XX
De volgende dag stond Pierre, nog even verstrooid en ontevreden fronsend, in Sokolniki om zich heen te kijken naar de smeltende sneeuw, de cirkels onder de kale bomen en de secondanten die met een zorgelijk gezicht bezig waren de afstand af te passen. Hij zag eruit als iemand die in beslag wordt genomen door overpeinzingen die hoegenaamd niets hadden uit te staan met hetgeen er op handen was. En inderdaad, al ’s morgens vroeg had hij zijn landkaarten uitgespreid en de tactiek bedacht voor een nieuwe slag bij Austerlitz, waarmee Napoleon verslagen was. Niet alleen had hij geen afscheid genomen van zijn vrouw of van wie dan ook, maar gewoontegetrouw was hij de dag begonnen met wat hersengymnastiek in een poging het heden te vergeten. Slechts af en toe kwam de gedachte bij hem boven dat hij die dag op het pistool moest duelleren met een erkende scherpschutter en vechtersbaas, terwijl hijzelf niet eens schieten kon. De gearriveerde Nesvitski drukte hem abrupt met de neus op de feiten en herhaalde nog eens wat hij Pierre de vorige avond al duidelijk had proberen te maken: dat Pierre ongelijk had en, vooral, dat hij ondoordacht had gehandeld door een goed schutter als Dolochov uit de dagen en hem het eerste schot te laten.
‘Ik wil me er niet mee bemoeien, maar ’t is erg dom van je,’ zei Nesvitski.
‘Ja, verschrikkelijk dom,’ gaf Pierre fronsend toe terwijl hij op zijn hoofd krabde.
‘Laat mij het dan verder regelen,’ zei de allesbehalve bloeddorstige Nesvitski, die verheugd opsprong.
‘Wat regelen?’ vroeg Pierre. ‘O ja, dat duel. Nee, laat maar zitten, ’t maakt niet uit,’ voegde hij eraan toe, ‘ze zijn er al helemaal klaar voor.’
Toen de secondanten, eenmaal ter plekke, nog een laatste klassieke verzoeningspoging deden, was Pierre met zijn gedachten bij iets anders.
‘Jullie moeten me alleen even zeggen wat ik moet doen, waar ik heen moet lopen en welke kant ik op moet schieten.’
Hij hoorde de uitleg met een beminnelijke, verstrooide glimlach aan en zei toen: ‘Ik heb zoiets namelijk nog nooit eerder gedaan.’
Vervolgens begon hij allerlei vragen te stellen over hoe een trekker nou precies werkt en hij was een en al bewondering voor Schnellers ingenieuze uitvinding. Hij had nog nooit een pistool vastgehouden. Met een vrolijke glimlach om de mond keek Dolochov helder en streng uit zijn mooie, brutale blauwe ogen.
‘Ik hoef het eerste schot niet,’ zei hij. ‘Waarom zou ik hem als een kuiken neerknallen? Ik ben toch al in het voordeel.’
Rostov, onervaren als secondant, stemde daarmee in, blij met het royale gebaar van zijn nieuwe vriend.
Ze kregen de pistolen aangereikt en werden gesommeerd vijftien tot twintig passen op elkaar toe te lopen; ze konden schieten wanneer ze wilden.
‘Dus je mag ook meteen schieten?’ vroeg Pierre.
‘Ja, totdat je bij de streep bent.’
Pierre nam het pistool voorzichtig en met enige schroom in zijn grote mollige hand, kennelijk bang zichzelf ermee te doden, zette zijn bril recht en liep naar de boom die de streep aangaf. Nauwelijks had hij die bereikt of hij bracht zijn pistool zonder te richten omhoog en vuurde. Hij huiverde over zijn hele lichaam, wankelde zelfs even bij de knal, en moest toen zelf glimlachen om zijn eigen reactie. Dolochov viel en liet zijn pistool vallen.
‘Wat zullen we nou krijgen,’ stamelde hij tussen zijn tanden door, naar zijn zij grijpend, waaruit bloed stroomde.
Pierre rende naar hem toe.
‘Ach, mijn God,’ mompelde hij, bij Dolochov neerknielend.
Dolochov keek hem fronsend aan en gebaarde dat hij het pistool wou hebben. Rostov gaf het hem. Dolochov ging op zijn achterste zitten. Zijn linkerhand zat onder het bloed, hij veegde die aan zijn jas af en steunde erop.
‘Alstublieft,’ verzocht hij Pierre. ‘Gaat u naar de str…’
Pierre wilde zo beleefd zijn hem niet te laten wachten, liep er vlug heen en stelde zich recht tegenover Dolochov op, tien passen bij hem vandaan.
‘Met je zij naar hem toe, bedek je borst met je pistool, je borst,’ riep Nesvitski.
Maar Pierre bleef gewoon staan terwijl hij Dolochov met een vage, berouwvolle glimlach door zijn bril heen aankeek. Dolochov bracht het pistool omhoog, nog steeds lag er een glimlach om zijn mondhoeken, zijn ogen schitterden van de inspanning en de nijd waarmee hij zijn laatste krachten verzamelde. Nesvitski en Pierre knepen hun ogen dicht. Ze hoorden de knal en tegelijkertijd Dolochovs kreet van vertwijfelde woede.
‘Verdomme, hij trilde! Breng me weg! Breng me weg!’
Pierre draaide zich om, wilde toelopen, maar bedacht zich en liep met gefronst voorhoofd naar zijn koets. De gehele terugweg zat hij te mompelen, maar hij gaf geen antwoord op Nesvitski’s vragen.