf zou krijgen. Sodemieter op. Die komt er zo meteen van af met een werkstraf van veertig uur. Is dat verdiend?’
‘Zou die man elke dag beseffen wat-ie heeft aangericht? Dat hij twee jochies heeft vermoord en zo veel mensen pijn heeft gedaan? En nóg elke dag pijn doet…’
‘Ze zeggen wel eens: die man zal zich ook niet zo lekker voelen. Nou, hij heeft er in ieder geval niets van laten blijken. Hij had toch op z’n minst een briefje kunnen sturen, of zo.’
‘Er was een tijd dat ik hem dood wilde hebben. In die tijd werd ik gebeld door iemand die het voor me wilde opknappen. Hij wist zijn naam, had uitgezocht waar-ie woonde. Het ging me 1800 euro kosten. Gelukkig had ik dat geld niet.’
‘In het beeld dat ik voor ogen heb, is de veroorzaker van het ongeluk een akelige gladjakker. Misschien klopt dat helemaal niet. Daarom wil ik hem graag zien. Al is het waarschijnlijk niet slim. Ik weet niet wat ik zal doen als ik hem straks in de rechtszaal zie.’
‘Hij zal het niet expres hebben gedaan, maar ik vind dat-ie zoveel mogelijk met ons mee moet lijden. Dat hij elke dag er aan denkt dat-ie twee prachtige jongens van het leven heeft beroofd.’
Dora werd als slachtoffer aangemerkt en schadeloos gesteld, ook omdat ze door het ongeval volledig arbeidsongeschikt raakte. Hij als vader werd niet als partij gezien. Via een advocaat probeerde hij vervolgens toch smartengeld los te weken. Ook hij ondervond schade, ook hij functioneert niet meer zoals het hoort.
Geld maakt niet gelukkig, een paar euro verzacht de pijn niet. Waarom is de wet, het recht, toch zo onrechtvaardig? Het is toch ontegenzeglijk waar dat hij slachtoffer is? Het lijdt toch geen twijfel dat hij schade heeft ondervonden? Nóg steeds dagelijks ondervindt.
Kijk hoe moeilijk hij op de been blijft. Zie het verdriet. Voel de pijn. En vraag bij Achilles ’12 of bij Go Ahead Eagles hoe hun werknemer sinds eind juli 2003 is veranderd.
Ze hebben hem gesteund bij de clubs. Neem de spelers van de Hengelose amateurclub die de ziekenhuisdeuren in Amsterdam platliepen. Neem collega-trainers als Raymond Libregts (Eagles), Erik Hellegers en Erik ter Beeke (beiden Achilles ’12), die altijd voor hem klaarstonden en nooit klaagden als hij zich niet in staat voelde zijn bed uit te komen.
Af en toe kreeg hij signaaltjes door van minder menslievendheid, van minder mededogen. Zo kreeg hij in de herfst van 2003 bij Achilles de mondelinge toezegging dat zijn contract zou worden verlengd, maar probeerden ze hem een paar maanden later toch te lozen. ‘Toen mijn assistent Erik Hellegers dat hoorde, ging hij helemaal door het lint, en kwam gelijk in actie. Achttien van de negentien spelers tekenden een brief waarin ze het bestuur te kennen gaven in dat geval met mij bij de club te vertrekken. Toen is de boel snel gesust.’
Toch was de achterdocht gewekt. ‘Het waren mensen zonder hart. Ze hebben me zó gekwetst. Er zijn momenten geweest dat ik er echt geen zin meer in had, maar ik kon die spelers, die zich achter mij hadden geschaard, toch niet in de steek laten? En ik kon die 1200 euro natuurlijk ook niet zomaar missen. Daar moest ik van leven.’
Bij de Eagles zat hij een jaar in de ziektewet. Net als Dora moest ook hij zich melden bij de Arbo-arts. Hij deelt haar nare ervaring gelukkig niet. ‘Ik heb het verhaal één keer verteld. De man schrok zich dood. Ik moest er elke drie maanden naartoe, maar hij heeft geen vervelende vraag meer gesteld.’
‘Bij de Eagles was er ook iemand die na vier maanden vond dat het maar eens afgelopen moest zijn met de rouw. Ongelooflijk toch? Maar dat hebben ze me nooit persoonlijk verteld, dat kreeg ik via via te horen.’
In november 2004 liet hij het bestuur van Achilles weten dat hij aan het eind van het seizoen (zijn derde in Hengelo) afscheid zou nemen, ondanks ‘de fantastische spelersgroep’. In mei was het zover. ‘Het was mooi. Hugo Stamsnieder, een van de spelers, kwam naar me toe. Hij vertelde dat hij, elke keer als ik weer voor de groep stond, zoveel respect voor me had. Dat had-ie nooit eerder gezegd. Het was een geweldig compliment.’
Hij zegt het niet met zoveel woorden, maar hij snakt naar complimentjes, naar erkenning. ‘Als ik een training mis omdat ik m’n bed niet uit kon komen, dan zie ik hoofden schudden en schouders omhooggaan van onbegrip. Daarom deed die opmerking van Hugo me goed. Het is toch ook knap dat ik er al die keren wel was?’
‘Als ik een paar dagen iets heb gedronken, krijg ik van iedereen op m’n flikker. Dan is Eijkelkamp woedend, dan is Angela boos, dan voel ik de afkeurende blikken. Maar als ik een maand niet heb gedronken, hoor ik nooit eens dat ik het goed doe.’
Tijdens het vorige seizoen raakte Niels Kokmeijer zwaar geblesseerd na een smerige schop van Spartaan Bouazouan. Die schop betekende het einde van de loopbaan en het begin van een lang revalidatieproces voor de 27-jarige aanvaller van de Eagles. De spelersgroep en trainersstaf ging naar het ziekenhuis. Ook hij werd in een auto gepropt. ‘Ik wilde geen spelbreker zijn.’
Toch was het moeilijk. ‘Het is vreselijk wat die jongen is overkomen. Maar het is natuurlijk geen ramp, we moeten het ook niet allemaal overdrijven. Al moet ik eerlijk toegeven dat ik een paar jaar geleden misschien ook had gedacht dat zoiets het ergste was dat je kon gebeuren.’
Wouter van den Herik, een andere aanvaller van de Eagles, plaatste alles in het juiste perspectief: ‘Dit is afschuwelijk. Maar ook weer helemaal niets vergeleken bij wat jullie is overkomen,’ fluisterde de Amsterdammer hem toe. Dat deed hem goed. In de machowereld van onhandige mannen is elk mooi woord goud waard.
Het hoeft ook niet altijd te worden uitgesproken. Hij kan zelf zijn gevoelens ook beter opschrijven dan uitspreken. Thuis met zijn vader en met zijn broer zei een goedbedoelde stomp tegen de schouder ook al genoeg.
‘Mensen weten er niet mee om te gaan. Ze zeggen de verkeerde dingen, of ze zeggen helemaal niets. En dat doet ook pijn. Maar ik moet niet op alle slakken zout leggen. Want wat moet je zeggen? Ik denk dat ik vroeger, in andere moeilijke situaties, ook niet altijd de beste vragen heb gesteld, of op de juiste manier mijn medeleven getoond. Maar door de ervaring wijs geworden, heb ik een tip: denk na voordat je iets zegt. En een onhandig gebaar, een begripvolle blik, is waardevoller dan een hol cliché. Die clichés kunnen echt pijn doen.’
Zijn toekomst bij de Eagles was lange tijd onzeker. Hoofdtrainer Libregts kreeg al vroeg te horen dat zijn contract niet zou worden verlengd, maar door het plotselinge aftreden van directeur Chris Jansen werd het daarna ijzingwekkend stil.
Hij hield zich stoer. ‘Ik verdiende vorig seizoen bij de Eagles 500 euro per maand. Da’s een fooi. Daar ben ik echt niet van afhankelijk.’
Maar hij was juist wel afhankelijk van de club. Van de regelmaat, van de discipline, van het móéten. Het werk in de Adelaarshorst was een van de strohalmen om je aan vast te klampen vóór het aanbreken van iets betere tijden.
Mike Snoei werd, na een lange windstilte, voorgesteld als de nieuwe hoofdtrainer. Ze hadden samen, bij Jong Oranje, wel eens een kamer gedeeld. Snoei wilde een gesprek met hem.
Een paar dagen voor de geplande datum in april viel hij in de keuken steil achterover. ‘Ik ben flauwgevallen,’ zei hij later. Maar hij kon niet ontkennen dat hij in het huis van zijn moeder, ver verwijderd van de kritische ogen van Angela, weer een paar dagen achter elkaar veel te veel had gedronken. ‘M’n moeder begrijpt wat ik voel. Ze is zo’n schat. Ze haalt zonder te klagen steeds drie flessen wijn voor me…’
‘Zijn moeder vraagt niet: heb je goed gegeten, Mies? Maar: heb je wel je pillen geslikt’, klaagt Angela.
Hij hield een zware hersenschudding en een flinke hoofdwond aan de valpartij over. En een boze vriendin en vriend. ‘Angela had al mijn spullen in de auto gepropt. Ze wilde me uit haar huis zetten. En van Eijkelkamp hoorde ik twee weken helemaal niets. Die was zó kwaad. Daar schrok ik echt van. We hadden nooit ruzie. En ik was toch niet expres gevallen? M’n moeder vindt alles goed en René denkt dat-ie me altijd op m’n flikker moet geven. Als ze allebei nou eens ergens daartussenin gaan zitten: streng, want dat heb ik heel hard nodig. Maar ook wel af en toe een schouderklopje. Dat zou volgens mij het beste zijn.’