6

Sam Keizer stond achter de deur van de winkel en wachtte op Henry. Voor de bespreking bij de Hoge Raad voor Diamant had ze gekozen voor een zwart linnen mantelpakje, een crèmekleurig blouse met strik en bescheiden make-up. Zakelijk en eenvoudig, zoals van een vrouw verwacht werd in de door mannen gedomineerde Antwerpse diamanthandel. Mogelijk dat het vrij korte rokje van haar mantelpakje en de bronskleurige panty daaronder in dit conservatieve milieu vrij ongewoon waren, maar daarmee wilde ze vanaf het begin duidelijk maken dat ze mondig was en vrijgevochten. Zelfs de liberaal denkende Henry diende daar af en toe aan herinnerd te worden.

Soms kon ze Henry niet helemaal vatten. Gisteren nog had hij haar verrast met zijn tegenvoorstel haar thuis te komen afhalen omdat hij per se abba nog eens wilde gedag zeggen. Alsof hij zich daar ooit om had bekommerd. Integendeel. Bij eerdere gelegenheden was hij ontmoetingen met abba altijd uit de weg gegaan. Alsof hij bang was zich tegenover de vader tot uitspraken te laten verleiden die verplichtingen zouden scheppen tegenover de dochter.

Wat niet wegnam dat ze genoten had van het diner gisterenavond. Na afloop had Henry haar met een kwinkslag voorgesteld de koffie in zijn suite te gebruiken, maar ze was daar niet op ingegaan. Op haar voorstel hadden ze een wandeling gemaakt, via de Quellinstraat naar de De Keyserlei waar ze koffie hadden gedronken op een van de vele drukbezette terrasjes. Ze hadden geluisterd naar de muziek van straatmuzikanten, de opflakkerende lachbuien van de Stella en ‘bollekes’ Koninck drinkende Antwerpenaren en de in het Vlaams, Engels, Spaans, Frans of rudimentair Ivriet gevoerde gesprekken van de talloze nationaliteiten om hen heen. Daarna had Henry haar naar huis gebracht. Onderweg vertelde hij over de gang van zaken in New York. Zijn vrouw bezat samen met haar zuster een kleine galerie die al haar tijd en energie opslorpte en zijn kinderen liepen al college en begonnen hun eigen leven te leiden. Het leek wel of Henry tussen de regels door naar haar reactie peilde op een mogelijk aanzoek maar ze deed alsof de hint niet tot haar doordrong. Bij de deur namen ze afscheid met een vluchtige kus op de lippen.

Een taxi stopte voor de deur en hield het verkeer op. Henry stapte uit. Terwijl hij met zijn rug naar haar gekeerd stond om af te rekenen, zag ze dat de kruin van zijn hoofd al wat kaal werd. Hij draaide om en zag haar. Hij glimlachte. Onwillekeurig vergeleek ze hem met Art Naiman. Naiman was ontegensprekelijk knapper geweest, maar was nooit tot wasdom gekomen. Henry daarentegen was uit één stuk gebeiteld, in alles een man.

Ze trok de deur open en schudde hem de hand. ‘Kom binnen, Harry. Abba wacht op je.’

Ze liep voor hem de trap op en was zich in het smalle trappenhuis sterk bewust van zijn nabijheid. Abba wachtte hen op boven aan de trap.

‘Sjalom, meneer Keizer.’

‘Sjalom, Henry. Kom binnen. Kom binnen.’ Hij pakte Henry bij de elleboog en bracht hem naar het salon. ‘Ga zitten, ga zitten. Zin in koffie?’

‘Een andere keer, meneer Keizer. We hebben nu weinig tijd.’

‘Dat begrijp ik. Ik hoorde van Samuela dat u plannen koestert om haar hier voor u te laten werken. Denkt u dat het lukt?’

‘Dat zal helemaal van Sammy zelf afhangen, meneer Keizer.’

‘En van de Hoge Raad voor Diamant’, weerlegde Sam.

‘Ik heb hier een plattegrond hoe we de winkel tot kantoor kunnen verbouwen’, zei abba. ‘Zal ik u die laten zien?’

‘Een andere keer. Weet u wat? Laat me u morgen inviteren voor het diner. We zoeken ons een eersteklas restaurant uit.’

‘Ik weet beter. U komt morgenavond hier eten. Koken is mijn hobby.’ Zijn zwarte ogen glinsterden van opwinding in zijn gezicht van zadelleer. ‘Na het eten kunnen we dan de plannen bespreken.’

‘Goed idee. We zien elkaar morgen.’

Sam liet Mazzel in de tuin en ze namen afscheid.

Op straat zei Henry: ‘Je vader lijkt me nog erg actief, Sammy. Is hij altijd zo opgewekt?’

‘Integendeel. Toen ik thuiskwam leek hij me erg depressief, maar het vooruitzicht dat ik misschien wel een eigen zaak begin, geeft hem blijkbaar nieuwe moed.’ Opeens bleef ze staan. ‘Die Voyager staat daar al twee dagen. Ik ga dat toch maar signaleren.’

Ze liep terug.

Zoals ze al min of meer had verwacht, stond abba hen van achter de deur na te kijken. Hij trok de deur open. ‘Is er wat?’

‘Voor het huis van Barucci staat al twee dagen een donkerblauwe minivan. Weet jij soms van wie hij is?’

‘Nee. Maar ik dacht dat ik er een shvarte heb zien instappen.’

‘O.’ Het feit dat de bestuurder van de auto een vrome jood was, stelde haar min of meer gerust. ‘Mag hij daar zomaar blijven staan? Er geldt hier toch een parkeerverbod?’

‘Ja. Van negen uur 's ochtends tot tien uur 's avonds, behalve voor laden en lossen. Af en toe komen de smurfen langs en zetten de auto's op de bon die er langer dan een uur staan. Maar maak je geen zorgen, Samuela. Er gebeurt hier nooit wat.’

‘Geen reden om de waakzaamheid te laten verslappen.’ Als kind was ze een van de vele gewonden geweest toen terroristen een autobom tot ontploffing brachten voor de synagoge in de Hoveniersstraat. De verschrikking stond voor de rest van haar leven in haar geheugen gegrift. ‘Maar goed, als de auto van een shvarte is, zal er wel niets mee aan de hand zijn.’ Ze stapte van het bordes af.

‘Samuela?’

‘Ja, abba?’

‘Ik vond het fijn dat Henry even langskwam.’

‘Ik ook, abba.’

‘Hij lijkt me een erliche Yid, Samuela. Ik hoop dat jullie succes hebben.’

Sam kon een brede glimlach niet onderdrukken. Zijn gelukwens was voor tweeërlei uitleg vatbaar. ‘Sjalom, abba.’

Haar vader greep haar hand. Drukte ze. Wilde niet loslaten. ‘Sjalom, Samuela. Ik weet heel zeker dat we een mooie toekomst tegemoet gaan.’ Ze lachte.

Im yirtze Hashem, abba. Met Gods hulp.’

Hij bleef haar nakijken tot ze bij Henry was. Ze passeerden de Voyager. Misschien had Samuela niet helemaal ongelijk dat ze op hun hoede moesten blijven. Er waren in de diamantwijk wel twee politieposten die permanent bemand werden, maar door de straten werd nog amper gepatrouilleerd. Daar stond tegenover dat de sociale controle erg groot was, maar in de straten buiten de verdwijnpalen keek iedereen altijd uit naar achtergelaten koffers of dozen, niet naar auto's. Die vormden te veel een onafscheidelijk deel van het straatbeeld. Abba draaide zich om en liep naar de telefoon op de werktafel achter in de winkel. Aan de wand hing een kaartje met het nummer van de politiepost aan het begin van de Schupstraat. Al na de eerste bel werd opgenomen. ‘Politie Diamant. Inspecteur Poschet.’

‘Met Jaap Keizer, inspecteur. Ik woon in de Vestingstraat 16.’

‘De edelsmid’, zei de inspecteur. ‘U hebt uw zaak gesloten, laat eens kijken. Vier jaar geleden.’

‘U bent goed op de hoogte, inspecteur.’

‘Wat kan ik voor u doen, meneer Keizer?’

‘Ik woon net voorbij het deel van de straat met parkeerverbod.’

‘Behalve voor lossen en laden tussen negen en tweeëntwintig uur. Uw deel van de straat is parkeerzone met ticket. De parkeermeter staat ter hoogte van uw huis. Klopt dat?’

‘Ja. Ik wou u melden dat een paar huizen verder aan de grens van de los- en laadzone richting Pelikaanstraat al twee dagen een auto geparkeerd staat. Het is zo'n Amerikaans vehikel met donkere ruiten en schuifdeuren opzij. Ik denk een Chrysler.’

‘Weet u van wie hij is?’

‘Nee. Ik heb er wel een keer een shvarte zien instappen.’

‘Kan het niet zijn dat het de auto is van een schilder of een loodgieter? Er zijn in dat deel van de straat aan verscheidene huizen herstellingswerken aan de gang.’

‘Mogelijk, maar ik ken geen orthodoxe jood die in de bouw werkt.’

‘Dat zal wel. Hebt u al geïnformeerd bij de buren?’

‘Nee. Ik heb liever dat u dat zelf doet, inspecteur.’

‘Goed. Maar dat kan wel even duren. Ik heb op het ogenblik niemand beschikbaar.’

‘Wacht niet te lang, inspecteur. Je weet maar nooit.’

‘Waarom? Is er iets aan de hand met die auto, behalve dan dat hij in overtreding staat?’

‘Nee’, bekende Jaap Keizer. ‘Maar in de Hoveniersstraat stond de autobom ook al twee dagen voor de synagoge zonder dat iemand er acht op sloeg.’

Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn. ‘U hebt gelijk, meneer Keizer’, zei de inspecteur. ‘Ik zal meteen de commissaris waarschuwen. Die zal een patrouille sturen van de Speciale Interventie Eenheid.’

‘Bedankt, inspecteur.’

‘U bent bedankt voor uw waakzaamheid, meneer Keizer.’

Jaap Keizer legde neer. Hij bleef nog een paar momenten nadenken. Toen gleed er een glimlach over zijn gerimpelde gezicht. Hij vouwde het plan van de voorgenomen verbouwingswerken open en bestudeerde de tekening. Hij neuriede. Morgen zou hij een paar aannemers opbellen om prijzen te vragen. Met wat geluk konden ze de volgende week met de werken beginnen.

Sam en Henry liepen door een draaideur naar binnen. Witte marmeren vloeren, kogelvrije glazen uitstalkasten en indirecte maar heldere verlichting zorgden in de ontvangsthal van de Hoge Raad voor Diamant voor een sfeer van rijkdom en luxe evenredig aan de waarde van een delfstof waarvoor meer reële intriges worden gesmeed, moorden worden gepleegd of oorlogen worden uitgevochten dan in alle verhalen die er ooit over verzonnen kunnen worden. Een kunstwerk in gepolijst aluminium van de Japanse kunstenares Keiko Yoshita dat de schittering van diamant voorstelde, bedekte de achterwand. Aan de linkerwand hingen ingelijste portretten van de zeven voormalige voorzitters van de Hoge Raad die als schildwachten de toegang bewaakten tot het Diamond Office in het achtergebouw, waar onder strenge beveiliging toezicht gehouden werd op de kwantiteit, kwaliteit en waarde van de onmetelijke stroom diamanten die jaarlijks in Antwerpen wordt verhandeld. Nog voor Sam en Henry de receptie in het midden van de hal hadden bereikt, kwam een lange, slanke man van halverwege de veertig met gladgeschoren schedel glimlachend naar hen toe. Hij schudde Henry uitbundig de hand. ‘Meneer Berneman. Hoe is het met u?’

‘Heel goed. En het is nog altijd Harry voor jou.’ Henry wees naar Sam. ‘Maar mag ik je eerst voorstellen aan Sam Keizer, mijn nieuwe partner in crime prevention. Sam, dit is Steve Maartens, director operations van de Hoge Raad, verantwoordelijk voor de veiligheid.’

Maartens schonk Sam een brede grijns. Hij had stralende zachtbruine ogen en een welgevormde mond. ‘Wist u dat we elkaar al eens hebben ontmoet?’

Sam schudde het hoofd. ‘Nee. Ik herinner me dat niet.’

Hij lachte. ‘U was toen ook pas twaalf. Uw vader zat nog in de Raad van Bestuur als vertegenwoordiger van een van de diamantbeurzen. Woont hij nog in de Vestingstraat?’

‘Nog altijd.’

‘Het is in haar vaders huis dat Sam haar kantoor denkt te zullen gaan inrichten’, vertelde Henry.

‘Een schitterend idee. De Antwerpse diamanthandel heeft behoefte aan iemand als zij.’ Maartens maakte een uitnodigend gebaar. ‘Gaat u mee?’

Hij bracht hen naar een glanzend metalen lift met elektronische tiptoetsbediening die, zoals de rest van het gebouw, een indruk wekte van kwaliteit en betrouwbaarheid. De lift bracht hen snel en geruisloos naar de achtste en tevens hoogste verdieping van het gebouw. Maartens' kantoor was modern en functioneel ingericht. Nadat ze op de bezoekersstoelen aan het halvemaanvormige bureau hadden plaatsgenomen en koffie hadden gekregen, wendde Maartens zich tot Sam. ‘Heeft Harry u verteld wat u voor ons allemaal zou kunnen doen?’

‘Slechts vaag. Hij sprak over fraude bestrijden en diamantsmokkelaars bij de kraag vatten, maar zonder in detail te treden.’

‘Juist.’ Maartens knikte nadenkend. ‘Volgt u de actualiteit in de diamantwereld nog, mevrouw Keizer?’

‘Niet echt op de voet. De laatste jaren werkte ik in Amsterdam voor een bureau dat zich specialiseerde in de bestrijding van industriële spionage en merkenfraude.’

‘Goed. Laat me dan eerst de zaken op een rijtje zetten.’ Hij verzamelde even zijn gedachten en stak toen van wal. ‘Ik hoef u natuurlijk niet te vertellen dat Antwerpen het wereldcentrum van de diamant is. Zowat negentig procent van alle ruwe diamanten ter wereld passeert langs deze stad. De omzet vertegenwoordigt bijna twee procent van het bruto nationaal product van België. Een cijfer om van te duizelen.’ Hij schudde het hoofd. ‘Zo'n geldstroom werkt jammer genoeg als een magneet op financiële vrijbuiters en zakenlui die het niet zo nauw nemen als ze ergens een slagje kunnen slaan. Ik heb het dan wel over handelaren die heimelijk een paar steentjes in- of uitvoeren om wat zwart geld aan te maken of de boekhouding aan te zuiveren of over Georgiërs die in sommige goudwinkeltjes onder de spoorweg bij het Centraal Station gestolen of namaakgoederen aan de man proberen te brengen. Maar dat is niet het grote probleem. Met een verscherpt toezicht en op tijd en stond een razzia van de politie onder de Arcaden kunnen we dat soort praktijken wel de baas. Het wordt moeilijker als ook de georganiseerde misdaad en criminele benden met internationale vertakkingen de diamantsector binnendringen.’

Sam luisterde beleefd. Tot nu toe had Maartens haar niets nieuws verteld.

‘Tijdens de jaren negentig kwam Antwerpen met een paar geruchtmakende schandalen zwaar onder vuur te liggen’, ging Maartens verder. ‘Een van die schandalen was de affaire met de Pakistaan Fouad Abbas.’

‘U bedoelt de drugskoning?’

‘Ja.’

Sam knikte. ‘Als kroongetuige in het Hakkelaarsproces deed hij ook in Nederland heel wat stof opwaaien. Ik wist niet dat hij ook in de diamantsector actief was.’

‘Hij had in Antwerpen een diamantbedrijf opgericht dat hij gebruikte om via de bank Max Fischer zijn drugsgeld wit te wassen. Het gerechtelijk onderzoek naar zijn praktijken resulteerde in het faillissement van de bank. Het bleek dat de bank al jaren met frauduleuze transacties een put van meer dan vijfentwintig miljoen euro trachtte te verdoezelen. Door dat faillissement moesten heel wat bonafide diamanthandelaren in het Antwerpse zware klappen incasseren. Jammer genoeg was Fouad Abbas niet de enige die de diamantwereld in opschudding bracht. Er was ook de Golden ADA-affaire, waarin de hoofdverdachte Kozlenok de Russische Federatie voor honderden miljoenen euro aan hoogwaardige diamant wist op te lichten en er was de Bank of India-affaire met zijn back-to-back- leningen.’ Maartens zuchtte. ‘Allemaal schandalen die Antwerpen als draaischijf van de internationale handel een negatief imago gaven.’

‘Waarom?’ vroeg Sam. ‘Dat zijn toch geen typisch Antwerpse problemen?’

‘Omdat andere landen ervan dromen onze rol als wereldcentrum voor diamant in te pikken. Ze verspreiden valse geruchten, laten het voorkomen alsof de hele sector hier corrupt is.’ Hij wond zich op. ‘Een bijzondere senaatscommissie onder leiding van de gereputeerde jurist Hugo Coveliers stelde een onderzoek in naar de georganiseerde criminaliteit in België. Wist u dat er in Antwerpen meer dan zestienhonderd diamantfirma's gevestigd zijn en dat er volgens het verslag van slechts zes daarvan het vermoeden bestaat dat ze met de georganiseerde misdaad gelinkt zijn?’ Hij lachte honend. ‘Ik ben bang dat eenzelfde onderzoek in Tel Aviv of Bombay heel wat ongunstiger cijfers aan het licht zou brengen. Het zijn evenwel die twee steden die ons het meest door het slijk halen.’

‘Dat zal wel’, beaamde Henry ‘Ze zouden wat graag de rol van Antwerpen overnemen.’ Hij stond op en bestudeerde de ruggen in de boekenkast. ‘Hebben jullie over dat probleem niet vorig jaar in Antwerpen een wereldcongres gehouden?’

‘Dat klopt. Het was de bedoeling een ethische code op te stellen en wereldwijde garanties voor een legitieme diamantindustrie vast te leggen’, bevestigde Maartens.

‘En dat is niet gelukt?’ Henry ging weer zitten. Het was duidelijk dat hij ter zake wilde komen.

‘Ja en nee. Normaal is dat congres een gezellig onderonsje van diamantairs, maar deze bijeenkomst was al vanaf het begin roerig door de kwestie van diamanten uit conflictgebieden.’

‘De bloeddiamanten’, zei Henry.

Maartens trok een gepijnigd gezicht. ‘Een afschuwelijk woord waarvan we het gebruik zo veel mogelijk trachten te vermijden. We zijn als de dood voor elke vorm van negatieve publiciteit. We houden het bij conflictdiamant.’

‘Goed. Conflictdiamant dan.’ Henry wendde zich tot Sam. ‘Je kent het probleem?’

‘Dat zou ik niet durven zeggen. Ik herinner mij dat Kabila in Kongo voor hij vermoord werd fabelachtige diamantconcessies had gegeven aan de Zimbabwaanse president in ruil voor militaire hulp in de strijd tegen de rebellen en hun Oegandese en Rwandese broodheren. Maar ik heb ergens gelezen dat zijn zoon die hem opvolgt daar verandering in brengt.’

‘Dat klopt. Wat weet je over de embargo's?’

Sam haalde de schouders op. ‘Weinig.’

Maartens nam weer het woord. ‘In verschillende Afrikaanse landen woeden conflicten. Officieel is de inzet de macht over het grondgebied en de titel van legitieme regering. Inofficieel gaat het om de controle over gebieden rijk aan olie, goud, hardhout of diamant.’

‘Je vergeet het strategisch belangrijke coltan, nodig voor computerchips en gsm's’, zei Henry.

‘Correct.’ Maartens knikte. ‘Het colombo-tantaliet dat in tinmijnen gevonden wordt, is waardevoller dan olie of hardhout, maar diamant blijft voor de strijdende partijen nog altijd de meest begeerde grondstof. Het is uiterst kostbaar, gemakkelijk te vervoeren, gemakkelijk te smokkelen.’

Hij richtte zich weer tot Sam. ‘Al die grondstoffen worden op de wereldmarkt gebracht en elk kamp gebruikt de opbrengsten voor zijn bewapening. Om een eind te maken aan de heropflakkerende burgeroorlog in Angola hebben de Verenigde Naties in 1998 een diamantembargo afgekondigd tegen Unita, de guerrillaorganisatie van Jonas Savimbi. Alleen diamanten met een certificaat van origine van de legitieme regering mogen verhandeld worden. Vorig jaar werd voor Sierra Leone dezelfde beslissing genomen en onlangs ook voor Kongo.’

Sam wierp een vragende blik in de richting van Henry. Dit was een probleem van internationale politiek waarmee ze niet te maken had. Henry haalde even de wenkbrauwen op alsof hij haar aanmaande nog wat geduld te oefenen.

‘U zult wel begrijpen dat zowel de rebellenleiders als de bevriende regimes die met diamant worden betaald om wapens en troepen te leveren, de embargo's aan hun laars lappen. Aangezien negentig procent van de wereldhandel in ruwe diamant op een bepaald ogenblik via Antwerpen passeert, was het onvermijdelijk dat een deel van de conflictdiamanten op onze Outside Market zouden terechtkomen. PAC, wat staat voor Partnership Africa-Canada, zogenaamd een niet-gebonden mensenrechtenorganisatie, maar wel gefinancierd door de Canadese overheid - terwijl Canada toch ook een diamantproducerend land is - schreef op een bepaald ogenblik in een rapport dat Antwerpen een draaischijf is in de illegale handel. Ook in een rapport van VN-verslaggever Robert Fowler werden België en Antwerpen hard aangepakt. Dat rapport was onterecht en onvolledig. Op het gebied van in- en uitvoer van diamant beschikken we over het strengste controlemechanisme ter wereld. We hebben dat besproken met de VN-Veiligheidsraad die het met ons eens is. Fowler moest zijn kritieken inslikken.’

Sam zat nu op de punt van haar stoel. ‘Meneer Maartens. Ik begrijp niet wat u van mij verwacht. Ik…’

Maartens hoorde haar niet eens. De intensiteit waarmee hij geloof hechtte aan de integriteit van de eigen zaak was ontwapenend. ‘De kern van het probleem is dat geen twee edelstenen identiek kunnen zijn. Door een politieke beslissing wordt nu de ene edelsteen waardevolle koopwaar, terwijl de andere vuile handel uitmaakt. Om dit onderscheid te maken, moet je de oorsprong van diamant kunnen bepalen. Op een paar uitzonderingen na, zoals met sommige Australische diamant, kunnen we dat niet. Er zijn nieuwe technologieën in ontwikkeling maar het zal nog lang duren voor we over elke individuele diamant uitsluitsel kunnen geven. We hebben een strategisch plan opgesteld voor een transparante handel in Afrikaanse diamant. We hebben het onder www.conflictdiamonds.com op internet gezet, als uitnodiging aan andere diamantcentra om eraan mee te werken, maar de stilte is oorverdovend. We…’

Nu was het Henry die tussenbeide kwam. ‘Ik denk dat dit volstaat als inleiding, Steve. Misschien kunnen we nu ter zake komen.’

‘Zo meteen’, zei Maartens, helemaal niet van zijn stuk gebracht. ‘Humanitaire argumenten worden gebruikt om commerciële belangen te behartigen. We zijn het beu het zwarte schaap te zijn terwijl sectoren die wel rechtstreeks bij de conflicten betrokken zijn, zoals de wapen- en petroleumindustrie, met rust worden gelaten. Het probleem dient niet in Antwerpen te worden aangepakt maar in Afrika zelf. Het is gemakkelijker te beletten dat tanks, vliegtuigen, kanonnen of mitrailleurs en munitie die landen binnenkomen dan dat er diamant naar de buurlanden wordt gesmokkeld en zo zijn weg vindt naar de centra in Antwerpen en Tel Aviv of Dubai. Als dat niet lukt, moeten we de smokkelaars en de corrupte autoriteiten die hun een hand boven het hoofd houden, hard aanpakken. En omdat het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad een afwachtende houding aanneemt, gaan we er zelf wat aan doen.’

‘Ik hoop dat u niet van mij verwacht dat ik in Angola of Sierra Leone langs de grenzen ga patrouilleren om smokkelaars te vangen?’ vroeg Sam langs haar neus weg.

Maartens staarde haar verbluft aan. Toen plooide zijn gezicht tot een glimlach. ‘Natuurlijk niet. Nee. Daarvoor hebben we mensen ter plaatse. Die zullen ons de namen doorspelen van de vermoedelijke embargoschenders. Als daar handelaren bij zijn uit onze sector, schoppen we hen eruit.’

‘Zomaar?’

‘Nee. Eerst moeten we kunnen bewijzen dat ze de regels die hier gelden aan hun laars hebben gelapt. Dat zou dan uw taak worden. U kent de handel. U weet dat tot voor kort de herkomst van diamant nooit relevant was, wel de kwaliteit. Commerciële loten worden samengesteld door op die basis voortdurend te sorteren. Zo ontstaan nieuwe loten. Die worden doorverkocht aan andere landen, andere centra en weer gesorteerd, telkens opnieuw. Schuif daar ergens een partij verboden diamant tussen en die raakt als vanzelf vermengd met de andere.’

‘En de herkomst is dus niet meer te achterhalen?’

‘Niet door ons, maar wel door u.’

‘Hoe?’

‘Op dezelfde manier als u industriële spionage en merkenfraude wist op te sporen. Verificatie van de boekhouding, uitvlooien van financiële verrichtingen en computerbestanden, et cetera.’

Sam knikte. ‘U geeft me dus de naam van een verdachte en u verwacht van me dat ik zijn bedrijf ga doorlichten?’

‘Dat is het.’

‘Zal de betrokkene dat toelaten? Zonder zijn medewerking kan ik weinig uitrichten.’

‘Als hij niet meewerkt kan hij meteen ophoepelen. We nemen het op in onze reglementen.’

‘Wat als ik bewijzen vind dat hij inderdaad gesmokkelde diamant verhandelt?’

‘Dan kan hij het in Antwerpen wel vergeten. Bovendien spelen we het dossier door aan het gerecht.’

‘Waarom niet meteen? Laat hen het onderzoek voeren.’

‘Te bureaucratisch. Het zou jaren duren voor ze één dossier hebben afgerond. Er zijn daar ook voortdurend lekken. Ik hoef u de namen niet te noemen van de kranten of tijdschriften die zonder de minste scrupules de reputatie van een hele bedrijfstak in het gedrang brengen als ze daar één sensatiebericht meer mee kunnen publiceren.’

‘Ik begrijp wat u bedoelt.’

‘Let wel. Het zou ook kunnen dat de informatie uit Afrika onjuist is. Dat kan dan onkunde zijn of een doelbewuste poging onze aanpak te saboteren door onschuldigen in een kwaad daglicht te stellen. Uw onderzoek moet dus niet alleen onbevooroordeeld, maar ook in alle discretie gebeuren. We moeten vermijden dat de namen van bonafide handelaren in het gedrang komen.’

‘Wees gerust. Ik kijk wel uit.’

‘Wil dat zeggen dat u de opdracht aanvaardt?’

‘Het lijkt me wel wat.’

‘Mooi zo. Ik laat mijn management-assistent een contract opmaken.’

‘Nog één vraag.’

‘Gaat uw gang.’

Haar vraag was zowel gericht aan Henry Berneman als aan Steve Maartens. ‘Op voorstel van Harry zou ik als zelfstandig agent werken voor Berneman & Partners. Geldt dit ook voor deze opdracht?’ Een zaak als deze kon heel wat internationale verwikkelingen hebben en Sam wilde weten of ze zo nodig een beroep kon doen op de knowhow van het juristenkantoor en wie weet, op de bescherming van de instanties waarvoor ze optraden.

‘Absoluut. Voor het veldonderzoek in Afrika hebben we zelf ook een beroep gedaan op Berneman & Partners.’

Henry schoof zijn stoel achteruit en stond op. ‘Lang genoeg gepraat.’ Hij wreef over zijn buik. ‘Hoe zit het ermee? Ik rammel van de honger.’

Maartens bloosde als een schooljongen. ‘Ach, neem het me niet kwalijk. Wat dacht je van Gran Duca? Voortreffelijke Italiaanse keuken en het is slechts een paar passen hiervandaan.’

Even later wandelden ze, vergezeld door Jenny Baeten, de prvrouw van de Hoge Raad voor Diamant door de Hoveniersstraat in de richting van de De Keyserlei. De pr-vrouw verstrekte uitleg over Look 2000, een initiatief van haar waarbij door middel van een aantal kunstwerken de jachtige en zakelijke sfeer van de diamantwijk wat werd opgevrolijkt. Ze wees hen op de kleine windmolens aan een gevel, die met de zeven kleuren van de regenboog de schittering van een perfect geslepen diamant voorstelden. Op de zes bulldozers, verwerkt tot één beeld, die de noeste arbeid van de diamantzoekers en mijnwerkers symboliseerden. Of op de zitbank in de openlucht voor het beursgebouw met de heftig gesticulerende diamantairs erop.

Keuvelend en in goede stemming bereikten ze de Vestingstraat. Voor de Diacem Building aan de overkant van de straat stonden twee patrouillewagens van de federale politie die de weg blokkeerden en op hetzelfde ogenblik reed een ambulance met jankende sirene de straat uit. Agenten liepen in en uit het gebouw. Aan beide zijden was de straat afgesloten voor verkeer en voetgangers. Ze bleven een ogenblik staan kijken, maar werden door de wijkagent aangemaand door te lopen. De pr-vrouw praatte met hem en kreeg het gedaan dat ze de straat mochten oversteken om via de overdekte galerij van het Empire Shopping Center bij de De Keyserlei te komen, zodat ze niet het hele blok moesten omlopen.

‘Wat was er aan de hand in de Vestingstraat?’ vroeg Maartens toen ze eindelijk aan hun tafeltje in het restaurant zaten en besteld hadden.

‘Een mislukte roofoverval bij Blue Ground of Antwerp’, antwoordde de pr-vrouw. ‘De ambulance was voor de management-assistent.’

‘Gewond?’

‘Nee. In shocktoestand, dacht ik. De wijkagent wist ook niet wat er precies gebeurd is.’

De kelner bracht het aperitief. Maartens hief zijn glas omhoog. ‘Op een succesvolle samenwerking.’

‘Op zuivere diamant’, zei Berneman.

‘Op een veilige diamantwijk’, voegde Sam eraan toe.

Ze nipten aan hun glas.

Steve Maartens maakte een geringschattend gebaar. ‘Over veiligheid gesproken. In de Diamond Square Mile doen voortdurend waanzinnige verhalen de ronde over geslaagde pogingen tot bedrog of mysterieuze verdwijningen van waardevolle stenen, maar een roofoverval of een diefstal van diamant op straat binnen de verkeersvrije en beveiligde zone en bij klaarlichte dag heb ik nog nooit meegemaakt.’ Hij vertelde een anekdote over een Israëlitische diamantair die het voor de ingang van een van de beursgebouwen aan de stok kreeg met zijn vrouw en haar boos bij de arm greep. Voor hij wist wat er gebeurde lag hij op de grond, in de boeien geslagen door een drietal veiligheidsagenten in burger. In het geharrewar ging de vrouw ervandoor. Verscholen tussen het publiek keek ze toe hoe de arme diamantair, die geen paspoort op zak had, in een dievenwagen werd afgevoerd. Maartens vertelde de anekdote met veel gevoel voor humor. In zijn zachte bruine ogen, die een uur geleden nog gloeiden van verbolgenheid over het onrecht in de wereld, waren nu pretlichtjes en zijn opgewektheid en schorre gegrinnik werkten aanstekelijk op de rest van het gezelschap. Ook Henry Berneman deed zijn duit in het zakje. Wat gekscheren betrof hoefden de twee niet voor elkaar onder te doen.

Ze namen geen voorgerecht. Kort voor het hoofdgerecht gebracht werd, verliet Sam even de tafel om met haar zaktelefoon abba op te bellen. Ze had dat al eens geprobeerd vanuit het kantoor van Maartens, maar hij was toen in gesprek. Ze wilde hem zogenaamd bellen om hem op de hoogte te houden van het resultaat van de besprekingen, maar de echte reden lag elders. Ze maakte zich zorgen over zijn gezondheidstoestand. Toen ze gisteren op zoek was naar een postzegel had ze in een van de laden van zijn bureautje een envelop gevonden met daarin de uitslag van een recent cardiologisch onderzoek. Ze had er niet alles van begrepen maar termen als ‘angineuze klachten’ en ‘repolarisatiestoornissen’ waren bijna voldoende geweest om haar eigen hart te doen stilstaan. Tot slot adviseerde de cardioloog een bijkomend onderzoek van de kransslagaderen in het ziekenhuis. Het bleek dat abba dat onderzoek niet had laten uitvoeren. Ze drong erop aan het alsnog te doen, maar hij wuifde haar bezwaren weg met het cliché dat ziekten te paard komen maar te voet weggaan.

Bij abba werd niet opgenomen. Ze probeerde het na het hoofdgerecht een paar keer opnieuw, maar de telefoon bleef eindeloos bellen. De gesprekken aan tafel klonken opeens niet meer zo amusant. Maartens vroeg of ze zin had in koffie. ‘Nee, dank je.’ Ze stond op en excuseerde zich. ‘Neem me niet kwalijk dat ik ervandoor ga’, zei ze. ‘Ik wil abba niet te lang alleen laten.’

Henry keek haar onderzoekend aan. ‘Is er iets met hem? Zal ik meegaan?’

‘Nee. Niet nodig. Ik heb hem beloofd om halfvier thuis te zijn. Ik wil niet dat hij zich ongerust maakt.’

Het was slechts een paar minuten lopen van de Gran Duca naar de Vestingstraat. Onderweg probeerde ze abba nog aan de telefoon te krijgen, maar zonder succes. Toen ze de hoek wilde omdraaien, liep ze zich bijna te pletter tegen een kortademige, dikke man met diepliggende, gevoelige ogen. Ze deed een stap opzij en wilde voorbijlopen, maar de man pakte haar bij de elleboog. ‘Hé Samuela. Je bent weer thuis? Hoe lang al?’

Met enige moeite herkende ze Daniël Nagib, een Marokkaanse goudsmid die een klein winkeltje uitbaatte in het Jewel Palace, een shoppingcentrum voor juwelen tegenover abba's huis. Nagib was een voorbeeld van het multiculturele karakter van de diamantwijk: hij was geboren in Casablanca uit een joodse moeder en een Marokkaanse vader en was opgevoed in Frankrijk. Hij behoorde eigenlijk tot drie culturen: joods, Arabisch en Frans. Ze gaf hem een kneepje in zijn hand en maakte haar arm vrij. ‘Sorry, meneer Nagib. Ik moet dringend thuis zijn. Maar ik kom wel eens langs. Morgen of zo.’ Ze liep door, hem verbouwereerd achterlatend. ‘Hoe is het met je broer?’ riep hij haar na. ‘Ik zag hem met…’ Ze haastte zich de hoek om. De versperring was opgeheven. Ze zag dat voor de Diacem Building aan het andere eind van de straat nog een politieauto stond, maar voor de rest leek alles normaal. Toeristen op zoek naar een origineel juweel verdrongen zich voor de etalages van het Jewel Palace en in de restaurants aan het begin van de straat zag ze de laatste klanten luidruchtig eten en drinken, lachen en gebaren. Ze kalmeerde. Het was een doordeweekse vrijdagmiddag, geen reden tot ongerustheid.

Ze bereikte het huis. Toen ze de sleutel in het slot van de deur wilde steken, zag ze iets dat haar verontrust de wenkbrauwen deed fronsen.