VIII
Na Anna Pavlovna te hebben bedankt voor haar charmante soiree, maakten de gasten zich op om naar huis te gaan.
Pierre was een stoethaspel. Dik, breed, met enorme handen die geschapen leken om zakken meel te versjouwen, was hij niet in staat om, zoals dat heet, op een salon zijn entree te maken en nog minder om er weg te gaan, dat wil zeggen vóór het vertrek afscheid te nemen en een extra aardige opmerking te plaatsen. Bovendien was hij verstrooid. Bij het opstaan pakte hij in plaats van zijn eigen hoed een driekantige met een generaalspluim, waaraan hij bleef staan plukken totdat de generaal hem, naar het Pierre voorkwam, op boze toon verzocht de hoed terug te geven. Maar zijn verstrooidheid en zijn onvermogen zijn entree te maken op een salon en er te converseren werden ruimschoots gecompenseerd door een dermate gemoedelijke en eenvoudige uitstraling dat hij, al zijn tekortkomingen ten spijt, onwillekeurig zelfs sympathiek werd gevonden door degenen die hij in een lastig parket bracht.
Anna Pavlovna draaide zich naar hem om, knikte hem toe, met een soort christelijke lankmoedigheid te kennen gevend dat ze hem zijn tirade niet meer kwalijk nam, en zei: ‘Ik hoop u nog eens te ontmoeten, maar ik hoop ook dat u van mening zult veranderen, cher monsieur Pierre.’
Pierre reageerde daar niet op, hij maakte slechts een buiging en toonde iedereen nog eens zijn glimlach, die hooguit iets uitdrukte in de trant van: meningen zijn maar meningen, en u kunt met eigen ogen constateren wat voor een doodgoeie lobbes ik eigenlijk ben. En iedereen, ook Anna Pavlovna, voelde dat onwillekeurig aan.
‘Weet je, beste kerel, jouw verhandelingen kunnen ruiten doen springen,’ zei vorst Andrej terwijl hij zijn sabel omgespte.
‘Welnee,’ zei Pierre, die met gebogen hoofd bleef staan terwijl hij vorst Andrej door zijn bril aankeek. ‘Hoe bestaat het dat mensen in de revolutie en in Napoleon niets anders zien dan de persoonlijke belangen van de Bourbons. Ook wijzelf beseffen niet eens hoeveel we juist aan de revolutie te danken hebben…’
Vorst Andrej had geen zin om het verder aan te horen. Hij liep door naar de vestibule en terwijl hij zijn schouders voorhield aan een lakei die er een mantel overheen wierp, luisterde hij onverschillig naar het gebabbel van zijn vrouw en vorst Hippolyte die daar al waren. Vorst Hippolyte stond vlak naast de lieftallige zwangere vorstin en fixeerde haar door zijn lorgnet.
‘Ga maar, Annette, zo vat u nog kou,’ zei de kleine vorstin terwijl ze afscheid nam van Anna Pavlovna. ‘Het komt voor elkaar, hoor,’ voegde ze er zachtjes aan toe.
Anna Pavlovna had al kans gezien met Liza iets te bekonkelen in verband met het beoogde huwelijk tussen haar schoonzus en Anatole, en ze had de kleine vorstin verzocht haar echtgenoot te bewerken.
‘Ik reken op u, ma chère,’ zei Anna Pavlovna ook zachtjes. ‘Schrijf haar en laat me weten hoe de vader ertegenaan kijkt. Tot ziens.’ En ze liep de vestibule uit.
Vorst Hippolyte kwam vlak bij de kleine vorstin staan, hield zijn gezicht heel dicht bij het hare en begon haar iets toe te fluisteren.
Twee lakeien, een van de vorstin en een van hem, stonden met respectievelijk een sjaal en een redingote in de aanslag te wachten tot ze uitgepraat waren en luisterden naar het voor hen onbegrijpelijke Franse gebrabbel met een gezicht van: we begrijpen heus wel wat er gezegd wordt, we laten dat alleen niet merken. Zoals altijd glimlachte de vorstin onder het praten en lachte ze onder het luisteren.
‘Ik ben erg blij dat ik niet naar de gezant ben gegaan,’ zei vorst Hippolyte. ‘Om je dood te vervelen… Een geweldige soiree. Geweldig, nietwaar?’
‘Het bal wordt anders heel aardig, zegt men,’ antwoordde de vorstin terwijl ze haar donzige bovenlipje optrok. ‘Alle mooie vrouwen uit de hoogste kringen zullen er wel zijn.’
‘Niet allemaal, want u bent er niet bij, dus niet allemaal,’ lachte vorst Hippolyte vrolijk, en hij pakte de sjaal af van de lakei, duwde de man zelfs opzij en begon de sjaal bij de vorstin om te doen. Of hij zo onhandig was, of het expres deed, wie het weet mag het zeggen, maar het duurde nogal lang voordat hij de sjaal losliet, en het was alsof hij de jonge vrouw omhelsde.
Gracieus maar aldoor glimlachend week ze wat achteruit, draaide zich om en wierp een blik op haar man. Vorst Andrej had zijn ogen dicht, waardoor hij er moe en slaperig uitzag.
‘Bent u zover?’ vroeg hij zijn vrouw, haar blik ontwijkend.
Vorst Hippolyte trok gauw zijn redingote aan, die hem geheel volgens de laatste mode tot over de hielen reikte, en rende struikelend over dat ding het bordes op, de vorstin achterna, die door een lakei de koets in werd geholpen.
‘Vorstin, tot ziens,’ riep hij, over zijn woorden net zo struikelend als over zijn voeten.
De vorstin nam haar japon op en ging in de donkere koets zitten. Haar man trok zijn sabel recht. Met al zijn gedienstigheid liep vorst Hippolyte ondertussen iedereen voor de voeten.
‘Neemt u mij niet kwaa-lijk, mijnheer,’ richtte vorst Andrej zich in het Russisch tot vorst Hippolyte, die hem in de weg stond.
Dat ‘neemt u mij niet kwaa-lijk, mijnheer’ klonk dermate koel en laatdunkend dat vorst Hippolyte ijlings opzij stapte, zich begon te verontschuldigen en nerveus van het ene op het andere been heen en weer begon te wiebelen, alsof hij zojuist last had gekregen van een stekende pijn die maar niet minder wilde worden.
‘Ik wacht op je, Pierre,’ klonk de stem van vorst Andrej.
De voorrijder dreef aan en de koets vertrok met ratelende wielen. Vorst Hippolyte stond uitbundig lachend op het bordes, in afwachting van de vicomte, die hij had beloofd naar huis te zullen brengen…
‘Wel, mon cher, dat vorstinnetje van u is alleraardigst,’ zei de vicomte toen hij naast Hippolyte in de koets had plaatsgenomen. Hij kuste zijn vingertoppen. ‘Alleraardigst. En op-entop een Française.’ Hippolyte proestte het uit van het lachen.
‘En weet u, u bent me wat lekkers met dat onschuldige voorkomen van u,’ ging de vicomte verder. ‘Ik beklaag die arme echtgenoot, dat arme officiertje dat de potentaat uithangt.’
Hippolyte proestte het weer uit en bracht ertussendoor nog uit: ‘En u had nog wel beweerd dat de Russische dames het niet halen bij de Franse. Ik zeg maar zo: je moet ze weten aan te pakken.’