18

Sam Keizer liep in gedachten verzonken door de hal van het ziekenhuis waar een onbekend kunstenaar met tekeningen en gouaches chirurgische taferelen uit de achttiende eeuw tentoonstelde. De zes liften aan het eind van de hal waren in gebruik. Te midden van een menigte bezoekers, sommigen met ruikers en geschenken in cadeauverpakking, anderen met lege handen en bedrukte gezichten, wachtte ze tot een van de liftdeuren openging. Toen ze ten slotte de achtste verdieping bereikte, wachtte Leon op haar in de wachtkamer van de dienst Medische Intensieve Zorg. Hij omhelsde haar en nam haar mee naar abba's kamer.

Met abba ging het beter. Hij had nog twee bloedtransfusies ondergaan, maar het ergste levensgevaar was nu definitief geweken. Hij was nog te zwak om rechtop te zitten of gesprekken te voeren, maar kon zich desondanks af en toe verstaanbaar maken, toonde belangstelling als Leon vertelde over zijn leven en carrière in Australië en hoewel hij af en toe insluimerde, genoot hij zichtbaar mee toen Sam en Leon giechelend en op fluistertoon herinneringen ophaalden aan hun kinderjaren. Drie kwartier later werden ze door de hoofdverpleegkundige weggestuurd omdat hun aanwezigheid hem te zeer vermoeide waardoor zijn bloeddruk ging stijgen. Voor zijn welzijn mochten ze hem voortaan nog alleen 's middags en 's avonds een uurtje bezoeken.

Leon reed met Sam mee naar huis. Ze keuvelden er lustig op los, maar nog voor ze de Mechelsesteenweg hadden bereikt, viel Leon in slaap. Hij was vierendertig uur onderweg geweest van de plaats aan de oever van de Warren River waar hij door de helikopter werd opgepikt tot de landing in Antwerpen en sindsdien had hij nog weinig geslapen. De jetlag sloeg nu ongenadig toe.

Na een licht middagmaal ging hij voor een uurtje naar bed. Sam verliet het huis en liep langzaam over het smalle trottoir in de richting van de Diacem Building. Ze probeerde zich voor te stellen dat Levitt - tot ze zijn echte naam kende, bleef ze hem Levitt noemen - na de overval deze zelfde weg had afgelegd. Ze wist niets van hem, alleen dat hij in de Antwerpse diamantwereld volslagen onbekend was. Zijn robotfoto, die weinig verschilde van de foto van de echte Shmuel Levitt, hing uit op de vier diamantbeurzen en was door de Hoge Raad voor Diamant verspreid onder de leden en stond ook op hun website. Niemand kende hem of had zaken met hem gedaan. Op het eerste gezicht was het merkwaardig dat hij zo goed op de hoogte was van de gang van zaken, zowel aan de kant van Rawstorne in Antwerpen als aan de kant van de echte Levitt in Zuid-Afrika en dat in een wereld waar iedereen zowat iedereen kende en waar het lidmaatschap van een Antwerpse diamantbeurs meer waarde had en moeilijker te verkrijgen was dan een kaskrediet van tien miljoen euro bij de bank. De verklaring was eenvoudig. Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de val van het IJzeren Gordijn hadden kopstukken van de KGB samen met de Russische maffia een nieuw soort inlichtingendienst in het leven geroepen. De Trade Collecting and Information Service. Wie de weg ernaartoe wist en ergens een slag wilde slaan, kon bij hen alle informatie kopen die hij daarvoor nodig had. Zo konden Albanese of Kosovaarse gangsters in een voor hen totaal onbekende omgeving een postwagen overvallen, de bestuurder of zijn begeleider doodschieten, uit de honderden poststukken precies die ene zending opdiepen waarin zeldzame postzegels, waardevolle obligaties of verhandelbare bank-certificaten zaten en ontsnappen via sluipwegen die alleen lokale bewoners kenden. Je kon de aankomst- en vertrektijden van geldkoeriers kopen, de route die ze volgden en de veiligheidsmaatregelen die werden getroffen. Als je wilde kon je door hen een volledig plan de campagne laten opstellen. Het in Parking Roosevelt gevonden lijk van Chinsky, een notoir lid van de Russische maffia, wees trouwens in die richting.

Intussen bevond ze zich in de hal van de Diacem Building tegenover een naïeve muurschildering van de Zeven Dwergen in een diamantmijn. Ze noemde haar naam en de oude man achter het bureau wees met zijn hoofd naar de lift zonder haar identiteit te controleren. ‘Tweede verdieping. U wordt verwacht.’

Nadat ze op de tweede verdieping haar beroepskaart aan de camera had getoond, werd ze door een in een zwart broekpak gekleed vrouwtje van hooguit 1 meter 48 met een grote bril en kortgeschoren donker haar binnengelaten. Met haar blauwe nogal korte rok, haar champagnekleurige nylons, crème blouse en zwarte Docksides torende Sam boven haar uit en terwijl ze het vrouwtje volgde langs werkbanken met computergestuurde lasermachines en andere elektronische apparatuur, voelde ze hoe de blikken van de mannen en vrouwen die er aan het werk waren haar volgden.

David Rawstorne zat in een rolstoel bij het raam met een pleister onder het linkeroog en zijn hand in het gips in een mitella. Op de foto uit het dossier dat de Hoge Raad voor Diamant haar had bezorgd, zag hij eruit als een vitale en opgewekte man. Nu was zijn gezicht getekend door pijn en zorgen.

Het vrouwtje bracht haar naar een stoel tegenover Rawstorne. ‘Wilt u koffie of thee?’ vroeg ze.

Ze ging zitten. ‘Koffie is goed.’

Rawstorne bewoog zijn hoofd in wat voor een verontschuldigend gebaar moest doorgaan. ‘Vergeef me dat ik u op deze manier moet ontvangen. Ik kan u geen hand schudden en ik kan niet opstaan.’

‘Blijf gerust zitten.’

Hij keek grimmig naar zijn hand. ‘Drie weken gips. Onderste ledematen verbrand. Rolstoel. Onaangepaste woning. Hulpeloos als een kind. Normaal zou ik deze week een eerste heupprothese gekregen hebben, maar het is niet eens zeker dat dat nog ooit zal kunnen.’

Sam schudde het hoofd om blijk te geven van medeleven.

Het vrouwtje zette een kop koffie voor haar neer en stopte Rawstorne een tabletje in de hand dat hij gehoorzaam inslikte waarna hij wat water dronk uit een glas dat ze hem aanreikte. Sam maakte van de gelegenheid gebruik om haar tas te openen en haar notitieboekje tevoorschijn te halen. Normaal kon ze voldoende op haar geheugen vertrouwen, maar het maakte indruk en het was wat men van een rechercheur of een privédetective verwachtte. Rawstorne keek naar het boekje en fronste het voorhoofd. ‘Hoe lang duurt het voor zo'n onderzoek wordt afgerond?’ vroeg hij.

‘Dat hangt af van de omstandigheden. Bij een claim van bijna veertien miljoen dollar neemt dat wel wat meer tijd in beslag.’

Hij trok een grimas. ‘We kunnen dan maar beter opschieten. Het grootste deel van die veertien miljoen ben ik verschuldigd aan banken en leveranciers. Als dit te lang aansleept ga ik aan de rente alleen al zo goed als zeker pleite.’

Sam begon met onschuldige vragen die al eerder gesteld waren tijdens het verhoor door de politie of door de inspecteur van de verzekeringsmaatschappij bij het opstellen van de schadeclaim en die meer dienden om Rawstorne op zijn gemak te stellen en zijn waakzaamheid te verschalken dan vanwege de vraag naar informatie. Maar hij antwoordde vlot, zonder haperen en zonder zich tegen te spreken. Toen ze vroeg hoe iemand zich voor Levitt kon uitgeven zonder dat hij argwaan had, was hij helemaal niet van zijn stuk. ‘Ik heb een ijzeren geheugen voor cijfers en namen, maar niet voor gezichten’, zei hij. ‘Het gebeurt geregeld dat ik iemand niet herken met wie ik drie maanden geleden zaken heb gedaan. Meestal is het Rita die mij dan uit de nood helpt. Zij heeft wat je noemt een fotografisch geheugen.’

‘Dat haar voor één keer in de steek liet. Is dat niet vreemd?’

‘Waarom? Ze kan niet alles weten.’ Hij trok een gezicht alsof hij zich verplicht voelde haar te verdedigen. ‘Hoor eens. Het is acht jaar geleden dat Levitt in Antwerpen is geweest. Misschien was ze die dag wel met vakantie.’

‘Kunt u dat nazien in aanwezigheidslijsten of de loonadministratie?’

‘U maakt een grapje, neem ik aan?’

‘Goed. Jullie kenden hem dus geen van beiden van gezicht. Hoe kon de dubbelganger dat weten?’

‘Het was geen geheim. In de diamantwereld is Shmuel Levitt geen onbekende. Iedereen weet dat hij als de dood is voor vliegtuigen. Hij handelt zijn zaken af via tussenpersonen. Ik ben zijn vaste agent voor de Outside Market van Antwerpen.’

‘Hij kwam dus nooit ter plaatse om zelf de diamanten te selecteren?’

‘Niet meer sinds drieënnegentig.’

‘En opeens wil hij voor veertien miljoen dollar diamant kopen en komt hij die zelf uitkiezen? Dat vond u niet verdacht?’

‘Wat is daar verdacht aan? Ik vond het niet meer dan normaal dat hij zich over die kinderachtige vliegangst heen had gezet.’

‘Hoelang wist u al dat hij zou komen?’

‘Dat moet ik nazien. Niet lang in ieder geval. Vier, misschien vijf weken. Het ging allemaal erg vlug. Eerst stuurde hij een bericht dat hij voor een paar maanden afwezig zou zijn. Hij zou een cruise maken. Dan belde hij om te zeggen dat hij een ongekend grote partij vijf- à tienkaraats van gem quality op het oog had en dat hij die zelf zou komen selecteren.’

‘En weer zag u daar geen kwaad in?’

‘Nee. Deksels, mevrouw Keizer. De diamanthandel steunt op vertrouwen, dat weet u. Diamantairs beklinken hun transactie met een handdruk, zonder bankgarantie. Hij beloofde me aan de telefoon wissels met bankaccept. Ik was in de hemel. Hij vroeg mij geen ruchtbaarheid aan de mogelijke deal te geven om de prijzen niet op te drijven en ook uit veiligheidsoverwegingen. Dat zou ik trouwens sowieso niet doen want dan zou ik alleen maar de concurrentie wakker maken. Ik mocht hem er alleen over bellen op een mobiel telefoonnummer in Engeland dat nu ook al een doodlopend spoor blijkt. Het staat allemaal in mijn verklaring aan de politie.’

‘Was u de enige die wist van zijn komst?’

‘Godsgloeiende, nee. Rita wist het. De expeditieafdeling van Diamond Office wist ervan. De verzekeringsmaatschappij wist het. Om zo'n partij diamant in huis te halen, moest ik de dekking verhogen. De diamantairs die mij de ruwe en geslepen diamanten in consignatie gaven, konden vermoeden dat er een belangrijke deal op komst was. Het hotel waar ik een kamer voor hem reserveerde wist het.’

‘Welk hotel?’

‘Hotel Carlton aan de Quinten Matsijslei.’ Rawstorne wond zich op. ‘Als u het mij vraagt is de schuldige in Kaapstad te zoeken. Ik begrijp alleen niet waarom de Zuid-Afrikaanse politie er niet meer werk van maakt.’

‘Misschien wachten ze tot ze zeker zijn dat de schuldige zich niet aan deze kant bevindt.’

‘Deze kant?’ Rawstorne boog naar voren, kreunde van pijn, greep naar zijn heup en ging omzichtig weer rechtop zitten. ‘Wie aan deze kant had u in gedachten?’

‘Ik sluit niemand uit’, zei Sam beminnelijk.

Rawstorne kneep zijn ogen tot spleetjes en liep rood aan. ‘Als u mij tot de verdachten rekent, neem dan ook in aanmerking dat ik bijna een oog kwijt was, dat het zo goed als zeker is dat ik voor de rest van mijn leven invalide blijf en dat ik door de schuld van dat gespuis op de rand van het bankroet sta.’

‘Daar hebben we alle begrip voor, meneer Rawstorne’, zei Sam begrijpend. Ze deed of ze haar notitieboekje raadpleegde. ‘Zullen we verder gaan?’

‘U doet maar.’

‘Laten we het eens hebben over de deurcode. Er is daar tegenspraak.’

‘Tegenspraak? Tussen wie?’

‘U en Rita Bleicher. Volgens uw verklaring heeft uw medewerkster die onder doodsbedreiging aan de dubbelganger gegeven. Volgens Bleicher kende hij die al toen hij binnenkwam. Wat is juist?’

Rawstorne schudde heftig het hoofd. ‘Rita is in de war. Je zou het van minder zijn. De pseudo-Levitt deed alsof hij de code al kende. Om het echt te doen lijken, beschuldigde hij haar in mijn bijzijn dat ze hem die via via had verkocht. Ze moest hem de code nog eens geven, zogenaamd om te verifiëren of die klopte met de zijne. Ze trapte erin.’

‘Met het mes op de keel?’

‘Dat wel, ja.’

‘U gelooft dus niet dat zij u heeft verlinkt?’

‘Dat heb ik niet gezegd.’ Hij zweeg verward, alsof de gedachte voor het eerst bij hem opkwam.

‘U hebt een verhouding met Rita Bleicher?’

Hij wierp een vlugge blik in de richting van de deur. ‘Is dat nodig?’

Sam glimlachte. ‘Het blijft onder ons.’

‘Ze heeft er een eind aan gemaakt.’

‘Voor of na de overval?’

‘Na. Maar het ging al een tijd niet goed meer.’

‘Zo. Maar desondanks blijft u erbij dat ze u niet heeft verraden?’

‘Het zou me in ieder geval sterk verbazen.’

‘Goed. Prima. Laten we het dan eens hebben over het alarm dat op spraakherkenning werkt.’

‘Wat is daar mee?’ vroeg Rawstorne grimmig.

‘Waarom hebt u het niet in werking gesteld toen het nog kon?’

‘Wie zegt dat? Rita? Ze weet niet wat ze zegt.’ Hij raakte weer op stoom. ‘Ik probeerde het, maar het werkte niet.’

‘Zo. Wat waren de herkenwoorden?’

‘No violence, please. Twee keer. Kort na elkaar. Zonder tussenwoorden. Ik moet de woorden te heftig hebben uitgesproken. Dat vervormde mijn stem. Blijkbaar is spraaktechnologie nog niet helemaal betrouwbaar.’

Sam maakte een aantekening in haar boekje. Het was juist dat het systeem niet werkte als er tussen de twee codewoorden een ander woord werd uitgesproken en het zou nooit te achterhalen zijn of dat in de opwinding of doelbewust was gebeurd. Ze pakte uit haar tas de robotfoto's van de vermeende Levitt, zowel die met als die zonder baard en legde ze voor hem op het tafeltje. Rawstorne rolde zijn stoel wat dichter bij en bekeek ze. ‘Het lijkt er niet op.’

‘Wat scheelt eraan?’

‘Ik weet niet. Hij was een dubbelganger van zichzelf. Als orthodoxe jood was hij uiterlijk erg geloofwaardig. Maar toen hij de stenen begon te keuren was zijn bezitsdrift zo groot dat hij letterlijk in extase raakte en toen hij in actie kwam was hij zonder meer een beest.’

‘Ja, hij was erg brutaal’, bevestigde Sam. ‘Ik heb begrepen dat hij dreigde uw ruggengraat kapot te schieten. Klopt dat? Daarbij schreeuwde hij…’ Ze raadpleegde haar boekje. ‘Ik citeer: Zelfs met al het geld dat je voorvaderen van de mijne hebben gestolen, zul je geen nieuwe ruggengraat kunnen kopen.’ Ze zweeg en keek hem streng aan. ‘U weet zeker dat u hem niet kent?’

Rawstorne wreef met zijn linkerhand over zijn gezicht. ‘Heel zeker.’

‘Een ver familielid? Een familievete? Hij sprak van uw voorvaderen die van de zijne hebben gestolen.’

‘Hoor eens…’ begon Rawstorne. Opeens kreeg hij het warm. Grote zweetvlekken vormden zich onder zijn armen op zijn hemd. Hij dronk de rest uit van het water waarmee hij zijn medicijn had geslikt en probeerde zichtbaar tot kalmte te komen. ‘Luister, ik heb de Engelse nationaliteit. Mijn land heeft de laatste honderd jaar over heel de wereld oorlogen gevoerd: de Boerenoorlog, Duitsland, Korea, de Falklandoorlog, de Golfoorlog. Mogelijke vijanden in overvloed.’

‘Welke taal sprak hij?’

‘Engels, met tussendoor een woord Jiddisch.’

Sam staarde hem aan. De man die haar had overvallen had zich niet bekendgemaakt als jood en hij had geen Jiddisch gesproken, maar desondanks was ze er zeker van dat hij joods was. Hoe ze dat wist kon ze niet zeggen. Soms hoorde je dat aan de melodie in de stem. Soms volstaat een blik of een gebaar. Een blik zoals die toen hij de stem van haar broer hoorde uit het luidsprekertje van de telefoonbeantwoorder. ‘Sammy? Ik ben het. Leon. Ik ben bijna thuis. Nog tien minuten. Ik hoop dat je thuis bent want ik heb geen sleutel.’ Haar broer had toen Nederlands gesproken. Zodra hij uitgesproken was, was haar belager er als de weerlicht vandoor gegaan.

De dader was dus niet alleen joods, maar hij sprak genoeg Nederlands om te verstaan wat er gezegd werd. Dat beperkte zijn plaats van herkomst tot Vlaanderen of Nederland waar iedere jood op zijn minst Engels, Jiddisch en Nederlands spreekt.

En als jood was Israël het meest voor de hand liggend toevluchtsoord.

Was het toeval dat Rita Bleicher ook naar Israël wilde emigreren? Volgens Rawstorne was hun relatie al een tijd bezig op de klippen te lopen. Had ze een nieuwe vriend met wie ze de overval had georkestreerd? De gedwongen fellatie zou dan een opgevoerd nummertje zijn geweest.

Nee. Rita leek haar wel een gepassioneerd type dat het in de roes van de liefde zou doen, maar niet voor geld. Ze zou haar leven en dat van haar zoontje niet in gevaar brengen door met de Russische maffia onder één hoedje te spelen.

Sam stopte de foto's weer in haar tas. Rawstorne keek haar afwachtend aan. Ze stond op.

‘Dat is het?’ vroeg Rawstorne hoopvol. ‘Het onderzoek is afgelopen?’

‘Nee. Het begint pas.’

‘Wanneer denkt u klaar te zijn?’

‘Zodra we weten wie de medeplichtige is.’

‘Medeplichtige?’

‘Hier in huis. Iemand gaf informatie aan de overvaller. Ik wil weten wie.’

Rawstorne schudde heftig met zijn hoofd, zijn lippen trilden. Met zijn goede hand trok hij aan het wiel van zijn rolstoel tot die tegen het tafeltje botste. ‘Hoor eens…’ Hij sputterde. Zijn stem was laag en zat diep in zijn keel. ‘Waarom alleen hier in huis? Waarom niet bij de Hoge Raad voor Diamant? Of bij uw zo hoogverheven Lloyd's of London? Elke employé die toegang heeft tot het dossier van BGA kan een medeplichtige zijn.’

‘Dat kan best zijn’, antwoordde Sam min of meer uit de hoogte. ‘Maar geen van hen kon weten dat het acht jaar geleden was dat u en Shmuel Levitt elkaar hadden gezien. Als u dat in gedachten houdt, wordt het aantal kandidaat-medeplichtigen heel klein.’

Ze wachtte op zijn reactie. Die kwam niet. Ze ging weg. Aan de deur keek ze om. Rawstorne hing uitgeteld in zijn rolstoel, sprakeloos en verbijsterd. Sterker nog. Hij was bang.