23

De taxi was ervandoor. Hij was langer dan een uur weggeweest en de bestuurder moest gedacht hebben dat ze hem mee met de overledene in een graf hadden gestopt.

Zijn koffer stond naast de ingang van de begraafplaats. Een wonder dat er geen bomalarm was gegeven. Hij zocht een schuilplaats onder een afdak en belde een andere taxi met zijn mobiele telefoon. Zuid-Afrika mocht dan wel problemen hebben met criminaliteit en werkloosheid, het beschikte over het modernste en best ontwikkelde telefoonnet van het Afrikaanse continent. Hij stak een sigaret op en wachtte.

Nu zijn bezit veilig was, kon hij zijn volle aandacht wijden aan zijn plannen voor de volgende dagen. Om te beginnen moest hij uitkijken naar een tijdelijke verblijfplaats. Het huis in Earp Street kwam daar niet voor in aanmerking. Niet alleen omdat het zo goed als onbewoonbaar was, maar ook omdat de Griek het adres kende. Zolang ze geen akkoord hadden, kon hij zich zo'n risico niet permitteren. Daarom had hij sinds Athene alles cash betaald, zodat hij door het gebruik van creditcards geen sporen achterliet.

Hij kon natuurlijk in een hotel logeren of een gemeubelde studio huren. Geld was geen probleem. De politie was dat wel. Hotelgasten en huurders van gemeubelde studio's werden geregistreerd en de politie kreeg inzage in het gastenregister. En wat de politie wist, kon ook Christofer aan de weet komen.

Of een huurmoordenaar.

Hij blies een plukje tabak van zijn lip. Nou ja, zo'n vaart zou het wel niet lopen.

Het was niet dat hij niet wist waar naartoe te gaan. Al dagenlang speelde het idee hem door het hoofd bij Tamara in te trekken. Ze was een van de redenen, zo niet de reden, waarom hij naar Zuid-Afrika was teruggekeerd. Nu hij met geld over de brug kon komen, zou hij welkom zijn. Hij popelde van ongeduld haar te laten zien hoe goed hij geboerd had.

De regenbui waaide over en in het oosten zag hij de hemel opklaren. Hij kwam onder het afdak vandaan en op hetzelfde ogenblik stopte een rode Toyota voor de ingang van de begraafplaats. Hij gooide zijn peuk weg en liep ernaartoe. De man achter het stuur was een gezette kleurling met een kaalgeschoren schedel en geen nek, zijn hoofd zat direct op zijn ronde schouders. De lucht in de taxi was verzadigd van zijn lichaamsgeuren.

Jacobs stapte in en trok het portier dicht. ‘Blij dat je gekomen bent. Ik zou hier niet graag de nacht doorbrengen.’

De bestuurder haalde de schouders op, niet zeker of hij verondersteld werd te lachen of serieus te blijven. ‘Oké, Oom. Waarheen?’

‘Hillbrown. Greenwich Boulevard.’

‘Hillbrown?’

‘Dat is wat ik zeg.’

De bestuurder schakelde en reed weg. ‘Lang geleden dat u in Hillbrown was, Oom?’

‘Tamelijk. Waarom?’

‘Nou. Het is niet bepaald het stadsdeel waar ik alleen naartoe zou willen. Het is outlaw-territorium.’

Jacobs leunde over de rugleuning van de voorbank en bood hem een sigaret aan. Tot zijn verrassing werd die na een korte aarzeling geaccepteerd. Hij gaf hem vuur. Terwijl het licht van zijn aansteker op het ivoorkleurige gezicht reflecteerde, zei hij: ‘Heel Jo'burg is dezer dagen outlaw-territorium, mister. In het centrum van de stad kun je je na donker helemaal niet meer op straat vertonen zonder dat iemand een pistool tegen je voorhoofd plaatst en je geld opeist.’

De bestuurder blies een rookwolk tegen de voorruit. ‘Zeg dat wel. Jo'burg lijkt wel een publieke schietbaan geworden.’

Jacobs stak voor zichzelf een sigaret op. De rook en de damp die uit zijn natte kleren opsteeg, mengden zich met de indringende lijflucht van de bestuurder. ‘Ik wed dat jij ook wel het nodige gerief hebt.’

‘Misschien.’

‘Hoe kan het ook anders.’ Jacobs haalde een biljet van twintig rand tevoorschijn en liet het op de voorbank vallen. De bestuurder wierp er een blik naar. ‘Waar is dat voor?’

‘Voor jou. Als je me aan een proppenschieter helpt.’ Jacobs kende zelf wel een paar wapenhandelaren die niet zo nauw keken als het op wapenvergunningen aankwam, maar de Griek kende die ook. Het zou niet lang duren voor hij wist dat hij een pistool had gekocht en dat zou het vertrouwen in een ophanden zijnde onderhandeling niet bevorderen.

De ronde, donkere ogen van de kleurling flitsten van de weg naar de achteruitkijkspiegel en terug. ‘Hoe weet ik dat u geen stille bent?’

‘Zie ik er zo uit?’ Jacobs liet hem zijn groene boekje zien. ‘Stop maar even en kijk. Mijn beroep is koerier.’

De bestuurder reed rokend verder en dacht na. Een taxichauffeur in Johannesburg werkt voor een hongerloon en kan alleen overleven door wat hij kan bijverdienen. Dat kan zijn met het leveren van het adres van een luxehoer, weed, coke of zo nodig een pistool met bijbehorende munitie.

‘Hoe komt het dat een koerier geen wapen heeft?’ vroeg hij. ‘Dat hoort immers bij uw beroep.’

‘Ik was een tijdje in het buitenland’, verklaarde Jacobs. ‘In het vliegtuig neem je geen pistool mee. Toen ik thuiskwam was mijn woning leeggeroofd.’

Het klonk overtuigend en op de koop toe was het de waarheid. De bestuurder deed of hij hem geloofde. ‘Misschien heb ik wat u nodig hebt, maar het is niet goedkoop.’

‘Wat is het?’

‘Een Walther P88.’

‘Compact?’

‘Ja. Kaliber 9 mm. Veertien patronen.’

‘Hoeveel?’

‘Vijfhonderd vijftig dollar.’

Dat was vijftig meer dan bij een wapenhandelaar. ‘Oké’, zei Jacobs.

De bestuurder stopte aan de kant van de weg. Hij stapte uit, haalde iets uit de kofferbak, sloeg het kofferdeksel met een klap dicht en keerde terug. Hij overhandigde een zwart geanodiseerd pistool met notenhouten greep. ‘Prima wapen’, zei hij. ‘Niet te zwaar. Goed hanteerbaar.’

Jacobs woog het pistool in zijn hand. Er zat geen magazijn in de greep.

‘Waar is het magazijn?’

‘Straks,’ zei de kleurling, ‘als we ter bestemming zijn.’ Hij was niet op zijn achterhoofd gevallen en voelde er niets voor met zijn eigen pistool overvallen te worden. ‘Nu betalen, graag.’

Jacobs gaf hem het geld en stak het pistool in de binnenzak van zijn jasje. Meteen voelde hij zich een stuk beter. Goed genoeg om Christofer op te bellen. De Griek herkende zijn stem meteen.

‘Dat je nog leeft’, zei hij met ongeveinsde verbazing.

‘Waarom niet?’

‘Een maffiabons koud maken en het overleven is niet voor iedereen weggelegd.’

‘Het was een kwestie van eerst zijn, George. Hij stond op het punt mij overhoop te schieten.’

‘Je bent gewoon een zak, Era. Ik zal je weten te vinden. Ben je al thuis geweest? Er is daar niet veel heel gebleven.’

‘Dat had je niet moeten doen, George. Nu zal ik de schade moeten inhouden op jouw aandeel.’

Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Inhouden?’

‘Jazeker. O, dacht je dat ik alles voor mij wilde houden? Om eerlijk te zijn ben ik dat ook van plan geweest, George. Weet je wat Chinsky's laatste woorden waren?’

‘Zeg maar.’

‘Hij zei dat ik ongelooflijk naïef was. “Dacht je nu echt dat we met jou zouden delen?” vroeg hij. Hij zei “we”, George, niet “ik”.’

‘Hij loog.’

‘Dat heb ik intussen ook voor mezelf uitgemaakt. Ik ben maar een achterblijver, George, ik heb daar wat meer tijd voor nodig dan jij. Maar als jij denkt dat Chinsky met jou zou gedeeld hebben als hij eenmaal de hele partij rough in handen had, dan ben je nog stommer dan een menhir.’

‘Een menhir?’

‘Een staande voorhistorische kei. Een stenen lul.’

Christofer lachte verwijfd. Hij was homofiel maar aan de telefoon wist hij dat meestal goed te verhelen. ‘Geloof je echt dat…’

‘Zeker weten, George. Als ik Chinsky niet van kant had gemaakt, had jij het moeten doen. Ik heb je een dienst bewezen.’

‘Misschien wel.’

‘Goed. Luister. Je krijgt van mij eenderde van de opbrengst min de schade die je mij hebt berokkend.’

‘De afspraak was ieder de helft.’

‘Dat was voor Chinsky mij probeerde te vermoorden. Hij was jouw man. Jij bent aansprakelijk voor wat hij deed. Hij vermoordde in Antwerpen een oude jood in koelen bloede om te vermijden dat die later zijn signalement zou bekendmaken.’

‘Moet jij nodig over klagen. Je hebt zelf Rawstorne zo afgetuigd dat hij voor de rest van zijn leven in een rolstoel zit. Om maar te zwijgen van wat je met zijn secretaresse hebt uitgespookt.’

‘Dat was nodig om hen in het gareel te spannen.’

‘We hadden afgesproken geen geweld te gebruiken.’

Jacobs wond zich op. ‘Hoor eens, George. Het is te nemen of te laten.’

‘Oké, oké. Houd je gemak. Waar ben je nu?’

Het apparaatje in zijn hand begon opeens te piepen.

‘Ik ben…’ Het piepen werd feller. ‘Ik was in Athene, George. Bij jouw vriend Dodóni. Shit, George, mijn batterij is leeg. Ik bel je terug om af te spreken.’

De verbinding werd verbroken.

Jacobs stak het toestel op zak. Hij was niet zeker of Christofer zijn laatste woorden had gehoord maar misschien was het beter zo. Het gaf hem de tijd om zich te beraden hoe en waar ze zouden samenkomen.

Ze reden voort, zwijgend. De bestuurder luisterde naar radio SABC, een FM-zender met muziek voor jong en oud en diskjockeys die de elf officiële talen van Zuid-Afrika door elkaar kletsten. Jacobs schoof onderuit en dacht aan Tamara.

In wezen dacht hij altijd aan haar. In een van de uithoeken van zijn brein was haar beeld altijd aanwezig. Dat was al zo toen ze in ma's ogen nog seksloze kinderen waren die, om water te sparen, samen naakt in bad werden gestopt. Ook toen had ze al die glanzend lange, mooie benen die hem bij de geringste aanraking deden duizelen. Zelfs later, toen pa dood was en zijn joods-orthodoxe pleegvader de scheiding van de seksen in alle lagen van hun gezinsleven doorvoerde, liet hij geen kans voorbijgaan om haar te begluren of aan te raken.

Tamara was al vanaf heel jong een geraffineerde mannenverleidster. Ze wakkerde zijn begeerte voortdurend aan. Ze liet een beha slingeren in de wasplaats, stopte een slipje tussen zijn onderbroeken bij het strijken, vergat de knip op de deur van de wc en als hij de deur opentrok, lachte ze hem uit met haar onderbroekje op haar schoenen en haar knieën wijdopen.

Toen hij vijftien was, hadden ze voor het eerst seks. Op een avond waren ze alleen thuis. Tamara had gezorgd voor hasj en een fles Castle, een koppige witte wijn die ze uit de voorraadkelder van hun pleegvader had versierd. Ze dronken de fles leeg en rookten samen de joint. Later kwam ze zijn kamer binnen en kroop bij hem in bed. Ze hadden een turbulente verhouding die een maand duurde en eindigde toen zijn pleegvader hem in de wasplaats verraste terwijl hij Tamara tongzoende. Hij werd op internaat gestuurd en kwam nooit meer naar huis. Tamara wachtte niet tot haar pleegvader besliste wat met haar moest gebeuren. Ze was het al lang beu kindermeid te spelen bij de opvoeding van zijn kinderen, maxijurken te dragen met lange mouwen en hooggesloten kragen en bij iedere gelegenheid donderspeeches te moeten horen over het godvrezend en kuis leven dat hij van haar verlangde. Ze verliet het huis en vond werk als animeermeisje in The Ranch, een bekende bar in Bryanston, een dertigtal kilometer buiten het stadscentrum. Later trok ze in bij de bareigenaar, een uitgeweken Engelsman van de eerste generatie die in Zuid-Afrika pommies genoemd worden. Als Jacobs met vakantie was, mocht hij bij haar logeren, maar hij mocht niet meer bij haar in bed. Ook later niet, toen de relatie met de pommy verbroken was.

Sindsdien had hij een mislukt huwelijk en twee kortstondige verhoudingen gekend en was hij met honderden hoeren naar bed geweest, maar zijn obsessioneel verlangen naar Tamara raakte hij niet meer kwijt. Het domineerde zijn seksleven, zijn omgang met vrouwen, het werd een idee-fixe, dat versmolt met die andere dwangvoorstelling over stamgoed en bloedrecht, die hem door zijn pa in het hoofd was geprent.

De taxi bereikte Greenwich Boulevard en ging langzamer rijden terwijl Jacobs aanwijzingen gaf. Omstreeks dit uur zou Tamara in Silk Stocking zijn, een exclusieve bar in Hillbrown die ze voor eigen rekening was gaan uitbaten nadat de man met wie ze laatst samenwoonde, door een junkie op straat was overvallen en neergestoken. Jacobs was na zijn opsluiting in de gevangenis niet meer in Hillbrown geweest. Hij herinnerde zich de voorstad als een levendige, maar veilige uitgaanswijk met hoge flatgebouwen, nachtrestaurants, cafés, bars en disco's waar verschillende rassen en culturen enigszins vreedzaam met elkaar omgingen en waar een gemengd paartje niemand deed opkijken. Nu gaf de wijk hem een verlopen indruk, met straten die krioelden van hoertjes, bedelaars, dronkaards en haveloze straatkinderen.

Silk Stocking was mee ondergegaan in het verval. Wat eens een chique bar was geweest, was nu een puinhoop. De ruiten en neonlichtreclames waren stukgeslagen, de ramen en deuren met board dichtgemaakt. Hij deed het portier niet open toen de taxi bij de stoeprand vaart minderde, maar liet de bestuurder verder rijden tot aan de drankwinkel op de hoek. Een dertiger met een hanenkam als kapsel en gepiercete oren stond in de deuropening.

Jacobs stapte uit en slenterde naderbij. De punk volgde vol achterdocht zijn bewegingen. Hij bood hem een sigaret aan, maar die werd geweigerd. Hij stak de sigaret in zijn mond en knipte zijn aansteker open.

‘Wat is er met Silk Stocking?’ vroeg hij, terwijl hij zichzelf vuur gaf.

‘Wie wil dat weten?’ vroeg de punk.

‘De minnaar van Winnie Mandela.’ Jacobs liet hem een briefje van vijftig rand zien.

De punk pakte hem de sigaret uit de hand. ‘De uitbaatster heeft bezoek gehad. Een paar kerels hebben er de boel kort en klein geslagen.’

‘Dronken klanten?’

‘Nee.’

‘Roofoverval?’

‘Niet erg waarschijnlijk. Er werd niets gestolen.’

‘Waarom dan?’

De punk haalde de schouders. ‘Weet ik veel. Wraakactie? Een afgewezen minnaar?’

‘Blank of zwart?’

‘Blank.’

‘Bedankt.’ Jacobs gaf hem de vijftig rand en stapte in de taxi. ‘Breng me naar Berea’, zei hij. ‘Old Mine Street nummer vierenvijftig.’

Terwijl de taxi wegreed stak hij een nieuwe sigaret op. Tamara had voor anderen haar privé-adres altijd zorgvuldig geheimgehouden. Er was geen gevaar dat de Griek haar ook thuis de groeten had laten brengen. Hij maakte zich meer zorgen over de vraag of Tamara nog wel op haar oude adres woonde.