IV
Op 11 juni kreeg de Poolse kolonel Pogowski, die met zijn regiment ulanen langs de Njemen was gelegerd, om elf uur ’s ochtends een calèche in het oog die, vergezeld van een keizerlijk gevolg, met zes schuimende paarden ervoor recht op hem af kwam rijden. In het rijtuig zat keizer Napoleon, in zijn uniform van de oude garde met daarboven een hoed, te praten met Berthier. Pogowski had de keizer nooit eerder ontmoet, maar herkende hem direct en riep zijn eenheid bijeen om een eresaluut aan hem te brengen.
Napoleon was die morgen in dezelfde stemming als tijdens die gedenkwaardige ochtend van de slag bij Austerlitz. Een frisse en montere ochtendstemming, die alle moeilijkheden op een natuurlijke manier licht maakt, juist omdat de mens dan in zichzelf gelooft en denkt dat hij alles aankan, sterker nog, hij twijfelt er geen seconde aan en handelt alsof hij daartoe door een soort externe kracht, onafhankelijk van zijn wil, wordt gedwongen. Al sinds de vroege ochtend was Napoleon in deze stemming en die was alleen nog maar verbeterd op de vijftien kilometer lange rit achter de snelle paarden, boven de soepele vering, langs de prachtige weg dwars door het na een nachtelijk buitje opgefriste groen, de in de aar schietende rogge en het in zijn volle junipracht uitgebotte lover van de bossen.
Hij was uitgereden (dacht hij) om de Njemen te inspecteren op mogelijke oversteekplaatsen. Hij was er nog niet helemaal uit of hij nu de Njemen zou oversteken of dat hij aan deze kant nog even het antwoord van Lauriston moest afwachten. In feite was hij echter op weg gegaan omdat hij die ochtend de onontkoombare uitvoerder was van de wil der Voorzienigheid. Het was een prachtige morgen, zijn aan Austerlitz herinnerende ochtendstemming dwong hem ertoe iets te ondernemen. Hij vond het een prettige gedachte dat hij, hijzelf, ondanks al zijn grandeur, ondanks zijn laatste verblijf in Dresden waar zijn hof had bestaan uit koningen en keizers die op zijn verschijnen hadden zitten wachten, hij, de man die het Oostenrijkse huis de genade had bewezen een van zijn prinsessen te huwen, dat hij ondanks dit alles hoogstpersoonlijk op weg was gegaan om de oversteekplaatsen in ogenschouw te nemen en de nodige instructies uit te delen. Na de Poolse ulanen te hebben begroet stapte hij, de blik gefixeerd op de Njemen, die hier ter plekke een scherpe bocht maakte, uit het rijtuig en wenkte de ulanen. Verscheidene generaals en officieren kwamen aandraven. Suchorzevski was als een van de eersten bij hem en Napoleon richtte zich tot hem met zijn vragen over de wegen naar de Njemen en de opstelling van de voorposten. Hij wachtte niet tot Suchorzevski was uitgepraat, liet de veldkijker waardoor hij stond te kijken zakken en zei tegen Berthier dat hij van plan was zelf maar eens een kijkje te nemen bij de Njemen. Berthier vroeg gauw aan de officieren of zo’n terreinverkenning voor de keizer niet gevaarlijk was vanwege de kozakken, en na een bevestigend antwoord te hebben gekregen hield hij de keizer voor dat de hele wereld zijn uiterlijk en hoed al zo goed kende dat hij er onverstandig aan zou doen zich binnen schootsafstand van de kozakken te begeven. Napoleon liet zijn blik langs de officieren glijden om te zien of er een van zijn eigen postuur bij was. Het besef klein te zijn was Napoleon altijd onaangenaam, en een groot postuur bracht hem steevast in verlegenheid. Maar het was een zalige ochtend, zoals elke ochtend zalig is voor mensen die in een zalige stemming zijn. Of alle officieren waren toevallig klein van stuk, of Napoleon merkte alleen de kleintjes op, in elk geval zei hij glimlachend dat hij dan wel een Pools uniform zou aantrekken.
Enkele officieren die ongeveer zijn lengte hadden trokken haastig hun uniform uit, onder wie ook Suchorzevski. Maar die had nauwelijks zijn schouders blootgegeven, of een strenge blik van iemand uit Napoleons gevolg bracht hem tot staan. Napoleon had, als Paris met zijn appel die de schoonste vrouw uitkiest, streng rondgekeken terwijl de officieren zich ontkleedden en liet, misschien omdat kolonel Pogowski de hoogste in rang was of omdat het ondergoed dat onder zijn kleding te voorschijn kwam er het schoonst uitzag, zijn keuze vallen op diens uniform. Hij trok zijn grijze, met een lint opgesmukte mantel uit, die terstond als een relikwie werd aangepakt, trok Pogowski’s jas aan en zette diens pet op. Op de achtergrond verkleedde ook Berthier zich haastig als een Poolse ulaan en gaf opdracht om voor de keizer het makste paard uit te zoeken, aangezien Bonaparte een onzekere, allesbehalve koene ruiter was. Vergezeld door Berthier en majoor Suchorzevski reed Napoleon naar het dorp Aleksoten en vandaar naar de Njemen, waarachter in de verte de Russische kozakken te onderscheiden waren.
Bij de aanblik van dezelfde Njemen waaraan vijf jaar geleden de vrede van Tilsit werd getekend en vooral van het gebied achter de Njemen waar dat raadselachtig uitgestrekte Scythische rijk begon dat zo leek op het rijk dat Alexander de Grote was binnengegaan, waar zich nu die Alexander bevond die de brutaliteit had gehad het terugtrekken van de Franse troepen uit Pommeren te eisen, terwijl heel Europa door het stof kroop voor hém, de gebieder van Frankrijk, waarachter het Aziatische Moskou lag met zijn ontelbare kerken en Chinese pagodes, bij de aanblik van die rivier, van die prachtige hemel, van de velden die in de verte nog even hun groen onthulden alvorens ze aan de horizon verdwenen, kon Napoleon, nu hij eenmaal een Pools uniform had aangetrokken en zich binnen schootsafstand van de Russische voorposten had begeven, niets anders meer doen dan besluiten morgen op te rukken. Tijdens de terugrit naar de nederzetting Nogaryszki hoorde de achteraan rijdende Suchorzevski de grote man ‘Malbrough s’en va-t’en guerre…’ vals aanheffen, en hij zag de sprankelende, heldere, vrolijke blik, die overal even onbewogen en onverschillig op bleef rusten en aantoonde dat de grote man op dat moment zweefde van geluk. Er was al van tevoren een order naar Nogaryszki gezonden dat het hoofdkwartier daarheen verplaatst moest worden, en daar werd dan ook door Napoleon het plan gedicteerd voor de oversteek van de Njemen en voor de aanval. In ditzelfde Nogaryszki kreeg keizer Napoleon bovendien de eerste exemplaren voorgelegd van het valse Russische papiergeld dat een waarde vertegenwoordigde van honderd miljoen roebel; ze werden nauwkeurig vergeleken met de echte en door de keizer goedgekeurd. Ook werd hem een vonnis ter ondertekening voorgelegd waarin een Pools sergeant werd veroordeeld tot de kogel omdat hij brutaal was geweest tegen een Franse generaal.