18
“Dus die hele bende verdachten van je zit op Rosberga?” gromde Pertsa, en hij sloeg op de Turuntie af naar de Nuuksiontie. “Dat klinkt net een beetje te veel als een of andere oude misdaadroman.”
“Klopt. Ik zal alle verdachten dan ook een voor een langslopen, te beginnen met degene die het minst schuldig is. Degene die overblijft is de moordenaar van Elina Rosberg.”
“Is die klootzak van een Kirstilä daar ook?” ging Pertsa verder. “Is het daarginds niet langer verboden terrein voor mannen?”
“Er hebben daar waarschijnlijk al zo veel agenten rondgesjouwd dat die hele gedachte sowieso naar de knoppen is.” Op zich was ik er niet kapot van de onthulling van de waarheid op Rosberga te laten plaatsvinden, maar ik wilde een punt zetten achter de zaak. Dat was waarschijnlijk ook beter voor degenen die op Rosberga zaten te wachten. Ze zouden verder kunnen gaan met hun eigen leven, hoewel ze stuk voor stuk veranderd waren door Elina’s dood.
Het hek van Rosberga zat weer op slot. De afstandsbediening werkte blijkbaar niet, want Tarja Kivimäki kwam voor ons opendoen.
“Drie agenten? Aira is toch niet …” vroeg ze me nog voordat ik het portier helemaal had kunnen openen. Behalve Elina’s auto stonden ook de rode Volkswagen van Kivimäki en de Volvo van Niina Kuusinens vader op de oprit. Hoewel Niina had gezegd dat ze er een hekel aan had ’s winters te rijden, had ze toch de moeite genomen om in de sneeuwregen naar Rosberga te komen.
“Met Aira gaat het goed”, zei ik kalmerend. “We moeten iets met jullie bespreken.”
Het was warm en gemoedelijk in de keuken van Rosberga. Niina, Milla en Joona zaten aan tafel. Johanna ging onmiddellijk nog meer thee zetten nadat we waren binnengekomen, hoewel ik zei dat we niet lang zouden blijven. Pertsa en Taskinen waren stil; ze wisten uiteraard wie we kwamen ophalen, maar ze lieten mij het woord doen.
“Groeten van Aira Rosberg”, begon ik uiteindelijk, en ik durfde niemand aan te kijken. “Ik heb vandaag een lang gesprek met haar gehad, en zij bevestigde wat ik al wist, namelijk wie Elina heeft vermoord.”
“Vermoord? Was het dan geen ongeluk?” zei Joona Kirstilä schor.
“In zekere zin was het wel een ongeluk. Ik geloof niet dat het de bedoeling was om Elina te doden, althans niet in het begin. De mengeling van whisky en Dormicum was waarschijnlijk alleen bedoeld om haar slaperig te maken. De moordenaar wist niets van Elina’s antibioticakuur af, en had er geen idee van dat erytromycine niet alleen de werking van het slaapmiddel versterkt maar ook de afvoer ervan uit het organisme vertraagt. Maar het was vast niet de bedoeling dat Elina zou doodvriezen, of wel?”
Ditmaal durfde ik iedereen aan te kijken: de bleke Joona, Niina, die aan haar haar zat te frunniken, Milla, die brutaal terugstaarde en Johanna, die zich concentreerde op het afmeten van de hoeveelheid thee. Tarja Kivimäki was de eerste die sprak.
“Mislukt, lijkt me. Niemand is opgesprongen om ‘Nee!’ te roepen.”
“Dan zal ik het rechtstreeks moeten vragen. Hoe is Elina eigenlijk in het bos terechtgekomen, Niina?”
Toen Niina haar naam hoorde schrok ze op alsof ze een klap had gekregen. Milla ademde diep in en draaide zich om naar de vrouw die naast haar zat.
“Waarom in godsnaam heb jij Elina vermoord?!” Haar stem klonk schor, ze maakte een gebaar alsof ze Niina wilde aanvallen, maar hield zich toen in.
“Ik wilde niemand vermoorden. Ik wilde alleen maar dat ze zou lijden. Dat ze kou zou lijden, zoals ze mij ook had laten doen.”
“Waar heb je het eigenlijk over?” Tarja Kivimäki’s stem klonk ongelovig. Ik vond het prima dat de anderen spraken. Tegen hen, haar vrienden, zou Niina veel makkelijker kunnen praten dan tegen mij.
“Elina was mijn moeder”, siste ze. “Mijn moeder, die mij meteen na de geboorte afstootte en die net deed of ze me niet herkende toen ik hier opdook, hoewel ze gegarandeerd wel wist wie ik was!”
“Jouw moeder? Maar jij bent toch al minstens vijfentwintig? Dan was Elina nog echt een kind toen jij werd geboren”, zei Milla verbaasd.
“Elina was zestien.” Ik nam het woord, en vertelde wat ik wist over Niina’s geboorte, wat Aira mij had verteld.
Niina’s vader, Martti Kuusinen, was aan het eind van de jaren zestig werkzaam geweest in het bedrijf van Elina Rosbergs vader, Zaaghout BV. Hij was toen pas vijfentwintig, en was al jong getrouwd met zijn schoolvriendin Heidi. Martti Kuusinen was al snel een soort oogappel van Elina’s vader geworden; Kurt Rosberg was waarschijnlijk teleurgesteld geweest omdat hij geen zoon had aan wie hij zijn vermogen kon nalaten.
Kuusinen was vaak op Rosberga op bezoek geweest, en de vijftienjarige Elina was tot over haar oren verliefd op hem geworden. Elina was een vroegrijp meisje, lang en mooi. Aira, die destijds naar Rosberga was teruggekeerd om voor haar zieke schoonzus te zorgen, was de eerste die erachter was gekomen dat Martti en Elina een relatie hadden. Ze had haar broer op de hoogte gebracht, maar toen was het kwaad al geschied. Elina was in verwachting van Martti.
In eerste instantie had ze waarschijnlijk niet eens beseft dat ze zwanger was, en toen Aira het te weten kwam, was het al te laat om een abortus te overwegen. Daar kwam nog bij dat ook Martti Kuusinens vrouw in verwachting was. Kurt Rosberg was woedend geworden en had Martti ontslagen.
Ik dacht aan Aira’s uitgeputte gezicht en haar broze stem toen ze me vertelde over Niina’s geboorte en de afschuwelijke lente die daaraan vooraf was gegaan. Elina’s moeder was ernstig ziek geweest, Elina volkomen gedeprimeerd. Aira wist nog steeds niet wat Elina destijds had verwacht dat er zou gebeuren, of ze er wellicht op had gerekend dat Kuusinen met haar zou trouwen. Ze weigerde om met haar vader te praten, omdat die Kuusinen op straat had gezet. Aira was de enige naar wie Elina had willen luisteren, en Aira had een plan bedacht. Het kind zou in oktober geboren worden. Elina zou in het najaar niet terugkeren naar school maar naar het buitenland gaan om daar haar kind te baren, en het kind zou ter adoptie worden aangeboden.
Toen had Martti Kuusinen een baan gevonden in Zuid-Frankrijk. Heidi, zijn vrouw, had eigenlijk niet weg gewild uit Finland om naar een land te verhuizen waarvan ze de taal niet eens sprak, maar Kuusinen had haar weten over te halen. Het was een ironische speling van het lot dat Martti’s beide kinderen op een paar weken afstand van elkaar geboren zouden worden.
Aira was er niet helemaal zeker van wat er vervolgens was gebeurd. Op een avond was Martti Kuusinen naar huis gekomen en had hij zijn vrouw bewusteloos en badend in een plas bloed aangetroffen. De bevalling was meer dan twee maanden te vroeg op gang gekomen, en het kind kon niet meer worden gered. Het zou een meisje zijn geweest.
Daarna had Martti Kuusinen Aira geschreven en haar gevraagd om Elina voor te stellen dat Heidi en hij het kind dat ze verwachtte in huis zouden nemen. In zekere zin was dat een goede oplossing, en Aira wist Elina ertoe over te halen ermee in te stemmen. En dus reisden ze meteen begin augustus naar Frankrijk, Elina samen met Aira. Elina’s zwangerschap begon al veel te duidelijk zichtbaar te worden, en daardoor kon ze zich bijna niet buitenshuis begeven.
De maanden in Frankrijk waren moeizaam verlopen. Het was onwaarschijnlijk heet. De ene dag was Elina smoorverliefd op Martti Kuusinen, de volgende dag haatte ze hem. Ook Heidi Kuusinen had eigenlijk professionele hulp nodig gehad nadat haar kind was gestorven, en nadat ze te weten was gekomen dat een schoolmeisje zwanger was van haar man. De dood van het kind van de Kuusinens werd niet aan de Finse autoriteiten gemeld. Die wisten evenmin dat Elina zwanger was; ze was niet eens bij een consultatiebureau geweest. Zodoende kwam het in Martti op om te doen alsof Elina zijn vrouw was, wanneer het moment aanbrak waarop ze zou bevallen. Heidi was weliswaar acht jaar ouder dan Elina, maar die was er door de zwangerschap zo volwassen uit gaan zien dat niemand het bedrog in de gaten had. Uiteraard wist de arts die Heidi Kuusinen had behandeld dat ze een miskraam had gehad, maar Aira vermoedde dat Kuusinen de kwestie met geld had afgehandeld.
Elina bracht halfverdoofd haar kind ter wereld. Uiteindelijk moest het met de tang worden gehaald. Elina had gevraagd of ze haar baby alsjeblieft niet hoefde te zien, en een paar dagen na de geboorte was ze uit het ziekenhuis ontslagen. Aira en Elina reisden naar Parijs, en van daaruit een week later naar Finland. Na de kerst keerde Elina terug op school. De Kuusinens bleven in Frankrijk en onderhielden geen contact meer met Elina.
Daar was Aira’s verhaal opgehouden. Ik had haar niet gevraagd of Elina later naar haar dochter had verlangd. Volgens Aira zou het makkelijker zijn geweest als het kind naar volkomen onbekende mensen was gegaan, maar anderzijds was Martti Kuusinen Niina’s echte vader.
Niina had roerloos en zonder iets te zeggen naar mijn verhaal geluisterd. Het leek me het beste om te vertrekken, maar ik kreeg de kans niet om dat voor te stellen, omdat Tarja Kivimäki aan Niina vroeg: “Wanneer ben je er dan achter gekomen dat Elina je moeder is?”
Niina draaide zich langzaam om in Tarja’s richting; ze had tranen in haar amandelvormige ogen. Nu je erop bedacht was zag je onmiddellijk de gelijkenis van de jukbeenderen van Niina, Aira en Elina.
“Mama … Heidi liet me een brief na die ik pas na haar dood mocht openen. Daarin schreef ze dat ze lang had nagedacht over de vraag of ze het zou vertellen of niet, en dat ze tot de conclusie was gekomen dat het goed zou zijn als ik de identiteit van mijn echte moeder kende. Hoe kwam ze erbij dat ik daar baat bij zou hebben! Ik had dat niet willen horen, ik had niet willen horen dat ik als baby al voor het eerst was verstoten! Misschien dacht Heidi dat ik dan minder om haar zou rouwen, maar dat dacht ze dan helemaal verkeerd. Ik had immers geen andere moeder, het was nooit in me opgekomen dat Heidi niet mijn eigen moeder was …”
Niina huilde, maar de tranen hinderden haar niet bij het spreken. Misschien luchtte het op om alles te vertellen, misschien had ze ons begrip nodig.
“Papa vertelde wat de brief van mijn moeder onvermeld had gelaten. Voor hem kon ik nog het minst begrip opbrengen, onze band is bijna volledig verbroken na de dood van mijn moeder. Hij vertelde dat Elina op geen enkele manier contact met hem had opgenomen nadat ze uit Frankrijk was vertrokken. En ik was nota bene haar kind. Ik begrijp niet hoe ze dat kon doen!”
“Elina was zestien toen jij werd geboren. Ze was er nog niet aan toe om moeder te zijn”, zei Tarja Kivimäki.
“En waarom dan wel niet? Elina’s familie had toch geld genoeg, ze hadden desnoods toch een kindermeisje kunnen inhuren als Elina dan zo nodig wilde gaan studeren? Elina wilde mij niet, daarom heeft ze me in de steek gelaten.”
“Heeft ze dat tegen je gezegd?” Joona Kirstilä had de hele tijd als bevroren zitten luisteren. “Tegen mij zei ze iets heel anders. Tegen mij zei ze dat ze het kind niet mocht houden, dat ze geen enkele inspraak had in de kwestie.”
“Wist jij het?!” vroegen Niina en ik tegelijkertijd.
“Niet dat uitgerekend jij haar kind was. Eerlijk gezegd dacht ik dat het om Milla ging …” Joona wierp snel een blik op Milla, en er gleed even een glimlach over zijn lippen. “Elina vertelde me alleen maar dat ze nog heel jong was toen ze het kind had gekregen, en dat het was weggegeven.”
“Nee uiteraard, natuurlijk sprak Elina niet over mij”, siste Niina. “Ik heb mezelf jarenlang afgevraagd of ik de vrouw wilde ontmoeten die geen spat interesse voor me had. Ze wist vast dat Heidi was overleden, er stond een grote rouwadvertentie in wel meer dan één krant. Was dat geen goede reden geweest om contact met mij op te nemen? Maar dat deed ze niet.”
Niina’s stem zat vol haat, en dat zat me dwars. Ik was ervan overtuigd dat Elina’s verhaal heel anders zou luiden. Misschien had ze juist gedacht dat ze Niina’s leven niet overhoop moest gooien.
“Uiteindelijk besloot ik mijn moeder te ontmoeten. Ik schreef me in het najaar in voor een cursus geestelijke zelfverdediging op Rosberga. Toen ik mijn naam noemde, reageerde ze niet eens. Ik was een cursist als ieder ander.”
“Niina Kuusinen is een vrij normaal klinkende naam”, zei Tarja Kivimäki. “En Elina wist misschien niet eens dat je Niina was gedoopt.”
“Inderdaad, zo weinig interesse had ze voor me. En tijdens die cursus was er niet eens tijd om elkaar beter te leren kennen. Maar zo aan de buitenkant leek Elina heel aardig. Dus meldde ik me bij haar aan als patiënt. Het eerste consult was drie weken voor de kerst. Er zijn maar een paar consulten geweest, want we spraken slechts een keer per week af. Meteen aan het begin vertelde ik haar zóveel over mijn ouders dat ze wel móest raden wie ik was. Maar ze zei niets. Ze zat daar maar en luisterde, snap je?”
“Denk nou effe na! Elina was een professional! Ze zag dat je knettergek bent en dat het nog veel erger zou worden als ze je zou inwrijven dat zij eigenlijk je mammie was. En je bent toch zeker zelf begonnen met verstoppertje spelen!” Milla was kwaad. “Waarom kon je niet gewoon tegen haar zeggen dat je het wist? Heb je het met de kerst verteld, was je daarom hiernaartoe gekomen?”
Niina’s gezicht was blanco, de uitdrukking erop was samen met de tranen weggevloeid.
“Op tweede kerstdag ’s nachts. Ik zei ’s avonds tegen haar dat ik haar iets moest vertellen. Ze keek raar en zei: ‘Juist’. Maar ze had niet meteen tijd, ze moest eerst een wandeling maken met Joona. Toen werd ik kwaad. Ze had vast wel geraden wat ik tegen haar wilde zeggen, maar ze wilde het niet horen! Ik had een fles whisky gekocht, ik had tijdens die cursus dat najaar gehoord dat ze tegen iemand – volgens mij tegen jou, Milla – zei dat Laphroaig haar lievelingsmerk was. Ik verkruimelde een doosje Dormicum en loste dat op in water. Verdere plannen had ik niet. Ik wilde Elina tonen dat ik haar desnoods kon vermoorden – als ik dat wilde. Maar een zo lage dosis zou haar niet hebben gedood.”
Niina’s tranen waren opgedroogd, haar stem klonk vast toen ze vertelde hoe ze aan het eind van de film naar Elina’s kamer was gegaan. Elina had haar nachthemd al aangehad. Het gesprek was nog niet echt goed op gang gekomen, toen Joona had gebeld. Terwijl Elina met Kirstilä sprak, had Niina een borrel voor haar ingeschonken.
“Na dat telefoontje goot ze het glas in één teug naar binnen. Waarschijnlijk moest ze zich moed indrinken, en daarom besefte ze niet dat er nog iets anders dan alleen whisky in het glas zat. Toen raakte ik op een of andere manier in de war. Ik … ik zei tegen Elina dat ik wist dat zij mijn moeder was. Toen stormde ik de kamer uit, het huis uit, en ik rende via het hek aan de achterzijde het veld op. Ik hield het daar niet meer uit.”
Elina was achter haar aan gegaan, zonder schoenen en jas. Niina was er in het wilde weg vandoor gerend, en bij de bosrand had ze Elina afgeschud. Ze had een halfuur door de vrieskou lopen rennen, en toen ze via de hoofdingang was teruggekeerd had ze gedacht dat Elina al weer binnen was. Ze ging naar haar kamer en wachtte tot Elina naar haar toe zou komen, maar die kwam niet opdagen. “Waarom heb je ons niet gewekt, jij idioot!” vloekte Milla.
Maar Niina gaf geen antwoord. Dat was er vast ook niet. We zouden waarschijnlijk nooit te weten komen wat er werkelijk gebeurd was, hoe Elina op de plek terecht was gekomen waar ze later werd gevonden. Misschien had het gecombineerde effect van de medicijnen ineens toegeslagen, misschien had Elina het gevoel gekregen dat ze geen puf meer had om te lopen. Ik wilde niet aan de kilte om haar heen denken, aan wat ze allemaal had gedacht terwijl ze achter Niina aan rende door de vrieskou.
Het leek in elk geval duidelijk dat Niina niet van plan was geweest om Elina te doden. Ze zou hoogstens voor nalatigheid, en voor mishandeling van of poging tot moord op Aira vervolgd kunnen worden. Aira had Niina overdag gebeld en haar verzocht om de nacht op Rosberga te komen doorbrengen. Ze had Niina willen vertellen dat ze het wist en dat ze haar wilde helpen, niet beschuldigen, maar voordat ze iets had kunnen zeggen had Niina, die bij het hek had staan wachten, haar met het berenstandbeeld geslagen. Ook dat was volgens Niina in een opwelling gebeurd. Ze had alleen maar tijd willen winnen.
“Ik geloof dat we moeten gaan”, zei Taskinen uiteindelijk. “Juffrouw Kuusinen komt met ons mee, en de overigen worden binnenkort nog verhoord.”
“Gooien jullie me in de gevangenis?” vroeg Niina lusteloos. Toen geen van ons antwoord gaf, begon ze te snikken. Pertsa wierp geïrriteerd een blik op Taskinen. Ik stapte op Niina af, maar Johanna, die al die tijd haar mond had gehouden, was me voor. Ze sloeg haar arm om Niina’s schouder en kalmeerde haar, praatte tegen haar als tegen een klein kind. Na een paar minuten had Niina zich weer dermate vermand dat we haar konden verzoeken haar spullen te pakken en met ons mee te komen. Tarja beloofde haar een advocaat te bezorgen, Milla en Kirstilä lieten ons beloven dat we haar goed zouden behandelen.
Niina zelf zei geen woord, reageerde nauwelijks op de afscheidswoorden van de anderen, en ook in de auto zat ze zonder iets te zeggen naast me. Ik wist niet wat ik van haar moest denken. Waar in vredesnaam kwam die ongecontroleerde haat jegens Elina vandaan? Of was dat alleen maar een zelfverdedigingactie, waarmee ze haar daden voor zichzelf probeerde te verklaren?
Op de kruising met de Nuuksiontie moest Taskinen stoppen, hij kon niet meteen links afslaan in verband met het overige verkeer. Toen kwam Niina in actie. Ze had geen gordel om gehad en stond nu in een flits buiten de auto, om er in de richting van het Pitkäjärvi vandoor te gaan.
Zowel Taskinen als ikzelf waren geoefende hardlopers, en dus zou het ons weinig moeite moeten hebben gekost om haar te pakken te krijgen. Maar onze kleding zat ons in de weg. Ik droeg nog steeds mijn lange winterjas en de smalle rok die ik op de begrafenis had aangehad, Taskinen liep op zwarte schoenen met gladde zolen die eigenlijk voor zomers gebruik bestemd waren. Hij maakte een vliegende start, en gleed toen heel artistiek midden op de Nuuksiontie onderuit. Toen we eindelijk op snelheid waren, schoot Niina in de verte al over het ijs.
Pertsa schreeuwde ons iets toe, vervolgens was er het geluid van een startende auto. Blijkbaar was hij van plan in de richting te rijden waar Niina naartoe rende om haar daar ergens te verrassen. Hopelijk had hij ook het vernuft om om versterking te vragen. Terwijl ik rende sjorde ik de zoom van mijn jurk omhoog; Taskinen viel opnieuw, waardoor ik op gelijke hoogte met hem kon komen. Niina was nog slechts een kleine, donkere figuur die bijna in het duister verdween.
“Wat denkt ze in godsnaam te bereiken door over het ijs te vluchten? Ze kan nergens naartoe!” hijgde ik tegen Taskinen.
“Waarschijnlijk denkt ze daar niet bij na”, pufte hij terug. “Misschien probeert ze ons alleen maar in het donker af te schudden. O, god”, Taskinen struikelde bijna in een handgeboord gat in het ijs. “Hopelijk zijn hier geen wakken!”
In de verlichting die op de oever scheen werden Niina’s contouren opnieuw scherper. Ze had vaart geminderd, bewoog zich nu eerder snel wandelend voort, alsof ze op zoek was naar een geschikte plek om op de oever te klauteren. De mobiele telefoon in Taskinens jaszak rinkelde; het was Pertsa, die vertelde dat hij vlak voor Solvalla op het ijs was gesprongen en om versterking had gevraagd. Ineens zagen we het schijnsel van zijn zaklamp, om de bocht in het meer, ver achter Niina.
“We kunnen zowel jou als Kuusinen zien”, hijgde Taskinen in de telefoon. “Doe rustig aan, dat kind levert voor ons geen gevaar op. Het belangrijkste is om haar te pakken te krijgen voordat ze zichzelf iets aandoet.”
Het ijs onder mij kraakte vervaarlijk, en ik schrok van het geluid. Je zou denken dat het ijs op de meren rond deze tijd al heel sterk was, en ik had me dan ook geen seconde afgevraagd of het wel zou dragen. We waren al zo dicht bij Niina dat ik besloot haar toe te roepen: “Niina, wacht! Het heeft geen enkele zin om te vluchten! Maak het nou allemaal niet nog erger!”
Erger erger erger … Mijn stem weerkaatste tegen de rotswand die de andere oever vormde. Niina zag dat we al vlakbij waren, dat Pertsa vlakbij was, en keek paniekerig om zich heen. Ze zag dat er op een paar meter afstand midden op het meer een opening in het ijs was, niet zover bij Taskinen en mij vandaan. Blijkbaar hield iemand een wak open om ’s winters in te kunnen zwemmen. Ik was al zo dichtbij dat ik de blik op Niina’s gezicht kon onderscheiden, toen ze op het gat in het ijs afdook.
“Nee!” schreeuwden Taskinen en ik tegelijkertijd, en ook wij stormden erheen, maar Taskinen gleed opnieuw uit en dreunde languit tegen het ijs. Vanuit mijn ooghoek kon ik zien dat hij bij zijn val op zijn onderlip had gebeten, waar bloed uit kwam. Maar er was nu geen tijd om hem te verplegen, want Niina sprong zonder aarzeling in het water. Het wak was blijkbaar met een dun laagje ijs bedekt, en het brekende geluid mengde zich met een plons die in de stilte in Nuuksio gigantisch klonk. Pertsa, die van de andere kant kwam aangerend, liet zichzelf tegelijk met mij naar de rand van het wak rollen.
Niina kwam proestend weer boven, haar mond hapte als in een reflex naar lucht, maar ze duwde haar hoofd meteen opnieuw in het ijskoude water. Als ze kans zag om onder de ijslaag door te zwemmen was ze verloren. Ik begon mijn jas uit te trekken om achter haar aan te gaan.
“Idioot! Jij blijft hier!” brulde Pertsa; hij kroop naast mij en duwde me zo wild bij de rand van het ijs weg dat ik vele meters naar achteren gleed. Pertsa sprong in het water zonder zelfs maar zijn jas uit te trekken. Ik krabbelde terug naar de open plek, merkte dat Taskinen naast me zat. Ergens in de verte klonken nog meer rennende voetstappen. Het water in het wak deinde, Pertsa’s hoofd kwam naar de oppervlakte, vuurrood.
“Ze is hier”, hijgde hij. Ik wist Niina bij haar pols te grijpen, maar in plaats van te proberen het ijs op te kruipen begon ze me mee te trekken, het zwarte water in. De amandelvormige ogen keken net zo ijzig naar de mijne als de ogen van Halttunen dat hadden gedaan. Niina’s slappe, door het water verzwaarde lichaam woog alsof het van steen was, de vingers die in mijn polsen knepen waren koud, de nagels scherp. Het ijs onder mij kraakte, en ik voelde hoe het water eronder het ijsoppervlak in beweging bracht. Ik merkte dat ik zat te gillen, want nog even en ook ik zou in de kille schoot van het water verdwijnen. Mijn mouwen waren al nat geworden, het water sloeg over het ijs en doorweekte mijn lichaam.
Op datzelfde moment greep Taskinen me bij mijn enkels, en langzaam begon ik weg te glijden van de rand van het ijs. Een proestende Pertsa duwde de tegenwerkende Niina het ijs op, ikzelf kon alleen maar in de smalle polsen knijpen; haar lange zwarte haren, die tegen mijn gezicht sloegen, voelden als de ijzige tentakels van een octopus.
Toen Taskinen naast mij dook en Niina onder de oksels vastgreep, verzette ze zich niet meer, want ze was al helemaal stijf van de kou. Ook Pertsa was er niet bepaald lekker aan toe, hoewel hij er in slaagde om op eigen kracht op het ijs te klimmen. Gelukkig waren we niet meer alleen. De bewoners van het huis op de oever kwamen ons te hulp gesneld, en er verschenen ook twee politiepatrouilles langs het ijs. “Bel een ambulance!” brulde Taskinen. Er stroomde nog steeds bloed uit zijn mond; hij trok zijn jas uit en sloeg die om de met uithalen snikkende Niina heen. Pertsa tilde zijn voeten op alsof hij bang was vast te vriezen. Ik overwoog hem mijn jas te geven, maar dat zou geen nut hebben gehad: ten eerste was die ook nat, en ten tweede was hij ongeveer twintig maten te klein.
Nadat we een eeuwigheid op het ijs hadden zitten rillen brachten onze collega’s dekens mee uit hun auto, waar Niina en Pertsa in werden gewikkeld. Niina was niet goed in staat om te lopen, zodat de agenten haar naar het dichtstbijzijnde huis brachten om daar op de ambulance te wachten, die uiteindelijk kwam en haar naar het Jorvi bracht. Pertsa, die zich van zijn natte kleren had ontdaan en een politieoverall had geleend die hem een paar maten te klein was, beweerde dat hij geen arts nodig had maar een rum-grog en een hele bol knoflook. Toen hij ook na lang aandringen nog steeds niet naar het Jorvi vervoerd wilde worden, reden Taskinen en ik hem naar zijn huis in Olari.
“Bedankt, Pertsa!” zei ik moeizaam toen hij voor zijn huis uit de auto stapte. Toen ik op het punt had gestaan om achter Niina aan in het water te springen had ik er niet bij nagedacht dat ik zwanger was. Maar Pertsa wel. Tijdens de zwangerschap kon je weliswaar nog van alles doen, maar zwemmen in een wak werd aankomende moeders waarschijnlijk niet echt aangeraden.
“Het wordt tijd dat jij ’s leert te denken voordat je iets doet”, zei Pertsa, nog steeds met klapperende tanden, en zijn stem klonk aanmerkelijk minder treiterig dan normaal het geval was. Taskinen luisterde verbaasd naar onze woordenwisseling, maar stelde gelukkig geen onnodige vragen; in plaats daarvan bracht hij mij naar huis. Hoewel de autoverwarming volop blies en ik niet eens in het wak was gedoken, had ik het zo koud dat ik bang was dat ik nooit meer zou smelten.