10

Sam Keizer zag dat het rolgordijn aan de voordeur omlaag was. Sinds ze weer thuis was, was dat nog niet gebeurd. Integendeel. Abba wilde dat het omhoog bleef, zodat voorbijgangers konden zien dat de winkel leeg was en dat er niets te stelen viel.

Ze gebruikte haar sleutel om de deur open te doen, maar die bleek niet eens op slot te zijn. Ook dat was niet de normale gang van zaken. Ze stapte naar binnen. ‘Abba?’

Ze zag een vage beweging onder de werkbank. Het was Mazzel die langzaam tevoorschijn kwam alsof hij het zaakje niet helemaal vertrouwde. ‘Hé, Mazzel, wat doe jij hier?’ Ze krabde hem achter de kop. De kater ontspande. Ze richtte zich op en riep opnieuw. ‘Abba?’

Geen antwoord. De stilte verontrustte haar. Op de werkbank lagen bouwplannen en vellen papier met kostenberekeningen ordeloos door elkaar. Sam glimlachte even toen ze dacht aan het enthousiasme waarmee abba zijn verbouwingsplannen wilde doordrukken.

Ze liep de trap op. Ze was halverwege toen op de ruit van de voordeur werd getikt. Overtuigd dat het abba was, haastte ze zich weer naar beneden. Het was Henry. Hij zag de teleurgestelde uitdrukking op haar gezicht. ‘Je kijkt zo sip. Is er iets aan de hand?’

Ze keek over zijn schouder de straat op. ‘Het is niet te hopen.’

‘Waarom ging je er dan zo plots vandoor?’

‘Ik maakte me wat ongerust over abba. Ik probeerde hem aan de telefoon te krijgen en dat lukte niet.’

‘Is dat een reden voor bezorgdheid?’

‘Ach, ik weet het niet. Ik ben er pas gisteren achter gekomen dat hij wat problemen heeft met het hart. Blijkbaar maak ik me daar meer zorgen om dan hijzelf.’

Henry knikte begrijpend. ‘Is hij thuis?’

‘Ik denk het niet. Hij geeft geen antwoord.’ Ze liep de trap op en hij volgde haar naar de eerste verdieping. Na een vluchtige blik in de lege woonkamer liep ze door naar de tweede verdieping, nu met twee treden tegelijk.

‘Abba?’

Half bevreesd hem op zijn bed te vinden, duwde ze de deur van zijn slaapkamer open. De kamer was leeg, de deur van de kleerkast stond op een kier. Ze liep naar binnen en hoorde onder haar voeten een knarsend geluid. Verbaasd staarde ze naar de glasscherven en de kapotte lijst op de grond. Wat was hier gebeurd? Had de haak waaraan de lijst was opgehangen het begeven? Nee, er moest een andere oorzaak zijn. Wat abba ophing bleef hangen en bovendien was hij een ordelijk man die geen kastdeuren liet openstaan. Ze wierp een blik in de onbewoonde kamer van haar broer Leon. Ook hier stond de kastdeur op een kier, maar verder was er niets bijzonders te zien. Ze liep door naar haar eigen kamer. Hier stond de kastdeur wagenwijd open en de kleerhangers waren naar een kant geschoven. De laden van de commode waren half uitgetrokken en haar ondergoed puilde eruit. Een van haar slipjes lag op de grond.

Henry keek mee over haar schouder. ‘Inbreker?’ vroeg hij.

‘Ik ben bang van wel. Vermoedelijk was hij op zoek naar geld.’ Ze vond het een vervelend idee dat iemand aan haar ondergoed gezeten had. Het zou allemaal de was in moeten voor ze er iets van kon gebruiken.

‘Enig idee waar abba naartoe kan zijn?’

Ze schudde langzaam het hoofd. ‘Nee. Misschien boodschappen doen.’ Normaal deed hij de boodschappen 's morgens, na het ontbijt, maar misschien was hij voor een keer van die gewoonte afgeweken. Ze staarde naar de lege lijst op het nachtkastje. Henry volgde haar blik. ‘Wat is er?’

‘Die lijst’, zei ze. ‘Hij is leeg.’

‘Nou en?’

‘Er zat een foto in.’

‘Foto? Van wie?’

‘Wij beiden. In Kensington Park.’

Hij grijnsde. ‘De wandeling the day after? Dat je die nog op je nachtkastje hebt staan, geeft me weer hoop.’

Ze keek geërgerd. ‘Hou op, Harry. Dit is niet het moment.’

‘Sorry, hoor.’

Ze wierp een blik in de badkamer en viel van de ene verbazing in de andere. ‘Gut. Wat is hier gebeurd?’ De tegels van de vloer lagen bezaaid met plukken haar. De wastafel was besmeurd met een vieze aanslag van opgedroogd scheerschuim en haar. In de waskom lagen een staaf scheerzeep en een gebruikte scheerkwast.

Henry kwam naast haar staan. ‘Het lijkt wel een kapsalon. Iemand heeft hier zijn haar geknipt en zich geschoren. Kan dat abba geweest zijn?’

Ze schudde het hoofd. ‘Abba scheert elektrisch. Bovendien zou hij nooit zo'n rotzooi achterlaten.’ Ze pijnigde zich het hoofd. Als het abba niet was, wie dan wel? Een inbreker? Waarom zou die zijn tijd vergooien met zich te scheren op de plaats van de misdaad?

Henry raapte een pluk haar op en bekeek die van dichtbij. ‘Rossig haar. Nogal ruig. Lijkt me veeleer baardhaar. Enig idee van wie dat kan zijn?’

‘Nee.’

‘Kan het je broer geweest zijn? Misschien is hij onverwacht thuisgekomen.’

‘Als Leon een baard had laten groeien, zou ik het weten. Hij schrijft geregeld en stuurt af en toe een foto. Nee, het moet een inbreker geweest zijn.’

‘Die de lijst met huwelijksfoto's van je vader tegen de grond gooit en die jouw portret meeneemt?’ vroeg Henry sceptisch. ‘Vreemde inbreker.’

‘Zeg dat wel.’

‘Denk je dat er iets gestolen is?’

‘Geen idee. We hebben weinig geld in huis. Alleen wat familiejuwelen.’

‘Waar?’

‘In de kleine kluis in de woonkamer. We hebben ook een grote kluis in de kelder, maar die is leeg.’

‘Zullen we kijken?’

‘Ja.’

Toen ze in de woonkamer kwamen, zag ze dat Mazzel zich boven op de buffetkast had teruggetrokken. Hij moest behoorlijk van zijn stuk zijn. Als hij alleen was, lag hij meestal languit in abba's luie stoel voor de tv. Instinctief keek ze ernaar en zag dat er iets onder lag. Het bleek de vermiste foto te zijn, een beetje gekreukt maar wel heel. Terwijl ze nog stond na te denken waarom een inbreker belangstelling toonde voor haar foto, zei Henry: ‘Kijk eens hier.’

Hij zat gehurkt naast de radiator van de centrale verwarming en inspecteerde repen plastic tape die aan de buisleiding hingen en op de grond lagen. ‘Wat is dat nu weer?’

Henry richtte zich op. De blik in zijn ogen voorspelde weinig goeds. ‘Ik ben bang dat we niet met een ordinaire inbreker te maken hebben.’

‘Nee? Wie dan?’

‘Een homejacker.’

‘Bedoel je dat hij abba hier heeft vastgemaakt en… en…’

Hij knikte. ‘Het is niet zeker dat hij alleen was. Meestal gaat dat soort overvallers niet erg zachtzinnig te werk. Ze binden hun slachtoffer vast en dwingen hem de bergplaats van geld of juwelen prijs te geven.’

Sam voelde zich wit in het gezicht worden. ‘Wat bedoel je daarmee? Dat ze hem folteren?’

Hij legde een hand op haar arm. ‘Rustig maar. Ik zie nergens sporen van mishandeling.’ Een van de tapes vertoonde wat bloedsporen maar daar maakte hij geen gewag van. ‘Waar is de kluis met de familiejuwelen?’

Ze liep naar de schoorsteenmantel en verwijderde een Hollandse gravure van de vier zonen uit de oude Haggada. Daarachter zat een kleine kluis. Ze draaide aan het letterslot, trok het deurtje open en controleerde de inhoud. Vierhonderd dollar. Wat meer dan vijfhonderd euro. Het kistje met familiesieraden. Ze schudde het hoofd. ‘Volgens mij is alles compleet.’

Henry fronste de wenkbrauwen. ‘Dat is vreemd.’

‘Vind ik ook.’

‘De grote kluis in de kelder is leeg, zeg je.’

‘Ja. De kluisdeur staat wijd open, zodat niemand zich de moeite hoeft te getroosten haar te forceren.’

Henry hield een stuk plakband omhoog en bekeek het van alle kanten. ‘Kan het zijn dat abba op de hoogte is van informatie die voor overvallers van belang kan zijn?’

‘Zoals?’

‘De veiligheidsprocedures bij Diamond Office? Informatie over goederenverzending? Denk maar aan de overval op het vliegtuig van Lufthansa op Brussels International Airport vorige maand. Een buit van vijf miljoen dollar in ruwe diamant. De overvallers wisten precies hoe, waar en wanneer ze moesten toeslaan. Dat wijst op inside-information.’

‘Abba beschikt niet over dat soort van informatie.’

‘Hij is toch lid van de Raad van Bestuur van de Hoge Raad voor Diamant?’

‘Niet meer sinds hij gestopt is met werken.’ Ze beet zich op de lippen. ‘Waarom zeg je dat? Denk je dat hij ontvoerd werd?’

Hij legde het stuk plakband op de tafel. ‘Ontvoerd of vrijwillig meegegaan.’

‘Uitgesloten.’ Sam haalde diep adem om haar hartslag in bedwang te houden. Als hij niet met de homejackers was meegegaan, waar was hij dan? Boodschappen doen leek haar met de minuut minder waarschijnlijk. Ze keek in de kast en zag dat zijn jas en doordeweekse schoenen weg waren. Opeens herinnerde ze zich haar ontmoeting met Daniël Nagib. ‘Hoe is het met je broer?’ had hij gevraagd. ‘Ik zag hem met…’ De rest van de zin had ze niet meer gehoord. Haar broer werkte in een laboratorium voor genetische biologie in Sydney en dit was zo ongeveer het tijdstip van zijn jaarlijkse vakantie. Meestal bracht hij die door met zijn Australische vriendin in een tent in de vrije natuur ergens in de Northern Territory. Ze vroeg zich af of hij dan toch onverwacht naar huis was gekomen? Nee. Dat was ondenkbaar. Niet zonder dat hij hen dat vooraf zou laten weten. In een opwelling liep ze naar de telefoon en belde Nagib op. ‘Met Samuela Keizer’, zei ze. ‘U zei daarstraks iets over mijn broer. Hebt u hem gezien?’

Nagib hijgde alsof hij pas een trap had opgelopen. ‘Een kwartier voor we elkaar tegen het lijf liepen’, zei hij. ‘Hij was met je vader.’

Ze kon het amper geloven. ‘Weet u dat zeker?’

Hij hapte een beetje naar adem. ‘Heel zeker, Samuela. Hij droeg die groene windjekker met het schildje van Macabbi, de voetbalploeg waarvoor hij speelde. Mijn zoon heeft een jekker met hetzelfde schildje.’

Ze kon haar oren niet geloven. ‘Waar heeft u hen gezien?’

‘Op straat. Ze liepen naast elkaar op het trottoir in de richting van de garage. Je broer had een sporttas bij zich. Ik dacht nog: Jaap kijkt zo somber. Hij lijkt niet eens blij met de thuiskomst van zijn zoon. Ik wuifde, maar hij wendde het hoofd af. Er is toch niets gebeurd in de familie?’

‘Niet dat ik weet. Bedankt, meneer Nagib.’

Ze verbrak de verbinding en belde de garage op. Henry stond naast haar en luisterde mee. Het was de wagenkruier die opnam. ‘Garage Vesting. Met Louis.’

‘Louis? Met Sam Keizer. Heeft mijn vader zijn auto gehaald? Je weet wel, een Ford Escort.’

‘Ja. Halfuur geleden. Toen hij wegreed scheelde het niet veel of hij liet de koppeling stukbreken.’

‘Was hij alleen?’

‘Njet. Zijn zoon was bij hem.’

‘Hoe weet je dat het mijn broer was?’

‘Van je vader. Ogenblikje.’ Ze hoorde hem een klant bedanken toen hij een fooi incasseerde en hoorde vervolgens het piepen van de banden van een wegrijdende auto. Hij kwam weer aan de telefoon. Zijn stem klonk ongeduldig. ‘Ja?’

‘Heb je hem gezien? Mijn broer, bedoel ik?’

‘Nee. Misschien de kassier. Ik geef hem door.’ Ze hoorde de klap waarmee hij de hoorn neergooide. Een hele tijd luisterde ze naar het vage gemompel van stemmen en het gerinkel van de kassa en probeerde niet te denken aan wat het kapotgesneden plakband aan de verwarmingsbuis kon betekenen. Toen de kassier eindelijk aan de telefoon kwam, had ze moeite om haar stem in bedwang te houden. Ze vroeg hem of hij haar een beschrijving kon geven van de man die haar vader vergezelde.

‘Ik heb hem amper gezien’, antwoordde de kassier gemelijk. ‘Hij kroop meteen op de achterbank.’

Ze dacht aan het baardhaar in de badkamer. ‘Welke kleur haar had hij?’ vroeg ze. ‘Zwart? Rossig?’

‘Hij droeg een honkbalpet.’

‘Toe nou’, drong ze aan. ‘Het is belangrijk. Ik ben bang dat mijn vader iets overkomen is.’

‘Boksersneus’, zei de kassier. ‘Gemene ogen.’

‘Nog iets?’ vroeg Sam.

‘Ja. Geen fooi. Je vader denkt misschien dat wij van de hemelse dauw leven.’ De verbinding werd verbroken.

Ze legde langzaam neer. ‘Dat was mijn broer niet’, zei ze tegen Henry. Haar stem beefde. ‘Wie kan het dan wel geweest zijn?’

Henry staarde haar aan, zijn ogen donker van medelijden. ‘Ik denk dat we beter de politie waarschuwen’, zei hij. ‘Nu meteen.’

Haar knieën knikten. Ze ging zitten. ‘Doe jij het maar’, zei ze. ‘Jij weet hoe het moet.’

Ze zat in abba's stoel en hoorde hoe hij een gesprek voerde met iemand van het kabinet van de minister van Justitie. Ze wist niet dat hij zo goed Frans sprak. Zijn woorden drongen amper tot haar door. Ze dacht aan abba en aan de vele keren dat ze hem had beloofd het weekend naar huis te komen, maar dat ze naar Henry in Londen was gevlogen. Ze hoorde de sirene van de politieauto die de Vestingstraat indraaide en wist al bij voorbaat wat zijn bestemming was. Verhoor ons, o Eeuwige, want wij zijn in grote nood. Ze ging zelden naar de synagoge en het was jaren geleden dat ze de Sjemoné-Esrénog had horen voordragen, maar toen de politieauto voor de deur stilhield en ze achter Henry naar beneden liep, kwamen de woorden als vanzelf in haar op en ze bad in stilte: Verberg Uw Aangezicht niet voor ons en onttrek U niet aan onze smeekbeden.

Als van heel ver hoorde ze de stem van de politieman die vroeg of de Ford Escort met kentekennummer VEV 252 van Jaap Keizer was en of die op dit adres woonde. Ze zei dat Jaap Keizer haar vader was en de politieman sloeg de ogen neer en vroeg met een stem vol mededogen of ze wilde meekomen.