33

Sam dankte God dat ze nog leefde toen ze in de kofferbak weer bij haar zinnen kwam, maar niet lang daarna begon ze zich af te vragen of het wel iets was om zich blij over te maken. Ze lag met gebonden handen ineengevouwen als een knipmes en met tussen haar rug en de achterwand van de koffer een hard stuk gereedschap dat bij iedere beweging van de auto honkytonk speelde op de wervels van haar ruggengraat. Maar toen het tot haar doordrong dat het de Glock tussen haar broeksband was die haar zo hinderde, was dat een opluchting. In zijn furie had Jacobs nagelaten haar te fouilleren.

Jacobs reed als een waanzinnige. Op de harde vloer van de kofferbak leek het of het lawaai en de schokken verdrievoudigd werden. Ze sloot haar ogen en vocht tegen de pijn, de hitte, de dorst, de stank van olie en binnendringende uitlaatgassen en de onpasselijkheid die daar onvermijdelijk op volgde.

Tot overmaat van ramp kwam daar nu ook nog een onhoudbare drang tot plassen bij. Bij iedere kuil in de weg dacht ze als een zeepbel uit elkaar te zullen spatten.

Ze was aan het eind van haar krachten toen de auto eindelijk stilhield. In de stilte die erop volgde, hoorde ze hem een nummer intikken op zijn mobiele telefoon. Zijn stem klonk rauw: ‘Christofer? Heb je mijn boodschap ontvangen?’

Het antwoord kon ze niet horen.

Jacobs stapte uit en knalde het portier dicht.

In paniek schopte ze tegen het koetswerk. Ze kon het hier geen seconde langer uithouden. ‘Laat me eruit. Ik stik!’

Toen hij het kofferdeksel opende, was de opluchting zo groot dat ze de pijn in haar buik even vergat. Hij zag er minder furieus uit en hij keek op haar neer alsof hij niet goed wist wat met haar aan te vangen. Ze wilde hem niet uitdagen, maar hij was ook niet iemand bij wie je al te onderdanig moest zijn.

Ze zei: ‘Hallo. Zijn we op bestemming?’

Hij gaf geen antwoord, maar hielp haar uit de kofferbak. Haar benen begaven het. Hij sloeg een arm om haar heen en bracht haar via een kantoortje naar een sober ingerichte slaapkamer in een prefab huisje en liet haar neerzitten op een bed. Toen hij de kamer wilde verlaten, raakte ze bijna in paniek. ‘Alsjeblieft’, zei ze. ‘Ik moet nodig naar de wc.’

Hij haalde de schouders op. ‘Straks.’

Het kwam eruit als een bevel. ‘Nu!’

Hij gehoorzaamde. Misschien omdat hij in het verleden altijd wel voor iemand de nek had gebogen: zijn fanatieke vader, zijn streng-religieuze pleegvader, zijn gewetenloze werkgever, tegen wie hij dan op gezette tijden in opstand was gekomen. De enige bij wie hij slaafs aan de leiband was blijven lopen, was zijn mannenverslindende zuster.

Was het om haar dat hij opeens zo inschikkelijk was? Dat hij zijn blikken niet meer elke keer naar haar benen liet afdwalen? Voorlopig zou het haar een zorg zijn. Wat telde, was dat hij haar naar de plee bracht en haar na enig aandringen de boeien afnam.

Ze verleende de natuur haar rechten. Pas daarna werd ze zich ervan bewust dat ze nog altijd een geladen pistool in het bezit had.

Ze trok de deur open. Hij stond een kleine twee meter van haar vandaan. Ze bracht de Glock omhoog.

‘Achteruit’, zei ze. ‘Of ik schiet je kop aan diggelen.’

Hij deed een halve stap achteruit en bleef toen staan.

‘Leg je handen in je nek en sta met je gezicht naar de muur’, beval ze.

De aanvankelijke verbazing verdween uit zijn gezicht en maakte plaats voor strijdlust.

Ze richtte de loop van het pistool precies tussen zijn ogen, twee donkere demonen. Haar stem klonk nét iets harder dan een fluistering. ‘Je kunt uit twee dingen kiezen. Of je gehoorzaamt, of je sterft. Voor mij maakt het niet uit.’

‘Fok jou, slet’, zei hij en spande zijn spieren met het doel haar met blote handen te lijf te gaan.

Ze sprak opnieuw, op dezelfde kalme, emotieloze toon: ‘Geloof maar dat ik zal schieten, hufter. Misschien schiet ik je eerst een kogel door je keel, zodat je stikt in je eigen bloed. Zoals je dat deed met mijn vader.’

De onterechte beschuldiging maakte meer indruk op hem dan het pistool. Hij bracht het hoofd vooruit, steigerend van verontwaardiging. ‘Ik heb jouw stomme vader niet neergeschoten, trut. Dat was Chinsky, een Georgische jood. Ik probeerde hem tegen te houden en schoot er bijna zelf het leven bij in.’

‘Echt waar? En welke boze geest probeerde je tegen te houden toen je Arthur Grooves neerschoot? Lucifer?’

‘Grooves was een ongeluk’, zei hij, het hoofd schuddend. ‘Ik wilde hem niet écht raken.’ Hij begon zich weer op te winden. ‘Voor mij waren jullie een stelletje inbrekers. Ik hoorde Grooves bezig over Tamara en dacht dat jullie haar iets hadden gedaan. Shit! Jullie mochten daar niet eens zijn.’

Wat dat laatste betreft had hij niet helemaal ongelijk. Ze wees naar de deur. ‘Loop voor me uit naar het kantoor. Daar kunnen we praten.’

‘Praten? Met jou? Over wat?’

‘Over jouw toekomst. Over Tamara.’

De naam van Tamara deed het. Hij maakte rechtsomkeert en beende naar het kantoortje. Ze liep achter hem aan. In het midden van het vertrek bleef hij staan.

‘Zeg maar op.’

‘Heb je hier niet wat te drinken? Ik stik van de dorst.’

Hij trok de deur van een kleine koelkast open en pakte er twee blikjes Heineken uit. Een ervan zette hij voor haar neer op het bureau in het midden van de kamer. Ze wees met de Glock naar een stoel. ‘Ga daar zitten.’

Voor een keer gehoorzaamde hij. Zonder hem uit het oog te verliezen trok ze het lipje eraf en dronk. Met een zucht van genot zette ze het halflege blikje op het bureau.

‘Heb je al eens nagedacht over mijn voorstel?’

‘Welk?’

Om te laten zien dat ze hem vertrouwde stopte ze de Glock in de holster op haar rug. ‘Christofer en Levitt aanbrengen.’

‘Ik weet niet zoveel. Ik was maar een koerier.’

‘Naar verluidt was je zijn piloot, zijn manusje-van-alles. Hoe dikwijls heb je voor hen naar Angola of Sierra Leone gevlogen?’

Hij maakte een gebaar in de lucht. ‘Weet ik veel. Vijftig keer? Honderd?’

‘Je kunt getuigen waar je geweest bent. Van wie je de bloeddiamanten geleverd kreeg. Waar je ze naartoe bracht. Namen, hoeveelheden, datums. Als we Christofer en Levitt kunnen opsluiten, hebben we een voet tussen de deur. Dan kunnen we het hele netwerk opdoeken.’

Hij dronk zijn blikje leeg in één lange teug en veegde zijn mond af met de rug van zijn hand. ‘De diamanten mag ik behouden?’

Ze aarzelde. ‘Mogen is misschien niet het juiste woord.’

Hij gooide het lege blikje met een felle beweging in de hoek. ‘Hoezo? Daarstraks zei je nog dat ik ze mocht hebben.’

Ja, dacht ze. Maar daarstraks had jij het pistool in handen, niet ik. ‘Je zult zelf moeten beslissen wat je ermee doet, Jacobs. Als je ze behoudt, zal er altijd wel iemand zijn die je op de hielen zit. Maar je kunt ook zorgen dat ze gevonden worden zodat Tamara de beloning kan incasseren. Is dat niet wat zij zou willen?’

Hij gaf geen antwoord. Hij hield het hoofd schuin alsof hij naar iets zat te luisteren.

‘Jacobs?’

Hij stak zijn hand op om haar het zwijgen op te leggen. ‘Ze zijn er.’

‘Wie?’

‘Christofer. Als het goed is, heeft hij Tamara mee.’

‘Wat ga je doen? Haar ruilen voor de diamanten?’

‘We zullen zien.’

Opeens had hij een mat, donker pistool in de hand. Ze dook ineen, maar hij had geen aandacht voor haar. Hij was nog druk bezig de patroonhouder met kogels met volle mantel te vervangen door een met hollow-points toen de deur werd opengegooid en Adrien een plomp, lelijk maar daarom niet minder dodelijk Uzi-pistool naar binnen stak.

‘Leg die proppenschieter neer, Tsjop Tsjop, of ik schiet je zo lek als een zeef.’