30

In Johannesburg vinden sinds 1942 jaarlijks een zevenhonderdtal joden door tussenkomst van de Chevra Kadisja, dat is de Heilige Vereniging van joodse begrafenisondernemingen, hun laatste rustplaats op Westpark Cemetery. Daarvoor vonden de meeste joodse begrafenissen plaats op Brixton Cemetery.

Erasmus Jacobs was een van de weinigen die wist dat er nog voor de opening van Brixton Cemetery in 1910 al joden begraven werden op de glooiende hellingen van Braamfontein Cemetery. Zijn voorvader, Erasmus Jacobs de eerste, de man die diamant vond op Colesberg Kopje, was een van hen. Jacobs oordeelde dat als hij toch een deel van de gestolen diamanten ergens anders moest verbergen, hij zich geen betere plaats kon indenken dan onder de grafsteen van de Skepper, zoals zijn roemruchte voorvader in de familie genoemd werd. Hij was er zeker van dat pa het met hem eens zou zijn.

Met Tamara's auto, een rammelende Honda Accord met automatische versnellingsbak, bereikte hij Westpark Cemetery zonder incidenten.

Tot zijn ontsteltenis was er op de begraafplaats meer volk op de been dan normaal. Het leek wel of alle nabestaanden tegelijk Jahrzeit van hun doden kwamen eren. Zonen zegden kaddisj, anderen reciteerden verzen uit de Tehillim of de bijzondere zegening van de voorvaderen: Boruch Atoh Hashem Elokeinu…

Omdat de hoofdwegen versperd waren en je op een joodse begraafplaats niet geacht wordt binnendoor te lopen, duurde het even voor hij ongemerkt bij het graf van pa wist te raken. Hij hurkte naast de grafsteen en gebruikte zijn mes om de aarde weg te schrapen. De broekriem zat dieper dan hij dacht en even sloeg hem de schrik om het hart maar al spoedig stootte hij met de punt van zijn mes op het zachte leder. Hij borg het mes in de schede, trok de riem tevoorschijn en richtte zich op. Hij had een Tupperwaredoosje meegenomen en stond op het punt een deel van de diamanten in het doosje te stoppen toen een barse stem achter zijn rug in het Jiddisch vroeg: ‘Wat doe je daar?’

Zonder om te kijken deed hij de riem om en knoopte zijn colbert dicht. Pas dan draaide hij zich om. Een toezichthouder, een oudere jood met zwarte hoed en een pak dat twee maten te groot was sloeg hem gade met wantrouwige ogen. Jacobs gaf hem geen kans opnieuw een vraag te stellen.

‘Wat is dit voor troep?’ vroeg hij streng. ‘Hebben we niet geleerd van rabbi Levovitz von Mir dat we de graven van de doden met schroom en heilige eerbied moeten bejegenen?’

‘Hoezo?’ vroeg de opzichter onthutst.

‘Kijk dan zelf. Knaagdieren hebben een gat gegraven onder de gedenksteen en niemand bekommert zich erom. Dit is grafschennis. Ondenkbaar.’ Jacobs knielde en schraapte met zijn hand de losse aarde en grind in het gat en streek het glad. Hij richtte zich op, legde een hand op de rechtstaande grafsteen en reciteerde met plechtig gezicht: ‘Moge het de wil zijn van Adonai, onze God, dat deze overledene eervol de eeuwige rust geniet.’

‘Amen’, mompelde de opziener.

Jacobs knikte en liep weg.

De opzichter volgde hem op de voet. ‘Was dit misschien het graf van uw vader?’ vroeg hij.

Val dood, man, dacht Jacobs en versnelde zijn pas, de oudere man verbouwereerd achterlatend.

De meeste joodse graven op Braamfontein Cemetery waren meer dan honderd jaar oud, met eenvoudige horizontale grafstenen. Omdat ook de naaste verwanten van de doden allang overleden waren en veelal op andere plaatsen begraven lagen, lag dit deel van de begraafplaats er verlaten bij. Hij had weinig moeite het graf van de Skepper te vinden. Zolang pa nog leefde had die hem er op geregelde tijdstippen mee naartoe genomen. Later, na de dood van ma en nadat hij het ‘testament’ van pa had gelezen, had hij er zelf een gewoonte van gemaakt op Jahrzeit en op Jom Kippoer het graf te bezoeken. Niet zozeer om te bidden, dan wel om het gevoel van aangedaan onrecht levendig te houden. Tamara wist dat, ze had hem een paar keer vergezeld, maar vond de hele verering een bespottelijk gedoe.

Slechtgehumeurd en nog boos op de bemoeizieke opzichter van Westpark Cemetery die hem belet had de partij diamanten over twee graven te verdelen, begon hij een kuil te maken onder de grafsteen. Toen hij klaar was en op het punt stond de broekriem erin te stoppen, aarzelde hij.

Was deze bergplaats wel echt veilig? Stel dat iemand hem gevolgd had of dat iemand op hetzelfde idee kwam als hij? Zouden de strenge joodse religieuze wetten op de onaantastbaarheid van begraafplaatsen dan wel voldoende bescherming bieden?

Hij bestudeerde het graf. Zijn voorvader was begraven in 1899. Een vijftal graven aan weerskanten droegen hetzelfde jaartal. De grafstenen waren verweerd en de inscripties zo goed als onleesbaar. De vage Hebreeuwse lettertekens brachten hem op het idee. Hij stopte de broekriem in de klaargemaakte kuil.

Na een halfuur zwoegen lag op het graf van Erasmus Jacobs de grafsteen van Isaac Levy. De zerk van zijn voorvader was een plaats naar rechts opgeschoven.

Hij had niet het gevoel dat hij met de verwisseling van grafstenen heiligschennis had gepleegd. De graven zelf waren onaangeroerd gebleven. Maar om nu de bergplaats te vinden, zouden ze de hele joodse begraafplaats moeten omploegen.

Op de terugweg naar huis zat alles tegen. Defecte robotten en overvolle wegen zorgden ervoor dat het verkeer in een knoop zat. Hij wist op het nippertje een aanrijding te vermijden met een zwarte minibus-taxi met plaats voor negen, maar waarin vijftien zwarten dicht opeengepakt zaten, en die in het midden van de straat plots stopte om een reiziger te laten uitstappen. Even later moest hij het stuur omgooien toen een andere minibus-taxi hem de weg afsneed omdat hij aan de overkant van de straat een potentiële klant zag. Het werd hem allemaal te veel. Hij liet het raampje zakken en zwaaide met zijn vuist. ‘Klomp kak! Kijk verdomme uit je ogen!’

De zwarte bestuurder van de minibus haalde meteen een riotgun tevoorschijn en het zou op een vuurgevecht uitgedraaid zijn als niet toevallig een afgeladen PUTCO-staatsbus tussen de twee auto's was komen rijden.

Pisnijdig op alles en iedereen die hem voor de wielen kwam, reed hij naar zijn huis in Booysens Reserve waar hij het overschot van het geld van onder de vloer van de garage haalde. Hij kreeg het helemaal op de heupen toen bleek dat de directe route naar Berea onderbroken was door een wegverzakking en hij een omweg diende te maken. Zijn humeur werd er niet beter op toen hij om halfvijf eindelijk Old Mine Street indraaide en de Nissan Almera op de oprijlaan van Tamara's huis zag staan.

Shit en nog eens shit!

Hij parkeerde zijn auto aan de rand van de stoep. Met een half oog op de voordeur liep hij om de Nissan heen en voelde aan de klinken. De portieren waren niet op slot. In het handschoenenkastje vond hij een verzekeringsbewijs op naam van South African Diamond Centre.

Met de sleutel die Tamara had meegegeven voor het geval hij eerst zou thuis zijn deed hij de voordeur open. Terwijl hij met de doorgeladen Walther P88 in de hand door de hal liep, hoorde hij in de woonkamer de stem van een man. Hij duwde de deur op een kier en gluurde naar binnen. Aan het andere eind van de kamer, zo'n twaalf meter van hem vandaan, stonden een man en een vrouw met hun rug naar hem toe. Tamara was nergens te zien.

De man, een breedgeschouderde zwarte met bomberjack, was aan het bellen met een mobiele telefoon. Terwijl Jacobs naar hem luisterde werd hij overvallen door een withete woede. De zwarte had het erover dat ze zijn zuster in hun macht hadden, dat ze haar in mootjes zouden snijden en dat er doden zouden vallen. Toen hij hem met zijn diepe basstem hoorde verklaren dat Tamara, zijn afgod, haar broer die voor haar door het vuur zou gaan, had verraden om voor zichzelf een beloning te incasseren, knapte er iets in zijn hoofd. Hij richtte de P88 en haalde de trekker over, niet direct met de bedoeling hem te raken, veeleer om hem te dwingen zijn mond te houden. Maar hij was altijd al een slechte schutter geweest en toen hij met zijn tweede schot ongewild raak trof, ging hij uit de bol. Schreeuwend en verwensingen slakend stormde hij naar voren en nog half doof van de knallen hoorde hij niets van het eigen getier.

De hufter bloedde als een rund, maar was niet dood. Nog niet. Hij drukte hem de loop van de P88 tegen het voorhoofd en wilde weten wat hij met Tamara had gedaan. Dat was toen de vrouw er zich mee bemoeide.

Kut, met jou reken ik meteen af.

De vrouw bleef haar tongwerk roeren. Ze waagde het hem te bedreigen als hij de zwarte niet met rust liet. Nu pas herkende hij haar. Het was Samuela Keizer, de teef met de lange benen uit Antwerpen. Hij vroeg hoe ze hem had gevonden.

‘Ik werk voor de Hoge Raad voor Diamant in Antwerpen en voor Lloyd's of London’, zei de trut. ‘Je zuster belde ons op.’

JE ZUSTER BELDE ONS OP!

Hij plantte een gebalde vuist in haar gezicht.

Achter hem stiet de zwarte een dof, klaaglijk geluid uit. Nog niet dood, hufter? Hij zag de brief in zijn rechterhand en moest hem twee keer lezen voor het goed en wel tot hem doordrong dat hij geschreven was door de Griek en dat die Tamara in zijn macht had.

De vrouw was taai. Ze krabbelde weer overeind. Hij vroeg haar waar Tamara was, loste een schot naar de grond ergens in de buurt van haar zwarte vriend om haar aan het praten te krijgen, maar ze liet zich niet intimideren. Ze bleef doorkletsen.

Heel langzaam drongen haar woorden tot hem door, besefte hij hoe diep hij zich in de nesten had gewerkt. De politie was hem op het spoor. De Griek had Tamara ontvoerd. Hij wilde er niet aan denken welk leed hij haar zou kunnen berokkenen.

De vrouw zei: ‘Ze zullen een prijs op je hoofd zetten zodat je nergens meer veilig bent.’

Wat er met hem gebeurde interesseerde hem niet. Alleen Tamara was belangrijk. Het geld was voor haar. En wie weet voor het kind dat hij zopas in haar geplant had. Zij mochten niets te kort komen.

‘Maar als je wilt kunnen we ook een deal maken. Een deal waar ieder van ons wel bij vaart.’

Hij lachte honend. ‘Jij? Een deal?’

‘Ja, ik. Ik heb volle bevoegdheid tot onderhandelen. De diamanten mag je hebben. Die zijn niet zo belangrijk. De verzekering betaalt. Wat de Hoge Raad voor Diamant wil, is dat er een eind komt aan de handel in bloeddiamant. Jij kunt daarbij helpen.’

‘Ik? Hoe?’

‘Christofer en Levitt zijn de twee spilfiguren. Via hun diamantmijn aan de Skeleton Coast hebben ze de afgelopen jaren een belangrijk deel van de stroom van illegale diamanten legaal gemaakt. Jij kunt optreden als kroongetuige voor de staat. Die twee gaan dan voor de rest van hun leven achter de tralies. Als kroongetuige krijg jij een vrijgeleide. Dat garandeer ik je. De Hoge Raad voor Diamant zorgt ervoor dat het Belgisch gerecht het internationaal aanhoudingsbevel dat tegen jou is uitgevaardigd, weer intrekt.’

Het klonk mooi, maar het was te laat. Daarmee kreeg hij Tamara niet terug.

Hij schudde het hoofd. ‘Eerst Tamara vinden.’

‘Met de hulp van de politie is dat geen…’ Ze onderbrak zichzelf. ‘Wat is er?’

Jacobs stond gebogen over het lichaam van Grooves. Toen hij zich oprichtte, had hij de mobiele telefoon van de gewonde detective in zijn hand. Nu pas herinnerde hij zich dat die aan het telefoneren was toen hij hem neerschoot. Met een kolonel nog wel. Het besef dat de politie misschien onderweg was en dat die Antwerpse teef alleen maar tijd had willen winnen was hem te veel. Ze probeerde weg te duiken, maar de klap waarmee hij haar op het borstbeen trof, was krachtig genoeg om een zwaargewicht tegen het canvas te doen gaan.