X
Tal van redenen hadden Pierre ertoe gebracht zich met zijn vrouw te herenigen, maar een van de voornaamste, ja bijna de enige, was geweest, dat Hélène, haar familie en haar vrienden de hereniging van de echtelieden voor zichzelf een zaak van groot belang achtten, terwijl Pierre niets in het leven een zaak van groot belang vond, ook zijn eigen vrijheid of zijn rancunes jegens zijn vrouw niet. Het argument dat voor hemzelf de doorslag had gegeven, al had niemand het gebruikt, hij zelf ook niet, was dat het voor hem toch een kleine moeite was, terwijl het hun daarentegen een groot plezier deed.
Voor gravin Helena Vasiljevna, voor haar positie in de hogere kringen, was het een absolute noodzaak om met haar man samen te wonen en zeker met zo’n man als Pierre. Daarom waren er van de kant van vorst Vasili en zijn dochter met een voor domkoppen kenmerkende
verbetenheid allerlei
slinkse en hardnekkige middelen in de strijd geworpen om Pierre van gedachten te doen veranderen. Het belangrijkste wapen vormde een actie via de Grootmeester van de loge, die veel invloed had op Pierre. En Pierre, de man die alles in het dagelijks leven relativeerde, was snel overstag gegaan, ook omdat na twee jaar de pijnlijke, aan zijn trots toegebrachte wond wel geheeld en vereelt was. De Grootmeester van de loge, door alle vrijmetselaren consequent de Weldoener genoemd, woonde in Moskou. Geconfronteerd met moeilijke momenten in het leven, wendden de broeders zich tot hem en als een biechtvader gaf hij adviezen die als bevelen werden aanvaard. Tegen Pierre, die met zijn probleem speciaal naar Moskou was gereisd om hem te spreken, had hij het volgende gezegd: ten eerste, dat hij door het huwelijk de plicht op zich had genomen om zijn vrouw tot leidsman te zijn en dus niet het recht had haar aan haar lot over te laten; ten tweede, dat het overspel van zijn vrouw niet bewezen was en dat, zelfs als dat wel het geval zou zijn, hij dan nog het recht niet had haar te verstoten; en ten derde, dat het voor een man niet goed was om alleen te zijn, en dat als hij een vrouw nodig had, hij geen andere kon nemen dan degene die hij al had. Pierre ging akkoord. Hélène kwam terug uit het buitenland waar ze al die tijd had verbleven en bij vorst Vasili vond de verzoening plaats. Hij kuste de hand van zijn glimlachende echtgenote en een maand later vestigden ze zich in het grote Petersburgse huis.
Die twee jaar hadden Hélène veranderd. Ze was nog knapper, nog serener geworden. Voor hun weerzien had Pierre gedacht dat hij zich weer oprecht met haar zou kunnen verenigen, maar meteen toen hij haar zag begreep hij dat dat onmogelijk was. Hij weigerde naar haar verklaringen te luisteren, kuste haar galant de hand en installeerde zich in de lage kamertjes op de tweede verdieping van het huis dat ze gezamenlijk bewoonden. Soms, vooral als er gasten waren, kwam hij naar beneden om te dineren en regelmatig was hij te vinden op de soirees en bals van zijn vrouw, waar zich de hele fine fleur van de Petersburgse elite verzamelde. Zoals altijd liet ook toen de elite zich, hoewel iedereen aan het hof en op grote bals broederlijk de rijen sloot, onderverdelen in een aantal kringen die elk hun eigen kleur hadden. Je had de weliswaar kleine, maar duidelijk geprofileerde kring van degenen die ontevreden waren over de alliantie met Napoleon, het legitimistenclubje van Joseph de Maistre en keizerin-moeder Maria Fjodorovna (tot dit clubje behoorde uiteraard ook Anna Pavlovna). Je had de kring rond M.A. Narysjkina, een kring die zich karakteriseerde door zijn mondaine elegantie en het ontbreken van welke politieke kleur dan ook. Je had de kring van pragmatici, meest mannen, van liberalen: Speranski, Kotsjoebej, vorst Andrej, de kring van de Poolse aristocratie, met onder anderen Czartoryski, en je had de Franse kring, voorstanders van de alliantie met Napoleon: graaf Roemjantsev, Caulaincourt, en daarin vormde Hélène het stralende middelpunt. De heren van de Franse ambassade kwamen bij haar over de vloer, ook Caulaincourt zelf, en verder een heleboel mannen, bekend om hun intelligentie en beminnelijkheid, die tot die richting behoorden.
Tijdens de befaamde ontmoeting van de keizers in Erfurt was ook Hélène ter plekke geweest en vandaar dat ze nu zo haar connecties had met alle napoleontische notabelen van Europa. Ze had geschitterd, daar in Erfurt. Napoleon zelf had haar in de schouwburg opgemerkt en van haar gezegd dat ze ‘un superbe animal’ was. Ze was nu eleganter en mooier dan ooit, maar dat wekte bij Pierre geen verbazing. Wat hem wel verwonderde, was dat zijn vrouw in die twee jaar de reputatie had opgebouwd van een charmante vrouw wier intelligentie even groot zou zijn als haar schoonheid. De secretarissen van de ambassade, ja zelfs de ambassadeur, vertrouwden haar diplomatieke geheimen toe; ze had in zekere zin invloed. De beroemde hertog de Ligne schreef haar brieven van acht kantjes. Bilibin spaarde zijn geestigheden op om ze ten overstaan van gravin Bezoechova voor het eerst te laten horen. Te worden ontvangen in de salon van gravin Bezoechova gold als een brevet van intelligentie en jongelui lazen voor een soiree bij Hélène boeken om er in haar salon over te kunnen meepraten. Pierre, die wist hoe oliedom Hélène eigenlijk was, was op haar avondjes vol gekeuvel over politiek, poëzie en filosofie aanwezig met het vreemde gevoel van verbazing en angst dat
de zeepbel ineens uit elkaar kon spatten. Op die soirees onderging hij iets wat een illusionist moet hebben, die er telkens weer op bedacht moet zijn dat zijn truc niet ontdekt wordt. Maar of het nou kwam doordat een dergelijke
salon juist uitsluitend op domheid draaide, of doordat degenen die gefopt werden daar nou juist hun genot in schiepen, in elk geval werd het
bedrog niet ontmaskerd en Aljona Vasiljevna’s reputatie van charmante en intelligente vrouw bleef fier overeind.
Pierre was bij uitstek de echtgenoot die deze oogverblindende, mondaine vrouw nodig had. De verstrooide zonderling, de echtgenoot en heer van stand als er bezoek was, die geen kwaad kon doen en niet alleen het algemene beeld niet bedierf, maar door de tegenpool te zijn van zijn elegante en tactvolle vrouw, ook dienstdeed als een achtergrond waartegen zij nog voordeliger uitkwam. Pierre was, zoals dat gaat met mannen na hun huwelijk, de afgelopen twee jaar volwassener geworden, en ten gevolge van zijn voortdurende, intensieve bestudering van het hogere gedachtegoed van de vrijmetselarij was hij nog meer gerijpt en had hij tegenover een elite die hem niet interesseerde onwillekeurig die onverschillige, nonchalante houding aangenomen die je je niet op een gekunstelde wijze eigen maakt en die instinctief respect inboezemt. Hij trad de salon van zijn vrouw binnen als was het een restauratie. Hij kende iedereen en probeerde de tijd thuis zo door te brengen dat hij zich zo min mogelijk verveelde. Af en toe nam hij deel aan een gesprek dat hij interessant vond en gaf hij mompelend en soms heel tactloos zijn mening. Maar de reputatie van de zonderlinge echtgenoot te zijn van de opvallendste vrouw van Petersburg was al dermate stevig gevestigd dat niemand zijn uitvallen serieus nam. Twee jaar daarvoor, toen hij de belediging die zijn vrouw hem had aangedaan aan de weet was gekomen, had hij zo geleden dat hij zichzelf nu beschermde tegen een dergelijk risico, ten eerste door haar man niet meer te zijn en ten tweede door zich onbewust af te keren van alles wat hem op het idee zou kunnen brengen van zo’n belediging, ja, hij was er honderd procent zeker van dat zijn vrouw een blauwkous was geworden en dus niet nog eens verliefd kon worden op een ander.
Boris Droebetskoj, wiens carrière op rolletjes liep, was na zijn terugkeer met de hofhouding uit Erfurt een huisgenoot van de Bezoechovs geworden. Hélène noemde hem ‘mijn page’ en behandelde hem als een kind. De glimlach die ze hem toewierp was dezelfde als die ze iedereen schonk, maar soms keek ze hem aan zonder te glimlachen. Af en toe kwam de gedachte in Pierre op dat die bevoogdende vriendschap voor een vermeend kind van drieëntwintig iets onnatuurlijks had, om zichzelf dan weer te verwijten dat hij te achterdochtig was. Nee, Hélène ging juist heel natuurlijk en vrijmoedig met haar page om. Het was Boris’ houding die Pierre aanvankelijk onaangenaam trof. Sinds Boris was teruggekeerd naar Petersburg en een huisvriend was geworden, had hij Pierre met een meewarig soort respect bejegend. Dat respectvolle tintje heeft zeker met mijn nieuwe situatie te maken, dacht Pierre en hij probeerde er niet op te letten, maar vreemd genoeg had Boris’ aanwezigheid in de salon van zijn vrouw (waar hij zich vrijwel continu bevond) een fysieke uitwerking op Pierre. De toestand blokkeerde zijn ledematen en ontnam hem zijn onbevangenheid en bewegingsvrijheid. Vreemd, die antipathie, dacht Pierre en hij bleef steeds minder vaak thuis.
Voor het oog van de wereld was Pierre de grote mijnheer, de echtgenoot van een beroemde vrouw, een doodgoeie, intelligente zonderling die weliswaar niets uitvoerde, maar ook geen vlieg kwaad deed. Pierre zelf maakte echter al die tijd een ingewikkeld en zwaar innerlijk groeiproces door, dat heel onthullend voor hem was en zijn ziel langs vele vreugden en twijfels voerde.
In de herfst van dat jaar was hij naar Moskou gereisd voor een ontmoeting met de Grootmeester van de orde, Iosif Alexejevitsj Pozdjejev, voor wie de vrijmetselaars diepe eerbied hadden en die niet anders dan de Weldoener werd genoemd.
De ontmoeting met de Weldoener, tijdens welke Pierre werd overgehaald om zich te herenigen met zijn vrouw, had een grote invloed op hem en openbaarde hem vele aspecten van de vrijmetselarij. Na het bezoek stelde Pierre zichzelf als regel om consequent een dagboek bij te gaan houden en daar schreef hij het volgende in:
Moskou, 17 november
Ben net terug van de Weldoener en schrijf nu snel op wat ik daar allemaal heb beleefd. Ik kende Iosif Alexejevitsj al uit zijn brieven en toespraken die we onder elkaar lazen, van de hoge functie die hij in onze loge inneemt en van de diepe eerbied die allen voor hem koesteren. Ik ging er dus heen in de verwachting een statige grijsaard aan te treffen, een toonbeeld van deugd, maar wat ik te zien kreeg was meer dan ik verwacht had. Iosif Alexejevitsj is een klein, mager, maar schonkig mannetje met een gerimpeld, somber gezicht en dikke, grijze wenkbrauwen waar twee vurige ogen onderuit kijken. Hij zit er armoedig en vies bij. Hij heeft al enkele jaren last van een pijnlijke blaasaandoening, maar niemand heeft hem ooit horen kreunen of morren. Van ’s morgens vroeg tot
’s avonds laat, met uitzondering van de uren dat hij de eenvoudigste grove kost eet, zit hij te werken, schrijft hij brieven en akten en beoefent hij de wetenschap van de zelfkennis. Hij ontving me welwillend, was zo goed te zeggen dat hij me kende; hij liet me naast zich zitten op het bed waar hij in lag. Naar aanleiding van ons gesprek over mijn familiezaken zei hij tegen me: ‘De ware vrijmetselaar heeft als hoofdopdracht zichzelf te vervolmaken. En dikwijls denken wij er te komen door ons van alle problemen in het leven af te keren, maar niets daarvan, mijnheer,’ zei hij, ‘alleen dwars door de stormen des levens heen komen wij tot de drie hoofddoelen: 1. zelfkennis, want de mens kan zichzelf alleen maar leren kennen door de vergelijking met anderen; 2. vervolmaking, want alleen door te strijden bereikt men die, en 3. de liefde voor de dood, het voornaamste doel. Slechts de onbestendigheden van het leven kunnen ons de ijdelheid ervan openbaren en onze aangeboren liefde voor de dood, oftewel de wedergeboorte in een nieuw leven, bevorderen.’ Opmerkelijke woorden, temeer daar Iosif Alexejevitsj ondanks zwaar lichamelijk lijden zelf nooit gebukt gaat onder het leven. Hij verlangt wel naar de dood, maar voelt zich daarop nog onvoldoende voorbereid. Later kwam het gesprek op de activiteiten van onze loge. Iosif Alexejevitsj keurde de dingen die we de laatste tijd doen af. Hij zei dat de jongste loges zich tegenwoordig zo graag maatschappelijk engageren, terwijl het toch ons hoofddoel moet zijn de wijsheid te vinden en de tempel van Salomo in onszelf op te richten. Hij verklaarde me tot in detail de betekenis van het Grote Vierkant van het heelal en liet me zien dat de getallen drie en zeven overal de basis van zijn. Hij ried me aan om allereerst mijn zelfvervolmaking ter hand te nemen en gaf me met dat doel een schrift, hetzelfde waarin ik nu zit te schrijven en waarin ik voortaan al mijn daden zal noteren die afdwalen van de zeven deugden.
Petersburg, 23 november
Woon weer samen met mijn vrouw. Gisteren zijn we in ons huis getrokken, ik heb me opnieuw op de bovenkamers geïnstalleerd en kreeg het zalige gevoel van vernieuwing. Tegen mijn vrouw heb ik gezegd dat het verleden is vergeten en dat ik er nooit meer op terug zal komen. Heb haar gevraagd hetzelfde te doen en gezegd dat ik geen reden had haar iets kwalijk te nemen. Het was geweldig om haar dat te kunnen zeggen. Ze moest eens weten hoe zwaar het me viel om haar te vergeven. Conform de dagindeling die ik voor mezelf heb gemaakt, ben ik om acht uur opgestaan, heb wat in de Heilige Schrift gelezen en ben naar een comitévergadering gegaan. Ben thuisgekomen voor het middagmaal, heb met mate gegeten en gedronken en heb daarna wat documenten overgeschreven voor de broeders. ’s Avonds vertelde ik iets grappigs over B. en pas toen iedereen al bulderde van het lachen bedacht ik dat ik dat niet had moeten doen. Ik ga nu slapen, gelukkig en kalm van geest. Almachtige God, help mij uw wegen te gaan: 1. gramschap te overwinnen door kalmte en bezinning, 2. de wellust te overwinnen door onthouding en voorkoming, 3. me verre te houden van alle ijdelheid, maar me niet te onttrekken aan: a. staatszaken, mijn werk voor het comité; b. huiselijke zorgen; c. relaties met vrienden en d. het beheer van mijn bezittingen.
De volgende bladzijden van Pierres dagboek laten zien dat hij zich, op een paar kleine uitzonderingen na, ongeveer een week lang aan zijn beloftes hield en al die tijd in een staat van geluk, ja zelfs van extase verkeerde, waardoor hij ’s nachts over dingen na ging denken, die terugkwamen in zijn dromen, waarvan hij er enkele noteerde. Zo stond er bij 28 november het volgende:
Droomde dat Iosif Alexejevitsj bij me thuis zat, dat ik heel blij was en hem gastvrij wilde onthalen. Ik zat aan één stuk door met een stel wildvreemden te kletsen en bedacht ineens dat hij dat wel eens niet leuk zou kunnen vinden; ik wilde naar hem toe om hem te omhelzen. Maar nauwelijks was ik bij hem, of ik zag dat zijn gezicht veranderd was, het was jong geworden en hij fluisterde me iets toe uit de leer, maar zo zachtjes dat ik het niet kon verstaan. En toen gingen we allemaal de kamer uit en gebeurde er iets raadselachtigs. We zaten of lagen op de grond en hij zei iets tegen mij. Maar ik wilde hem laten zien hoe gevoelig ik was, ik luisterde niet echt naar wat hij zei en begon me een voorstelling te maken van de toestand van mijn innerlijk en van Gods overschaduwende genade. Er kwamen tranen in mijn ogen en ik was blij dat hij dat merkte. Maar hij keek me verontwaardigd aan, stopte met praten en sprong op. Ik werd onzeker en vroeg of wat hij had gezegd mij betrof, maar zonder te antwoorden trok hij een vriendelijk gezicht. En toen waren we opeens in mijn slaapkamer beland, waar het lits-jumeaux staat. Hij ging op de rand van het bed liggen en ik ging erbij liggen, brandend van verlangen om hem aan te halen. Hij vroeg me: ‘Zeg eens eerlijk, wat is uw grootste passie? Bent u daar al achter? Ik vermoed van wel.’ Die vraag bracht me nogal in verlegenheid en ik antwoordde dat dat luiheid was. Bedenkelijk schudde hij het hoofd. Ik kreeg het nog benauwder en antwoordde dat ik op zijn aanraden wel weer bij mijn vrouw was gaan wonen, maar geen gemeenschap met haar had. Daarop wierp hij tegen dat een vrouw recht heeft op tederheid en hij gaf me het gevoel dat dat mijn plicht was. Maar ik antwoordde dat ik me daarvoor schaamde en ineens was alles weg. Ik werd wakker met in mijn hoofd de volgende tekst uit de Heilige Schrift: ‘Het leven was het licht der mensen; en het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet gegrepen.’ Iosif Alexejevitsj’ gezicht was jeugdig en het straalde. Vandaag ontving ik een brief van de Weldoener, waarin hij me schrijft over de echtelijke plicht.
Nog een droom. Ik liep in het donker en was ineens omringd door honden (die me in m’n benen beten), maar ik liep onverschrokken door. Eén hondje zette ineens zijn tanden in mijn linkerdij om niet meer los te laten. Ik begon hem te wurgen. Maar nauwelijks had ik hem van me afgeschud, of een andere, wat grotere, zette zijn tanden in mijn borst. Ik rukte me los, maar toen begon een derde, nog grotere, naar me te bijten. Ik tilde hem op, maar hoe hoger ik kwam, hoe zwaarder en groter hij werd. Ineens was daar broeder A.I. en die nam me bij de arm en bracht me naar een gebouw dat je uitsluitend via een smalle plank kon binnengaan. Ik stapte erop, de plank boog door en viel omlaag, en ik begon tegen een schutting op te klimmen waar ik net met mijn handen bij kon. Met veel moeite wist ik me zover op te hijsen dat ik met mijn benen aan de ene kant hing en met mijn romp aan de andere. Ik keek om en zag broeder A.I. op de schutting staan en naar een brede laan en een tuin wijzen. In de tuin stond een groot en prachtig gebouw. Toen werd ik wakker. Heer, Grote Architect van de natuur, help me die honden, mijn passies, van me af te schudden, vooral die laatste, die even sterk was als alle vorige bij elkaar, help me de tempel van de deugd binnen te treden die ik in mijn droom heb mogen aanschouwen.
30 november
Ben laat opgestaan. Toen ik wakker werd, ben ik een hele poos in bed blijven liggen, me overgevend aan geluier. God, sta me bij! Geef me de kracht om uw wegen te gaan. Ik las de Heilige Schrift zonder het gepaste gevoel. Toen kwam broeder Oeroesov en we bespraken de wereldse ijdelheden. Hij vertelde me van de nieuwe voorbeschikkingen van de tsaar. Ik had mijn oordeel alweer klaar, maar dacht aan mijn instructies en aan de woorden van onze Weldoener, dat de ware vrijmetselaar een ijverig werker moet zijn als de staat daarom vraagt, en een gelijkmoedig toeschouwer van datgene waartoe hij niet geroepen is. Mijn tong is mijn vijand. Broeder G.V. en broeder O. bezochten me ook, we hadden een voorbereidend gesprek over de aanneming van een nieuwe broeder. Ik kreeg de taak van redenaar opgelegd. Ik voel me zwak en onwaardig. Daarna kwamen we op de betekenis van de zeven zuilen en de zeven treden van de tempel: de zeven kunsten, de zeven deugden, de zeven zonden en de zeven gaven van de Heilige Geest. Broeder O. kon het prachtig zeggen.
’s Avonds was de aanneming. De nieuwe inrichting van de ruimte droeg veel bij aan de pracht en praal van het schouwspel. Het betrof Boris Droebetskoj. Ik droeg hem voor en was tevens redenaar. De hele tijd dat ik met hem in de donkere kamer alleen was, werd ik geplaagd door een vreemd gevoel. Ik betrapte me erop dat ik hem haatte en probeerde me tevergeefs over dat gevoel heen te zetten. Ik zou hem juist oprecht moeten willen redden van het kwaad en het rechte pad op leiden, maar de slechte gedachten die ik over hem had lieten me maar niet los. Het kwam me voor dat hij met zijn toetreden tot de broederschap er enkel op uit is aan te pappen met belangrijke en eventueel andere personen in onze loge. Afgezien van het feit dat hij een paar keer heeft gevraagd of N.N. en S.S. ook lid van onze loge waren (waarop ik hem niet kon antwoorden), en dat hij, voor zover ik kan waarnemen, niet in staat is respect op te brengen voor onze heilige orde en te veel bezig en ingenomen is met zijn uiterlijk om zichzelf in geestelijk opzicht te willen verbeteren, had ik geen redenen om aan hem te twijfelen, maar hij leek me niet oprecht te zijn en de hele tijd dat we tegenover elkaar stonden in de donkere kamer, had ik de indruk dat hij minachtend glimlachte om mijn woorden, en het liefst had ik zijn ontblote borst doorboord met de degen die ik erop had gezet. Ik kon niet welsprekend zijn en kon evenmin mijn twijfels kenbaar maken aan de broeders en de Grootmeester. Grote Architect, help me de ware weg te vinden uit het labyrint van leugens!
Bij het eten hield ik geen maat, ik sloeg één gerecht af, maar dronk te veel. Stond dus zwaar en slaperig van tafel op.
Daarna ontbraken er drie dagen in het dagboek en stond er het volgende:
Heb met broeder I. een langdurig en leerzaam gesprek onder vier ogen gehad. Veel werd mij onthuld, ook al ben ik onwaardig. Adonai is de naam van de schepper van de wereld. Elohim is de naam van degene die alles regeert. De derde, onuitspreekbare, naam duidt het AL aan. De gesprekken met A. sterken, verkwikken en ondersteunen me op het pad van de deugd. In zijn bijzijn is er geen plaats voor twijfel. Ik zie duidelijk hoe armzalig de doctrine van de sociale wetenschappen afsteekt bij onze gewijde, allesomvattende leer. De profane wetenschappen ontleden alles om het te begrijpen en doden alles om het te observeren. In de heilige wetenschap van onze orde is alles één en wordt alles in zijn totaliteit en in zijn levende gedaante doorgrond. De drie stoffelijke basiselementen, zwavel, kwikzilver en zout, symboliseren de Drie-eenheid. Zwavel heeft olieachtige en vurige eigenschappen; in combinatie met zout roept het daarin door zijn vurige karakter een begerigheid op die kwikzilver aantrekt, vastgrijpt en vasthoudt, en uit die samensmelting komen weer afzonderlijke lichamen voort. Kwikzilver is de vloeibare en vluchtige geestelijke essentie: Christus, de Heilige Geest, Hij.
Ben nog steeds dezelfde luilak en vreetzak. Aan het eind van de maaltijd schoot me de instructie inzake onthouding te binnen, maar het was al te laat. Heb met wellustige gedachten naar Marja Michajlovna gekeken. Here God, sta me bij.
4 december
Er was een gemeenschappelijke zitting in de werkplaats van de loge. Het lijden van onze vader Adoniram werd beschreven. Ik luisterde ernaar en werd, net als de eerste keer dat ik ervan hoorde, door twijfels bekropen. Bestond Adoniram wel, is het niet een allegorie die zo haar geheel eigen betekenis heeft? Ik legde mijn scepsis aan broeder O. uit. Die zei me dat ik geduldig moest wachten op de onthulling van verdere geheimen die veel zouden verklaren. Heb de avond doorgebracht bij de gravin (mijn vrouw). Kan mijn afkeer van haar niet de baas worden. Stortte me in een debat met N.N. over iets ijdels en onbenulligs en kankerde op de senatoren. Heb onmatig gesoupeerd en had dus de hele nacht de afgrijselijkste dromen.
7 december
Ik was belast met het organiseren en voorzitten van een tafelloge. Met Gods hulp heb ik het er bevredigend vanaf gebracht. Ik had vorst Andrej overgehaald aanwezig te zijn. Ik zie hem te weinig en kan niet meer bijhouden wat
hij allemaal doet. Hij gaat helemaal op in de wereldlijke strijd en ik moet bekennen dat ik vaak jaloers op hem ben, hoewel mijn lot me toch verkieselijker zou moeten lijken. Hij kwam langs en deed fier verslag van zijn successen. Hij is trots van aard en als hij succes heeft is hij net zo blij met de totstandbrenging van iets goeds als met zijn overwinning op degenen die hij als zijn vijanden beschouwt. Ik probeerde hem voor te bereiden op de plechtige zitting van vanavond, maar hij hoorde me beminnelijk en belangstellend aan en ik voelde dat ik niet doordrong tot zijn ziel, wat de Weldoener wel klaarspeelt als hij tegen mij praat. Vorst Andrej behoort tot de koele maar oprechte vrijmetselaars. Voor zover ik kan waarnemen, kun je de maçons in vier categorieën indelen. De eerste bestaat uit witte raven zoals onze Weldoener, die zich de heilige waarheden volledig eigen hebben gemaakt; de lange weg die ze zijn gegaan sterkt ze in hun voornemen ook de rest van de weg af te leggen. Voor hen zijn er minder geheimen, is er meer kennis, ze hebben hun leven geïntegreerd met de heilige leer en dienen tot voorbeeld van de mensheid. Van hen zijn er maar weinig. Tot de tweede categorie behoren wij, de zoekenden, de wankelmoe-digen, afvalligen en boetelingen, maar ook degenen die streven naar het waarachtige licht van de zelfkennis en naar de oprichting van de innerlijke tempel. De derde categorie bestaat uit mensen zoals mijn dierbare vriend Bolkonski, en O. en B., en ze zijn met velen. Die vrijmetselaars slaan ons werk onverschillig gade, ze zien er geen heil in, ofschoon ze het niet in twijfel trekken. Het zijn mensen die maar een klein hoekje van hun ziel aan onze zaak schenken. Ze treden toe omdat ze, net als vorst Andrej, uitgenodigd zijn; ook al zien ze het licht van Sion niet helemaal, maar verder kijken ze uitsluitend positief tegen de vrijmetselarij aan. Het zijn eerlijke, maar luie broeders. In de vierde categorie, ten slotte, vallen de lieden die helaas alleen maar tot de heilige broederschap toetreden omdat het mode is en om in de loge contacten te kunnen leggen met voorname rijkelui, contacten die ze nodig hebben voor wereldlijke doeleinden. Van zulke lieden wemelt het en de jongeheer Droebetskoj is er een van.
De bijeenkomst verliep voorspoedig en plechtig. Heb veel gegeten en gedronken. Kon na het diner tijdens mijn repliek niet meer helemaal beschikken over de benodigde helderheid, wat menigeen is opgevallen.
12 december
Laat wakker geworden. De Heilige Schrift gelezen, maar voelde daar niets bij. Ben daarna mijn kamer uitgegaan en heb in de salon lopen ijsberen. Wilde nadenken, nadenken, maar in plaats daarvan speelde me almaar een voorval van vier jaar geleden door het hoofd. Na mijn duel had die Franse vicomte de brutaliteit afscheid van me te nemen en me veel gezondheid en innerlijke rust toe te wensen. Ik had daar toen niets op terug. En nu kwam die confrontatie weer tot in detail bij me boven en in gedachten voegde ik hem de gemeenste scheldwoorden en fieltigste antwoorden toe. Kwam pas tot mezelf en staakte mijn gedachtegang toen ik merkte dat ik van woede mezelf niet meer was, maar echt spijt had ik er niet van. Later kwam Boris, die me allerlei belevenissen begon te vertellen, maar ik had bij zijn binnenkomst al de balen van zijn bezoek en zei iets chagrijnigs. Hij ging er tegen in. Ik vloog op en slingerde hem van alles naar het hoofd, bij het grove af. Hij hield zijn mond en ik kwam te laat tot bedaren. Mijn God, ik kan het absoluut niet meer met hem vinden. Dat komt door mijn eigenliefde. Ik stel mezelf boven hem en word dus nog veel erger dan hij is, want hij is neerbuigend tegenover mijn grofheden, terwijl ik daar weer verachting tegenover stel. God, geef dat ik in zijn aanwezigheid beter zie wat voor een schoft ik ben en me zodanig ga gedragen dat het hem ook goed doet.
Ben na het eten in slaap gevallen en hoorde toen duidelijk een stem in mijn linkeroor zeggen: ‘Dit is jouw dag.’ Ik had een droom waaruit ik opgeruimd
en met kloppend hart ontwaakte. Ik droomde dat ik in mijn huis in Moskou was, in de grote zitkamer, en dat Iosif Alexejevitsj vanuit de salon binnenkwam. Ik had onmiddellijk door dat zich bij hem het proces van de wedergeboorte al had voltrokken en ik vloog hem tegemoet. Ik kuste hem, ook op zijn handen, maar hij zei: ‘Valt het je niet op dat ik nu een ander gezicht heb?’ Ik bekeek hem terwijl ik hem bleef omarmen en constateerde dat hij er jonger uitzag, hoewel hij helemaal kaal was en compleet andere trekken had. Ik zei tegen hem: ‘Ook al waren we elkaar ergens toevallig tegengekomen, ik zou u nog hebben herkend.’ Ondertussen dacht ik: is het wel waar wat ik zeg? En opeens zie ik hem als een lijk op de grond liggen, even later kwam hij weer wat bij en liep hij met mij het grote kabinet binnen. Hij had een groot boek in zijn handschrift bij zich. Hij legde het neer en begon te lezen. Ik zei: ‘Dat heb ik geschreven.’ Hij knikte. Ik heb veel behartenswaardige dingen gelezen in dat boek. En alles wat ik las bepaalde mijn doel. Op basis van de ideeën uit mijn droom heb ik een voordracht geschreven die ik ga houden op de loge.
26 december
Heb een hele tijd niet in dit schrift en in mijn ziel gekeken. Heb me volledig overgegeven aan de ijdelheid en aan al mijn slechte gewoontes, die ik meende te hebben uitgeroeid. Gisteren besefte ik in wat voor poel van verderf dat flierefluiten me had gestort, ik schrok er hevig van en besloot tot bezinning te komen. Mijn oude kennissen van Moskou, de Rostovs, waren in Petersburg aangekomen. Die goedzak van een graaf, die mij bij N. was tegengekomen, had me uitgenodigd. Ik heb ze twee weken lang elke dag opgezocht en pas gisteren snapte ik waarom. Hun jongste dochter Natalja heeft een prachtige stem en ziet er betoverend uit. Ik had wat partituren voor haar meegenomen, heb haar een paar keer beluisterd, haar aan het lachen gemaakt en het met haar zelfs over verheven dingen gehad. Dat meisje laat zich niets wijsmaken. Maar gisteravond zei haar oudste zuster gekscherend dat toen ik vijf jaar geleden in Moskou bij ze was voor de viering van de naamdag, de jongste dochter Natalja verliefd op me geworden was. Toen ze dat zei, geneerde ik me zo, moest ik zo blozen, dat ik met stomheid geslagen was en zelfs tranen voelde opwellen. Ik stond op en merkte dat zij eveneens bloosde. Dat voorval dwong me door te dringen tot mijn gevoelens en deed me hevig schrikken van datgene waaraan ik mezelf had blootgesteld. Vannacht had ik een droom. Iemand liet me een groot boek op glanspapier zien. Alle bladzijden waren prachtig geïllustreerd en ik wist dat die tekeningen de liefdesperikelen van de ziel met haar minnaars voorstelden. Ik zag een schitterende afbeelding van een deerne met een doorschijnend lichaam in een doorschijnend gewaad dat zich uitstrekte op de
wolken. En ik wist dat deze deerne niemand anders was dan het jongste gra-vinnetje Rostova en ik wist tegelijkertijd dat dit een uitbeelding was van het Hooglied. Kijkend naar die tekeningen, voelde ik hoe verkeerd ik daaraan deed, maar ik kon me er niet van losrukken.
God, sta me bij! Mijn God, als u zich ten doel stelt mij te verlaten, uw wil geschiede, maar als ik dat zelf heb veroorzaakt, leer me dan wat ik moet doen! Ik ga ten onder aan mijn liederlijkheid als U mij helemaal verlaat.
Op een van de laatste decemberdagen hield Pierre op een plechtige zitting van tweedegraads logeleden zijn voordracht, getiteld: Over de middelen ter verspreiding van de zuivere waarheid en de triomf van de deugd. En die voordracht maakte niet alleen diepe indruk, maar bracht in de loge ook beroering teweeg. Bezoechov
raakte onder het voorlezen zo geroerd, hij sprak met zoveel gloed en overtuiging, haast met tranen in de ogen, dat zijn emoties oversloegen op een groot aantal oprechte broeders en vele anderen, die in zijn woorden gevaarlijke ideeën bespeurden, de stuipen op het lijf joeg. Lang was een bijeenkomst niet zo stormachtig geweest. Er vormden zich partijen. Velen spraken Pierre tegen, veroordeelden hem, betichtten hem van illuminisme, maar vele anderen steunden hem. De Grootmeester, die de loge voorzat, maakte een eind aan het debat door te besluiten de voordracht ter beoordeling naar de hogere graden te zenden en de discussie voorlopig te staken om zich aan de gewone werkzaamheden te wijden. Tot het moment dat hij zijn fel betwiste voordracht hield, had Pierre zelf nooit gedacht dat hij zo overtuigd zou kunnen zijn van hetgeen hij had gezegd. Voor het eerst bespeurden de broeders tot hun verbazing bij Bezoechov een bezieling en een energie die ze van hem niet verwacht hadden. Hij was alle rituelen vergeten, viel iedereen in de rede, stond met een rooie kop te schreeuwen; hij bevond zich in een staat van enthousiasme die hém een immens genot verschafte. De Grootmeester gaf Bezoechov een berisping voor zijn heethoofdigheid en voor het feit dat hij zich in de discussie niet alleen door liefde voor de deugden had laten leiden, maar ook door strijdlust, wat Pierre wel moest erkennen.
In plaats van naar huis te gaan, reed Pierre van de loge direct door naar vorst Andrej, die hij al een tijd niet meer had gezien. Pierre was op de afgelopen bijeenkomst voor het eerst van zijn leven overdonderd door de oneindige verscheidenheid aan denkwijzen, die maakt dat geen enkele waarheid zich hetzelfde voordoet aan twee individuen. Al zijn overtuigingskracht ten spijt, had Pierre niemand volledig kunnen overtuigen van zijn ideeën: iedereen begreep het op zijn manier, compleet met beperkingen en wijzigingen; terwijl het belangrijkste aan een idee toch is haar precies zoals je haar zelf
begrijpt op een ander over te brengen. Vorst Andrej was thuis aan het werk. Aandachtig hoorde hij het verhaal over de zitting van de loge aan, plaatste hier en daar een opmerking en begon toen Pierre klaar was door de kamer heen en weer te lopen.
‘Prachtig allemaal, mon ami, en volkomen waar, en ik zou een fanatiek broeder worden als ik geloofde dat het allemaal mogelijk was,’ begon hij, terwijl hij Pierre met schitterende ogen aankeek, ‘maar het wordt niks. Voor zulke hervormingen moet je macht hebben en die moet in handen van de regering zijn! En waarvoor zouden wij die verlammen, we moeten haar juist helpen, zeker zo’n regering als de onze.’
‘Ja, maar dat is van incidentele aard,’ zei Pierre. ‘De macht en de activiteiten van de orde zijn eeuwig. Zo’n man als Speranski, dat is een incident.’
‘Niet Speranski,’ zei vorst Andrej, ‘maar de tsaar, en vooral, de tijd, de ontwikkeling.’
‘Wat doet u laatdunkend over Speranski,’ zei Pierre.
‘Speranski… Een illusie armer, mon cher,’ zei Andrej. ‘Speranski is een strooplikkende zwartrok, hooguit een beetje, een tikkeltje slimmer dan de massa.’
‘Mon cher!’ zei Pierre bestraffend, ‘wat een kastegeest…’
‘Helemaal niet. Ik heb hem ontmoet. Ik heb het tegen niemand gezegd en ik zal het verder ook voor me houden. Hij is altijd nog beter dan Araktsjejev, maar mijn held is het niet, die Speranski. Nee, hoe zal ik het zeggen? Het is ook niet Speranski die iets kan uitrichten, nee, het is aan de instituties, door de tijd daartoe gedwongen, instituties die we met z’n allen hebben opgericht. Het tijdperk waarin we leven gaat ons begrip te boven. Het is een van de belangrijkste episodes uit de geschiedenis. De tsaar zelf perkt zijn eigen macht in en verleent het volk bepaalde rechten. Dat is voor oudere mensen ook niet goed te begrijpen. Maar hoe kan het dat wij geen voeling hebben met wat er nu aan de gang is? Het is beter en verhevener dan al dat heldhaftige
wapengekletter. Binnenkort wordt de Raad van State als staatsorgaan geïnstalleerd. Ministers moeten zich publiekelijk gaan verantwoorden. Financiële zaken worden openbaar. Vandaag of morgen wordt er een voorstel tot vrijmaking van de lijfeigenen aangenomen. Wat wil je nog meer?’
‘Ja, dat is prachtig,’ zei Pierre, ‘maar zegt u nou zelf, er is nog een andere kant van de ziel die daar niet genoeg aan heeft, die alleen door onze heilige broederschap in stand wordt gehouden en ontwikkeld. Ik snap niet hoe u zo’n kille broeder kunt zijn.’
‘Het laat me niet koud, zeker nu niet. Jullie orde is een van de beste instellingen ter wereld, dat weet ik, maar het reikt niet voor het leven.’
Pierre was even stil.
‘Waarom gaat u niet trouwen?’ zei hij. ‘Ik heb over u nagedacht, u moet gaan trouwen.’
Vorst Andrej glimlachte zwijgend.
‘Nou ja,’ hernam Pierre, ‘alsof ik zo’n goed voorbeeld ben. Ik was een snotaap toen ik trouwde, hoewel… in wezen is Hélène zo kwaad nog niet…’
Er verscheen een blije, milde glimlach op vorst Andrejs gezicht, hij liep op Pierre toe en klopte hem op de schouder.
‘Ik vind het vreselijk jammer dat we elkaar zo weinig hebben gezien,’ zei hij. ‘Om een of andere reden kun jij me altijd zo opbeuren. Ik hoef je tronie maar te zien, of ik fleur weer helemaal op.’
‘U moet gaan trouwen,’ herhaalde Pierre terwijl hij Andrej met een stralende glimlach aankeek.
En op hetzelfde moment schoot hem te binnen met wie Andrej moest trouwen. Er was maar één meisje, en een beter kende hij niet, dat zijn beste vriend waardig was. Dat was Natasja Rostova. Het scheen Pierre toe dat hij daar voorheen al aan had gedacht, en dat hij alleen maar daarom zo van haar had gehouden.
‘U moet gaan trouwen en ik weet met wie,’ zei hij.
Vorst Andrej werd merkwaardig rood bij die woorden. Ineens kwamen zijn herinneringen aan de eikenboom en de daarmee verbonden gedachten weer bij hem boven.
‘Marja probeert me ook al te koppelen,’ zei hij. ‘Ze heeft hier een vriendin, Julie Achrosimova. Je kent haar wel.’
‘Ja, maar die bedoel ik niet,’ zei Pierre. ‘Ik wil niet dat u een verstandshuwelijk sluit, ik wil dat u weer gaat leven en ik weet…’
‘Nee, mon ami, ik moet het uit mijn hoofd zetten, en dat doe ik dan ook. Wat voor een echtgenoot kan ik nou zijn, ziek en zwak als ik ben. Mijn wond is onlangs weer opengegaan, en Villiers stuurt me naar het buitenland.’
‘Bent u overmorgen op het bal bij Ljev Kirillovitsj?’ vroeg Pierre.
‘Ja, ik zal er zijn.’