I
‘Eh bien, vorst, Genua en Lucca zijn inmiddels niet veel meer dan landgoederen, landgoederen van de familie Bonaparte. Ik zeg u van tevoren, als u niet toegeeft dat we in oorlog zijn, als u zich veroorlooft alle zwijnerijen, alle gruweldaden van die antichrist – ik geloof echt dat hij dat is – te verdedigen, dan ken ik u niet meer, dan bent u niet langer mijn vriend, niet langer mijn trouwe dienaar, zoals u zelf altijd zegt. Goedenavond, goedenavond. Ik zie dat ik u aan het schrikken heb gemaakt. Gaat u zitten, heeft u nog iets te melden?’
Met die woorden begroette in juli 1805 de welbekende Anna Pavlovna Scherer, hofdame en vertrouwelinge van keizerin Maria Fjodorovna, de vooraanstaande en hooggeplaatste vorst Vasili, de eerste die op haar soiree arriveerde. Anna Pavlovna was al een paar dagen aan het hoesten, ze had de ‘griep’, zoals ze zelf zei (‘griep’ was toen een nieuw woord, dat nog maar door een enkeling werd gebezigd), en daarom deed ze geen dienst en kwam ze de deur niet uit. Op de briefjes, die ’s ochtends waren rondgebracht door een rode lakei, stond zonder onderscheid des persoons geschreven:
Als u, graaf (of vorst), niets beters in het vooruitzicht heeft en als het perspectief van een soiree bij een arme zieke u niet te veel afschrikt, dan verheug ik me erop u vandaag tussen zeven en tien uur bij mij te zien.
Anna Scherer
‘Ai, wat een meedogenloze aanval!’ pareerde, volstrekt niet in verlegenheid gebracht door een dergelijke begroeting en zwakjes glimlachend, de binnengetreden vorst met een stralende uitdrukking op zijn lepe gezicht, dat uitstak boven een gegalonneerd, met sterren behangen hofuniform, met daaronder kousen en halfhoge schoenen.
Hij bediende zich van dat verfijnde Frans dat onze voorouders niet alleen spraken maar waarin ze ook dachten, en het ging op die zachte neerbuigende toon van de invloedrijke man die in de hoogste kringen en aan het hof een dagje ouder is geworden. Hij liep op Anna Pavlovna af, kuste haar de hand, waarbij hij haar een blik gunde op zijn geparfumeerde en zelfs door het grijze haar heen wit glimmende kale kruin, en installeerde zich bedaard op de divan.
‘Zegt u me allereerst eens, chère amie, hoe het met uw gezondheid staat? Stel een vriend gerust,’ zei hij zonder zijn stem te veranderen en op een toon waarin behalve beleefdheid en medeleven ook onverschilligheid en zelfs enige spot doorklonken.
‘U wilt dat ik niets mankeer terwijl ik geestelijk lijd? Hoe kan een mens met gevoel nou rustig blijven in onze tijd,’ zei Anna Pavlovna. ‘U blijft de hele avond, mag ik hopen?’
‘Maar het feest bij de Engelse gezant dan? Het is woensdag. Ik moet mijn gezicht daar laten zien,’ zei de vorst. ‘Mijn dochter komt me zo meteen ophalen.’
‘Ik dacht dat dat feest van vandaag was afgelast. Ik moet bekennen dat al die feesten en vuurwerken me zo langzamerhand te veel worden.’
‘Als ze hadden geweten dat u dat wilde, zou het feest zijn uitgesteld,’ zei de vorst, als een opgewonden klok uit gewoonte dingen bewerend waarvan hij niet eens wilde dat men ze geloofde.
‘U mag me niet zo plagen. En, wat is er besloten naar aanleiding van het telegram van Novosiltsev? U weet van de hoed en de rand.’
‘Hoe zal ik het zeggen?’ zei de vorst op norse, verveelde toon. ‘Wat is er besloten? Er is besloten dat Bonaparte zijn schepen achter zich heeft verbrand, en dat wij vermoedelijk bereid zijn met de onze hetzelfde te doen.’
Of vorst Vasili nu verstandige of domme, geïnspireerde of doodnormale dingen beweerde, hij sprak ze uit op een toon alsof hij ze voor de duizendste keer herhaalde, zoals een acteur zijn rol in een oud toneelstuk, alsof de woorden niet uit zijn verbeelding voortsproten en alsof hij zijn verstand noch zijn hart liet spreken, maar alles uit het hoofd oplepelde, enkel zijn lippen gebruikend.
Anna Pavlovna Scherer daarentegen was ondanks haar veertig jaar een en al levendigheid, zat vol spontane opwellingen, die ze na een lange leerschool slechts met pijn en moeite binnen de perken wist te houden van de bedachtzame, fatsoenlijke en gereserveerde houding van een hovelinge. Elk ogenblik scheen ze op het punt te staan een woord te veel te zeggen, maar het ontsnapte haar nooit, al balanceerde ze soms op het randje. Ze was niet knap om te zien, maar haar opgewekte glimlach en haar verheerlijkte blik, waarvan ze zich bewust was en die getuigden van een zekere idealistische bevlogenheid, waren blijkbaar voldoende om haar het predikaat ‘interessant’ te verlenen. Je kon aan de woorden en het gezicht van vorst Vasili merken dat Anna Pavlovna in het milieu waarin ze beiden verkeerden al geruime tijd de reputatie genoot een aardige, enthousiaste en vaderlandslievende vrouw te zijn, die zich weliswaar een tikje te veel met andermans zaken bemoeide en vaak in uitersten verviel, maar desondanks charmant genoemd kon worden vanwege haar oprechte hartelijkheid. Een enthousiaste vrouw te zijn was haar maatschappelijke positie geworden, en soms, zelfs wanneer ze er geen zin in had, werd ze dat, om de mensen die haar kenden niet teleur te stellen. De gereserveerde glimlach die aldoor om Anna Pavlovna’s mond speelde en misstond bij haar verouderde trekken, gaf, zoals bij verwende kinderen, aan dat ze zich voortdurend bewust was van haar charmante tekortkoming, die ze evenwel niet wenste, niet vermocht en niet nodig vond te corrigeren.
De context van het telegram van Novosiltsev, die naar Parijs was afgereisd voor het voeren van vredesonderhandelingen, was als volgt. Aangekomen in Berlijn, had Novosiltsev vernomen dat Bonaparte een decreet had uitgevaardigd inzake de inlijving van de Genuese republiek bij het Franse keizerrijk terwijl hij tegelijkertijd de wens te kennen gaf door bemiddeling van Rusland vrede te willen sluiten met Engeland. In de veronderstelling dat de tsaar door een dergelijke daad van agressie van de kant van Bonaparte wel eens van gedachte veranderd zou kunnen zijn, had Novosiltsev vanuit Berlijn, waar hij een tussenstop maakte, Zijne Majesteit toestemming gevraagd hetzij door te gaan naar Parijs hetzij terug te keren. Het antwoord aan Novosiltsev was reeds opgesteld en zou de volgende dag verstuurd worden. De annexatie van Genua was het gewenste excuus voor een oorlogsverklaring, een oorlog waar iedereen aan het hof, meer nog dan de legerleiding, toe bereid was. In het antwoord werd gezegd: ‘Wij zijn niet van zins onderhandelingen te voeren met een man die de wens te kennen geeft vrede te willen sluiten en intussen zijn agressie voortzet.’
Dit was allemaal kersvers nieuws. De vorst had alle bijzonderheden kennelijk uit betrouwbare bron en gaf ze gekscherend aan de hofdame door.
‘En, wat zijn we met die onderhandelingen opgeschoten?’ vroeg Anna Pavlovna in het Frans, waarin zich trouwens de hele conversatie voltrok. ‘Waarom nog onderhandelen? Geen onderhandelingen, maar de dood verdient die schurk, vanwege de dood van een martelaar,’ zei ze snuivend terwijl ze zich omdraaide op de divan en gelijk een glimlach te voorschijn toverde.
‘Wat bent u toch bloeddorstig, ma chère! In de politiek gaan de dingen nu eenmaal niet zoals in een salon. Men moet zijn voorzorgen nemen,’ zei vorst Vasili met dat triestige glimlachje van hem, dat onnatuurlijk was maar na dertig jaar herhaling zo thuishoorde op het oude gezicht van de vorst dat het tegelijk onnatuurlijk én vertrouwd leek. ‘Is er post van uw familie?’ voegde hij eraan toe, in een poging een ander onderwerp aan te snijden omdat hij een serieus politiek gesprek kennelijk beneden de waardigheid van een hofdame vond.
‘Voorzorgen nemen, zegt u. Maar wat zijn we daarmee opgeschoten?’ ging Anna Pavlovna, die zich niet zomaar gewonnen gaf, door met vragen.
‘Nou, bijvoorbeeld dat we nu de mening kennen van het door u zo beminde Oostenrijk,’ zei vorst Vasili plagend en niet van zins het gesprek uit de schertsende sfeer te halen.
Maar Anna Pavlovna begon zich op te winden.
‘Ach, praat me niet van Oostenrijk! Misschien begrijp ik er helemaal niets van, maar Oostenrijk heeft nooit oorlog gewild en wil het nog steeds niet. Het verraadt ons. Rusland moet Europa redden, Rusland alleen. Onze weldoener is zich bewust van zijn verheven roeping en zal die getrouw blijven. Dat is het enige waar ik in geloof. Onze beminnelijke, fantastische heerser wacht een grootse rol in de wereld, en hij is zo deugdzaam en goed dat God hem niet in de steek zal laten en hij zal zijn roeping ten uitvoer brengen en de hydra van de revolutie, die er momenteel nog afschuwelijker uitziet in de gedaante van die moordenaar en schurk, vermorzelen. Wij alleen zullen het geplengde vrome bloed moeten vergelden. Op wie, zo vraag ik u, kunnen we ons anders verlaten? Engeland met zijn handelsgeest zal noch kan de verheven ziel van keizer Alexander geheel en al doorgronden. Het heeft geweigerd Malta te ontruimen. Het zoekt willens en wetens overal iets achter, bij alles wat we doen. Wat hebben ze tegenover Novosiltsev verklaard? Niets. Ze hebben niets begrepen, en kunnen dat ook niet, van de opofferingsgezindheid van onze keizer, voor wie niet het eigenbelang maar het heil van de wereld telt. En wat hebben ze toegezegd? Niets. En wat ze wel toegezegd hadden, zijn ze niet nagekomen. Pruisen heeft al verklaard dat Bonaparte onoverwinnelijk is en dat heel Europa niet tegen hem op kan… En ik geloof geen woord van wat een Hardenberg of een Haugwitz zegt. Die fameuze neutraliteit van Pruisen is gewoon een valstrik. Ik geloof enkel in God en in de verheven lotsbestemming van onze geliefde keizer. Hij zal Europa redden…!’
Ineens hield ze in, meesmuilend om haar eigen geëmotioneerdheid.
‘Ik vermoed,’ glimlachte de vorst, ‘dat als ze u hadden gestuurd, in plaats van onze aimabele Wintzingerode, u stormenderhand het fiat van de Pruisische koning zou hebben veroverd. U bent zo welbespraakt. Krijg ik nog een kopje thee van u?’
‘Straks. Tussen twee haakjes,’ vervolgde ze, alweer bedarend, ‘er komt vandaag een zeer interessante man bij me langs, de vicomte de Mortemart. Hij is verwant aan de Montmorency’s via de Rohans, een van de voornaamste families van Frankrijk. Het is een van de goede emigranten, een echte. Hij heeft zich geweldig gedragen en is daardoor alles kwijtgeraakt. Hij was in het gezelschap van de hertog d’Enghien, die onfortuinlijke heilige martelaar, tijdens diens verblijf in Ettenheim. Naar verluidt is hij erg charmant. Uw onweerstaanbare zoon Hippolyte heeft me beloofd hem mee te nemen. Al onze dames zijn dol op hem,’ voegde ze eraan toe met een geringschattend glimlachje, alsof ze het treurig vond dat die arme dames niets beters wisten te verzinnen dan verliefd te worden op de vicomte de Mortemart.
‘Behalve u, uiteraard,’ schamperde de vorst. ‘Ik ben hem al een paar keer tegengekomen, die vicomte,’ voegde hij eraan toe, kennelijk niet echt ondersteboven van het vooruitzicht Mortemart te ontmoeten. ‘Zeg,’ zei hij o zo nonchalant, alsof hem zojuist iets te binnen schoot, terwijl datgene waar hij naar informeerde juist het voornaamste doel van zijn bezoek was, ‘is het waar dat de keizerin-moeder baron Funke tot eerste secretaris in Wenen wenst te benoemen? ’t Is volgens mij een onbenul.’
Vorst Vasili wilde zijn zoon graag aanstellen op die post, die men via keizerin Maria Fjodorovna de baron trachtte te bezorgen.
Anna Pavlovna sloeg de ogen neer ten teken dat zij noch iemand anders had te oordelen over datgene wat de keizerin behaagde of beviel. ‘Baron Funke werd de keizerin-moeder aanbevolen door haar zuster,’ was het enige dat ze op een speciale weemoedige, droge toon zei. Toen Anna Pavlovna de keizerin ter sprake bracht, nam haar gezicht prompt een diepe en oprechte uitdrukking aan van toewijding en eerbied, vermengd met iets weemoedigs, wat haar telkens overkwam als ze in de loop van een gesprek gewag maakte van haar hoge patrones. Ze zei dat het Hare Majesteit had beliefd baron Funke met respect te bejegenen, en opnieuw kreeg haar blik iets weemoedigs.
De vorst zweeg stoïcijns. Met de tact en het bijdehante van de vrouw en hovelinge die ze was, wilde Anna Pavlovna de vorst niet alleen op de vingers tikken, omdat hij zich zo had durven uitlaten over een persoon die was aanbevolen bij de keizerin, maar wilde ze hem tegelijkertijd troosten.
‘Maar wat uw gezin betreft,’ zei ze, ‘weet u dat uw dochter iedereen in verrukking brengt? Men vindt haar beeldschoon. Mevrouw informeert heel vaak naar haar: “Hoe is het met de schone Helena?”’
De vorst boog ten teken van achting en erkentelijkheid.
‘Ik zit er vaak aan te denken,’ vervolgde Anna Pavlovna na een ogenblik stilte terwijl ze naar de vorst toe schoof en vriendelijk glimlachte, daarmee als het ware aangevend dat de politiek en de hogere kringen afdoende besproken waren en het nu tijd werd voor een intiem onderonsje, ‘ik zit er vaak aan te denken hoe onrechtvaardig levensgeluk soms verdeeld is. Waarom heeft het lot u twee van die heerlijke kinderen geschonken, behalve Anatole dan, uw jongste, die mag ik niet zo,’ laste ze met opgetrokken wenkbrauwen categorisch in, ‘twee van die charmante kinderen? Maar u waardeert ze werkelijk het minst van allemaal en bent ze dus eigenlijk niet waard.’
En ze lachte haar verheerlijkte glimlach.
‘Wat wilt u? Lavater zou zeggen dat ik geen knobbel heb voor ouderliefde,’ zei de vorst landerig.
‘Nu even geen grapjes meer, alstublieft. Ik wilde serieus met u praten. Weet u, ik ben ontevreden over uw jongste zoon. Ik ken hem helemaal niet, maar hij schijnt erop uit te zijn zichzelf een schandalige reputatie te bezorgen. Tussen ons gezegd en gezwegen,’ haar gezicht kreeg een weemoedige uitdrukking, ‘er wordt over hem gepraat bij Hare Majesteit, en men vindt het sneu voor u…’
Vorst Vasili reageerde niet, terwijl zij hem zwijgend en veelbetekenend bleef aankijken, in afwachting van een antwoord. Hij fronste.
‘Wat wilt u dat ik eraan doe?’ zei hij ten slotte. ‘U weet dat ik voor hun opvoeding alles heb gedaan wat in het vermogen van een vader ligt, en het zijn helaas beiden imbecielen geworden. Hippolyte is tenminste nog een onschuldige imbeciel, Anatole daarentegen een ongedurige. En dat is ook meteen het enige verschil,’ preciseerde de vorst en hij glimlachte daarbij onnatuurlijker en geestdriftiger dan anders, waardoor de lijnen rond zijn mond ongemeen scherp werden en zoiets grofs en onaangenaams kregen dat Anna Pavlovna op de gedachte kwam dat het waarschijnlijk geen pretje was de zoon of dochter van zo’n vader te zijn.
‘Waarom worden er dan toch kinderen geboren bij mensen zoals u? Als u geen vader was geweest, had ik u niets kunnen verwijten,’ zei Anna Pavlovna terwijl ze haar ogen peinzend opsloeg.
‘Ik ben uw trouwe dienaar, en u bent de enige bij wie ik m’n hart kan luchten. Mijn kinderen zijn me tot een dagelijkse last. Het is mijn kruis. Zo verklaar ik het voor mezelf. Wat wilt u…’ Hij zweeg een ogenblik en gaf door een gebaar aan dat hij zich had te schikken in zijn wrede lot. ‘Tja, als het mogelijk zou zijn kinderen naar believen wel of niet te hebben… Ik ben ervan overtuigd dat ze zoiets in onze tijd nog zullen uitvinden.’
Anna Pavlovna vond de gedachte aan zo’n uitvinding maar niets.
‘Heeft u nooit overwogen om Anatole, die verloren zoon van u, te laten trouwen? Ze zeggen dat trouwen voor ouwe vrijsters een manie wordt. Die zwakte bespeur ik nog niet bij mezelf, maar ik zit te denken aan een persoontje dat bij haar vader thuis doodongelukkig is, ze is familie van ons, prinses Bolkonskaja.’
Vorst Vasili reageerde niet, hoewel hij met de alertheid van een man van de wereld door een knikje te kennen gaf dat hij deze informatie in overweging nam.
‘Beseft u wel dat die Anatole mij zo’n slordige veertigduizend per jaar kost,’ verzuchtte hij, duidelijk niet bij machte zijn sombere gedachtegang voor zich te houden. Hij zweeg even. ‘Hoe zal het er over vijf jaar voor staan, als dat zo doorgaat? Vader zijn – tel uit je winst. Is ze rijk, die prinses van u?’
‘Haar vader is steenrijk en een vrek. Hij woont buiten. Ach, u weet wel, die bekende vorst Bolkonski, hij heeft nog onder de overleden keizer zijn ontslag gekregen en wordt wel de koning van Pruisen genoemd. Het is een intelligente man, maar wel een zonderling, en lastig. Het arme schepseltje is ongelukkig. Ze heeft een broer, die is niet zo lang geleden getrouwd met Liza Meinen, hij wordt adjudant bij Koetoezov, woont hier in Petersburg en komt vandaag bij me langs. Ze is de enige dochter.’
‘Luister, lieve Annette,’ zei de vorst terwijl hij plotseling de hand van zijn gespreksgenote pakte en die om de een of andere reden omlaag boog. ‘Als u dit zaakje voor me regelt, ben ik voor altijd uw trouwste dienaar. Ze is van goeden huize en rijk, zegt u. Wat wil een mens nog meer?’
En met die ongedwongen, familiaire en gracieuze bewegingen die hem zo kenmerkten, kuste hij de hand van de hofdame en liet die daarna bengelen terwijl hij onderuit zakte in de fauteuil en opzij keek.
‘Wacht eens even,’ zei Anna Pavlovna, hardop redenerend. ‘Ik zal het er vanavond nog over hebben met Liza, de vrouw van de jonge Bolkonski. En wie weet lukt het. Ik ga in uw gezin het vak van ouwe vrijster leren.’