17
Rita Bleicher woonde in een bescheiden eengezinswoning in de Neptunusstraat in Berchem. Het eerste wat Sam voelde nadat de vrouw had opengedaan was verbazing. Voor een vrouw met een zoontje van vier had ze een jonger iemand verwacht. Maar deze was veel ouder, een eind in de veertig. Ze had haar dat in een wrong was gebonden en de eerste sporen van grijs vertoonde. Toen besefte ze dat ze nogal dom was. Omdat een vrouw opendeed betekende dat niet noodzakelijkerwijs dat ze Rita Bleicher was.
‘Ja?’ zei de vrouw. Haar stem klonk achterdochtig en onvriendelijk.
‘Ik ben Samuela Keizer’, antwoordde ze. ‘Zou ik Rita Bleicher kunnen praten?’
‘Waarvoor?’
‘Ik ben privé-detective.’ Sam liet haar identificatiekaart van het ministerie van Binnenlandse Zaken zien. ‘Ik doe een onderzoek in opdracht van de Hoge Raad voor Diamant en Lloyd's of London.’
‘Rita heeft alles wat ze weet al aan de politie verteld. Ik ben Evelyne Bleicher, haar zuster. Rita voelt zich niet goed.’
‘Dat begrijp ik. Ik zal het kort maken.’
‘Wacht hier.’ Evelyne draaide zich om en liep naar binnen. De deur liet ze op een kier staan.
Sam bleef op de stoep staan en wachtte. Van de pauze maakte ze gebruik om Henry te bellen. De vorige avond was hij voor een kort bezoek naar Londen gevlogen en ze hadden afgesproken dat ze hem op de hoogte zou houden van de gang van zaken. Toen ze de Nokia aan haar oor bracht, besefte ze dat ze hem niets te melden had.
Hij antwoordde vrijwel onmiddellijk. ‘Hoe is het in het Royal Lancaster?’ vroeg ze.
‘Ik ben in het Ritz aan Piccadilly’, lachte hij. ‘De Royal Lancaster doet me te veel denken aan onze hoogstandjes op de bank onder het raam. Weet je nog hoe jij…’
‘Zo is het genoeg, Harry.’ Ze had er natuurlijk om gevraagd door naar het Royal Lancaster te informeren. ‘Ik sta hier nu voor de deur bij Rita Bleicher. Daarna breng ik een bezoek aan haar baas Rawstorne. Als ik met hem gesproken heb, bel ik terug.’
‘Afgesproken. Hoe voel je je?’
‘Beter. Met Leon bij abba kan ik me toeleggen op het onderzoek.’
‘Wees voorzichtig, Sammy.’
‘Wees gerust.’
Evelyne Bleicher stond in de deuropening en gebaarde mee te komen. Ze volgde haar. In de gang stonden een plunjezak en twee grote koffers. Iemand stond op het punt te vertrekken of was net aangekomen. Bleicher wees haar naar een deur in de gang waarna ze zelf de trap opliep.
De gelijkvloerse verdieping bestond uit ineenlopende kamers die uitzagen op een veranda en een kleine tuin. In de woonkamer goedkope, Zweedse meubelen, waarschijnlijk gekocht bij Ikea. Een dreumes van vier zat op de grond, omringd door speelgoed, en bouwde een huis met legostenen. Op de tafel stonden een koffiezetapparaat en de resten van het ontbijt. Rita Bleicher stond achter de tafel, gekleed in een eenvoudige zwarte jurk die tot haar enkels reikte, haar ogen verborgen achter een zonnebril, het rode haar ongekamd en in de nek bijeengehouden met een speld. Ze gaf geen hand, maar knikte onmerkbaar, duidelijk niet op haar gemak.
Sam stelde zich voor en liet opnieuw haar beroepskaart zien. ‘Ik voer een onderzoek in opdracht van de verzekeringsmaatschappij’, zei ze. ‘Die loven een premie uit van…’
Rita liet haar niet uitspreken. ‘Waarom laten jullie me niet met rust’, vroeg ze bits. ‘De politie heeft me uren ondervraagd. Ik werd niet eens als slachtoffer behandeld, maar als verdachte.’ Haar stem beefde. ‘Hebt u enig idee wat die abruti me heeft aangedaan?’
‘Meer dan u denkt, mevrouw Bleicher. Hij heeft het met mij ook geprobeerd.’
Rita werd opeens stil. ‘Hoezo?’
‘Na de roofoverval is hij het huis van mijn vader in de Vestingstraat binnengedrongen. Hij heeft hem mishandeld en als gijzelaar meegenomen op zijn vlucht. Later is hij teruggekomen. Hij heeft me geslagen en stond op het punt me te verkrachten toen er hulp opdaagde.’ In het kort verstrekte ze wat meer uitleg. ‘Daarom heb ik uw hulp nodig, mevrouw Bleicher. Niet om de beloning op te strijken die de verzekeringsmaatschappij uitlooft, niet om de gestolen waren te recupereren of omdat recht moet geschieden, maar omdat u en ik persoonlijk een rekening met hem te vereffenen hebben.’
Rita staarde haar aan en beet op haar lip. Ze had verhoudingsgewijs tot haar lichaam kleine handen die ze voortdurend samenwrong. ‘Het is niet zo eenvoudig’, zei ze.
‘Waarom niet?’ vroeg Sam.
Rita keek naar het spelende kind. Van onder de zonnebril verschenen twee tranen die naar beneden rolden. ‘Om Rafi’, zei ze met gesmoorde stem. ‘Levitt heeft me opgebeld. Hij heeft ermee gedreigd mijn zoontje te vermoorden. Hij weet alles. Hij noemde zelfs de naam van zijn school.’
‘Wat wilde hij van u?’
‘Ik moet mijn mond houden. Ik mag met niemand praten.’
‘Maar u hebt aan de politie al een verklaring afgelegd. Waarover mag u dan met niemand praten?’
Ze zette haar zonnebril af en wreef zich in de ogen. Die waren roodomrand. ‘Over de code om de deur open te doen. Hij is bang dat ik de naam zal noemen van de man aan wie ik die verklikt of verkocht heb en dat daardoor de politie op zijn spoor zal komen.’
‘Maar u hebt die code immers aan niemand onthuld? Of wel?’
‘Goeie genade, nee.’
‘Waren er nog anderen op de hoogte van de code?’
‘David, eh… meneer Rawstorne.’
‘En de schoonmaakster?’
‘Nee. Die komt tijdens de openingsuren.’
‘Hoe zit het met de technici van het bedrijf dat het systeem heeft geïnstalleerd of de agenten van de alarmcentrale?’
‘In principe kunnen die alleen het alarm uitschakelen als ze van Rawstorne de noodcode krijgen. Achteraf moet hij dan wel de code veranderen. Maar hoe wil je nu dat ik weet of dat wel allemaal zo is. Wat mij betreft zijn er kandidaten in overvloed. Ik begrijp niet waar Levitt het vandaan haalt dat ik er iets mee te maken heb.’
‘Dat is inderdaad vreemd. Wat zegt meneer Rawstorne ervan?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Hoezo?’
‘Ik heb hem sindsdien niet meer gesproken.’
‘U bent niet meer naar kantoor geweest?’
‘Nee.’
‘Waarom? Bent u bang dat er weer wat zal gebeuren?’
‘Natuurlijk ben ik bang. Je zou het om minder zijn.’ Ze pakte een papieren zakdoekje uit een doos en snoot haar neus.
‘Is het daarom dat u weggaat?’
‘Hoe weet u dat ik wegga?’
‘De koffers in de gang.’
Rita pakte een sigaret uit een pakje dat op de tafel lag en bleef zitten met de aansteker in de hand zonder hem aan te steken. ‘Ik ga naar Israël. Commissaris Verleyen wil dat ik ter beschikking blijf, maar hij kan de pot op. Hij kan beter wat minder betogen in Brussel en wat meer doen voor mijn veiligheid.’
‘Hoe wilt u in Israël in uw levensonderhoud voorzien? U bent toch alleenstaand?’
‘Voorlopig trek ik in bij een tante in Tel Aviv. Daar vind ik wel een baan in het diamant.’
‘Weet meneer Rawstorne dat u weggaat?’
Ze knipte de aansteker open en stak de sigaret aan. ‘Nog niet.’
‘Wilt u daarmee zeggen dat hij u sindsdien niet meer heeft bezocht?’
‘Ja.’
‘Maar hij heeft u toch wel opgebeld?’
Ze blies met kracht een wolk rook in de lucht. ‘Die dag was ik ziek.’ Rita ging aan tafel zitten en schonk zichzelf koffie in. ‘Wilt u koffie?’
‘Ja, dank u.’ Sam ging eveneens zitten. ‘Mag ik u Rita noemen?’
‘Doe maar.’
‘Het lijkt wel of u boos bent op David Rawstorne. Jullie hadden toch een relatie?’
Rita drukte met een nerveus gebaar haar sigaret uit op een bordje. ‘Die is stukgelopen.’
‘Waarom?’
‘Het ging al een tijdje minder goed.’
‘Gaat u daarom weg?’
‘Nee, maar wat nu gebeurd is, is de druppel die de emmer doet overlopen.’
‘U bedoelt de overval? De eh… verkrachting?’
‘Ik bedoel dat hij Levitt geloofde toen die zei dat ik hem via via de code had verkocht.’ Haar gezicht vertrok van woede. ‘Ik bedoel dat hij geen hand uitstak om me te helpen toen Levitt me dwong hem te… te…’ Ze zweeg en veegde haar mond af. ‘Bah. Ik kots als ik eraan denk.’
Sam voelde met haar mee.
‘Maar hoe kon hij u helpen? Hij was geboeid. Hij had een gebroken hand.’
‘Hij kon alarm slaan. Behalve de veiligheidsprocedure met het slot is er ook een alarm geïnstalleerd van Lernout en Hauspie dat op spraakherkenning werkt. Hij hoefde maar twee keer kort na elkaar de wachtwoorden uit te spreken. Maar hij heeft het niet gedaan. In ieder geval niet zoals het hoort.’
Sam fronste de wenkbrauwen. Er stond iets van in het pv van het verhoor. ‘Maar had Levitt hem niet een tape over de mond geplakt?’
‘Voor Levitt dat deed, had David ruimschoots de gelegenheid gehad om alarm te slaan.’ Ze drukte haar handen tegen haar keel. ‘Terwijl Levitt me… ik… nou ja, keek hij toe met ogen groot van opwinding. Ik heb hem gesmeekt de andere kant uit te kijken, maar nee, hij wendde zijn blik geen moment af. Het is uit met hem.’ Ze begon onbeheerst te snikken.
‘Mammie? Wat is er?’ De peuter stond naast haar en trok aan haar mouw. Rita droogde haar tranen en pakte het kind op haar schoot. ‘Het is niets, Rafi. Mammie is wat moe.’ Ze wiegde het kind heen en weer.
Sam dronk wat van haar koffie die koud was geworden. Ze wachtte tot Rita én het kind tot bedaren waren gekomen. Toen vroeg ze: ‘Weet u zeker dat het Levitt was die u na de overval heeft opgebeld?’
Rita knikte. ‘Zijn stem klonk vervormd maar hij noemde zijn naam.’
‘Het zou dus ook een ander kunnen geweest zijn?’
‘Wie?’
‘Dat weet ik niet. Wanneer heeft hij u gebeld?’
‘Dinsdag.’
‘Om hoe laat?’
‘Waarom? Heeft dat belang?’
‘'s Morgens? 's Middags?’
Rita haalde de schouders. ‘'s Middags. Op de kop af om kwart voor zes.’ Ze zag de vreemde blik in Sams ogen. ‘Wat is er? U kijkt zo raar.’
‘Weet u zeker dat het kwart voor zes was?’
‘Heel zeker. Dat is het uur dat Evelyne van haar werk thuiskomt. Ze kwam net binnen.’
‘Dan kon het onmogelijk Levitt geweest zijn. Op dat ogenblik was hij volop bezig met mij.’
Rita keek haar verbijsterd aan. ‘Wat betekent dat?’ vroeg ze.
‘Dat de man die de overval pleegde in de mening verkeerde dat de code van jou kwam’, antwoordde Sam. ‘Of…’
‘Mammie, ik heb honger’, zei Rafi.
Rita gaf hem een snee krentenbrood die het kind prompt in zijn mond stopte. ‘Of?’ vroeg ze.
‘Of iemand heeft hem dat wijsgemaakt.’
‘Maar waarom?’
‘Misschien omdat hij u verdacht probeert te maken’, zei Sam.
De volgende tien minuten eiste Rafi alle aandacht op. Ten einde raad zette Rita hem op een kussen voor de tv en zocht naar een kanaal dat tekenfilmpjes uitzond. Toen ze aan tafel terugkeerde, liet Sam haar de robotfoto zonder baard zien.
Rita schudde het hoofd. ‘In het echt ziet hij er gevaarlijker uit’, zei ze.
‘Hoezo?’
‘De ogen’, zei ze. ‘Het was of hij dwars door je kleren kon zien. Hij gaf me de kriebels zodra hij binnenkwam.’
Sam begreep wat ze bedoelde. ‘Is er niets dat u aan uw verklaring zou willen toevoegen?’ vroeg ze. ‘Iets wat hij gedaan heeft of gezegd heeft dat u achteraf is te binnen geschoten?’
Rita schudde het hoofd. ‘Ik zou niet weten wat.’
Ze namen afscheid. Toen ze bij de deur stonden, voelde Sam dat Rita haar iets wilde vertellen. Haar mond kreeg iets verontschuldigends.
‘Waarschijnlijk is het niets’, zei ze. ‘Maar weet u. Levitt was niet alleen tegen mij erg brutaal. Ook tegenover David. Die zou deze week aan de heup geopereerd worden. Levitt wist dat, David had het hem gezegd. Desondanks trapte hij hem ongenadig hard in zijn bekken. Het leek wel of hij zijn botten wilde breken.’ Ze huiverde bij de herinnering. ‘Toen boorde hij hem de loop van het pistool in de onderrug en schreeuwde: “Zelfs met al het geld dat je voorvaderen van de mijne hebben gestolen, zul je geen nieuwe ruggengraat kunnen kopen.” Het kwam mij voor alsof hij een persoonlijke rancune tegen hem had.’