VI
Koetoezov trok naar Wenen terug, de bruggen over de Inn (in Braunau) en de Traun (in Linz) achter zich vernietigend. Op 23 oktober staken de Russische troepen de Enns over. Rond het middaguur trokken de Russische treinen, artillerie en colonnes aan deze en gene zijde van de brug door de gelijknamige stad. Het was een warme, regenachtige herfstdag. Het weidse perspectief, dat zich ontvouwde vanaf de hoogte waar de Russische batterijen stonden opgesteld die de brug moesten verdedigen, werd soms ineens beperkt door een mousselinen sluier van schuin neervallende regen, om zich dan weer te verruimen, en dan tekende alles zich in het zonlicht ver en helder af alsof het gevernist was. Je kon aan je voeten het stadje zien liggen met zijn witte huizen en rode daken, zijn kerk en zijn brug, aan beide zijden waarvan de Russische troepen in dichte drommen voortstroomden. In een bocht van de Donau kon je boten en een eilandje zien, en een kasteel met een tuin, omringd door water ter hoogte van het punt waar de Enns en de Donau samenvloeiden. Je kon de rotsachtige, met dennenbossen bedekte linkeroever van de Donau zien met zijn geheimzinnige verten van groene bergtoppen en lichtblauwe dalen. Je kon de torens zien van een klooster dat boven een ogenschijnlijk ongerept en ondoordringbaar naaldwoud uitstak, en ver daarachter, op een berghelling, aan de overkant van de Enns, de cavaleriepatrouilles van de vijand.
Vooraan, tussen het geschut op de heuvel, stond de generaal die het commando voerde over de achterhoede met een officier à la suite door een kijker de omgeving te observeren. Iets daarachter zat, op de staart van een affuit, vorst Nesvitski, die door de opperbevelhebber naar de achterhoede was gestuurd. De kozak die hem vergezelde reikte de knapzak en de veldfles aan, en Nesvitski trakteerde de officieren op pasteitjes en een slok echte dubbele kummel. Opgewekt omringden de officieren hem, sommigen op hun knieen, anderen in kleermakerszit in het natte gras.
‘De Oostenrijkse vorst die hier een kasteel heeft laten bouwen was ook niet op z’n achterhoofd gevallen. Wat een geweldig plekje! U moet wel dooreten, heren,’ zei Nesvitski.
‘Dank u beleefd, vorst,’ antwoordde een van de officieren, verguld met het feit dat hij een gesprekje kon voeren met zo’n voornaam lid van de generale staf. ‘Een prachtige plek, ja. We zijn vlak langs het park gekomen, hebben twee reeën gezien, en het huis is fantastisch!’
‘Kijk eens, vorst,’ zei een ander, die dolgraag nog een pasteitje had willen nemen maar zich daarvoor geneerde en daarom net deed alsof hij de omgeving aan het bekijken was. ‘Moet u zien, onze infanteristen zijn daar al helemaal. Daar, op dat weitje, achter het dorp, daar zijn er drie bezig iets weg te slepen. Die zullen vast wel tot het paleis doordringen,’ zei hij glunderend.
‘Zeker, zeker,’ zei Nesvitski. ‘Weet u wat ik graag zou willen?’ voegde hij eraan toe terwijl hij een pasteitje in zijn welgevormde vochtige mond fijnkauwde. ‘Ik zou dáár wel eens naar binnen willen klauteren.’ Hij wees naar het klooster met de torens dat op de berghelling zichtbaar was. Hij glimlachte, zijn ogen vernauwden zich en twinkelden. ‘Dat zou fijn wezen, heren!’
De officieren begonnen te lachen.
‘Die nonnetjes een beetje de stuipen op het lijf jagen. Hele jonge Italiaanse meisjes zijn het, heb ik me laten vertellen. Daar zou ik wel vijf jaar van m’n leven voor willen geven.’
‘Die zitten zich toch maar te vervelen, vorst,’ grinnikte een officier die wat meer lef had.
Ondertussen maakte de officier à la suite die vooraan stond de generaal ergens attent op; de generaal zette de kijker aan zijn oog.
‘Net wat ik dacht,’ zei de generaal knorrig terwijl hij de kijker liet zakken en de schouders ophaalde. ‘Net wat ik dacht, ze gaan ons tijdens het oversteken beschieten. Wat lopen ze daar toch te treuzelen?’
Aan de overkant was met het blote oog de vijandelijke batterij te zien waarboven een melkwit wolkje verscheen. Kort daarop klonk er een verre knal, en je kon zien dat onze troepen op en rond de brug haast kregen.
Nesvitski stond puffend op en kwam glimlachend op de generaal toegelopen.
‘Wilt u niet een hapje eten, uwe excellentie?’ vroeg hij.
‘Dat gaat niet goed,’ zei de generaal zonder hem te antwoorden. ‘We doen er te lang over.’
‘Zal ik erheen gaan, uwe excellentie?’ vroeg Nesvitski.
‘Ja, alstublieft,’ zei de generaal en hij herhaalde het bevel dat al een keer eerder in detail was gegeven. ‘Druk de huzaren op het hart dat ze als laatste
de rivier overgaan en de brug in brand steken, zoals ik heb bevolen, en
dat ze het brandmateriaal nog eens controleren.’
‘Uitstekend,’ antwoordde Nesvitski.
Hij riep de kozak met zijn paard, gaf bevel de knapzak en de veldfles op te bergen en wierp zijn zware lichaam soepel in het zadel.
‘Dan ga ik nu echt bij de nonnetjes langs,’ zei hij tegen de officieren die hem toegrijnsden. Vervolgens reed hij over het kronkelpaadje naar beneden.
‘Vooruit maar, kapitein, eens kijken hoe ver-ie draagt, barst maar los,’ zei de generaal tegen de artillerist. ‘Verdrijf de verveling maar.’
‘Bediening aan het geschut!’ commandeerde de officier, en een paar tellen later renden de artilleristen opgewekt weg van hun kampvuren om te gaan laden.
‘Vuur!’ klonk het commando.
Behendig sprong de eerste kanonnier naar achteren. Het stuk produceerde een oorverdovende, metaalachtige knal en over de hoofden van al onze manschappen aan de voet van de berg vloog fluitend een granaat die, de vijandelijke stelling bij lange na niet halend, door middel van een rooksliert aangaf waar hij was neergekomen en vervolgens ontplofte.
De gezichten van de soldaten en officieren fleurden zichtbaar op bij dat geluid; ze waren allemaal overeind gekomen en tuurden aandachtig naar de duidelijk waarneembare bewegingen van onze troepen beneden en, in de verte, naar de bewegingen van de naderende vijand. Net op dat moment was de zon helemaal te voorschijn gekomen vanachter de wolken, en het fraaie geluid van dat ene kanonschot smolt met de schittering van het felle zonlicht samen tot één prikkelende, vrolijke sensatie.