9
Het was niet langer rustig in Nuuksio. De Nuuksiontie was weliswaar niet afgesloten, maar de weg die naar het zomerhuisje leidde dat door Halttunen was ingenomen werd bewaakt door een patrouille van onze eigen geüniformeerde politie. Ze lieten me pas door nadat ik uitvoerig had uitgelegd wat ik daar te zoeken had.
Het zomerhuisje was diep in het bos gelegen, aan de oever van een meertje, op niet meer dan een paar kilometer van Rosberga. Waarom had Halttunen het in vredesnaam in zijn hoofd gehaald om uitgerekend naar Nuuksio te gaan? Kende hij de eigenaar van het huisje soms?
Er stond een kleiner aantal politieauto’s om het huisje opgesteld dan ik had verwacht. Geen gonzende helikopters of militaire voertuigen. Maar bijna alle aanwezigen droegen hun wapens zichtbaar met zich mee. Te midden van de groep mensen herkende ik Pertsa, die stond te roken, Taskinen, en een gehelmde Pihko, en ik vroeg aan de dichtstbijzijnde politieagent toestemming om me bij hen te voegen. De agent, een jonge jongen die er gespannen uitzag, bracht me door het steegje dat werd gevormd door auto’s en zandzakken naar hen toe. Taskinen was net driftig aan het telefoneren, zo te horen over de aanvoer van versterking. Toen hij mij zag boog hij zich even in mijn richting, en heel even was ik ervan overtuigd dat hij me ging omhelzen, maar hij versteende halverwege.
“Wil je een vest en een helm?” vroeg Pihko, zonder verdere begroeting.
Ik knikte, en terwijl Pihko op weg ging om de spullen te halen, vroeg ik Pertsa wat er was gebeurd.
“Taskinen had Palo de opdracht gegeven om naar de dokter te gaan. Waarschijnlijk was ie van mening dat de man ziekteverlof nodig had, hij was immers zo overstuur vanwege die Halttunen. Maar de dokter beweerde dat Palo geen vakantie wilde maar kalmerende pillen. Halttunen moet Palo gevolgd zijn toen die het politiebureau verliet. Blijkbaar had hij in Palo’s auto ingebroken en zat hij hem op de achterbank op te wachten toen Palo terugkwam. Hij heeft Palo opdracht gegeven hiernaartoe te rijden, en hiervandaan hebben ze naar ons gebeld.”
“Heeft er al iemand met Palo gesproken? Weten we of hij überhaupt nog in leven is?”
“Een kwartier geleden in elk geval nog wel, en we hebben binnen geen schoten gehoord. Hopelijk kan Palo’s hart het aan, hij had een paar jaar geleden toch last van ernstige ritmestoornissen?”
Pertsa probeerde zijn stem de gebruikelijke kille, cynische ‘het-boeit-me-allemaal-geen-fuck’-klank mee te geven, maar dat lukte deze keer niet. Woede en angst klonken erin door, en hij stak de ene sigaret na de andere aan, hoewel hij er niet meteen in slaagde met zijn aansteker een vlam te produceren. Pihko sleepte een kogelvrij vest en een helm naar me toe, die ik aantrok en opzette.
Halttunen had zijn schuilplaats eerlijk gezegd vrij slim gekozen. De blokhut, een standaardzomerhuisje van zo’n vijftig vierkante meter, was langs een smalle bosweg gelegen, aan de rand van een meertje. De begroeiing langs het water was gekapt, zodat er vrij uitzicht was naar die kant, en zodoende kon de vuurlinie door de ramen in de gaten worden gehouden. Vanaf de weg gezien lag de sauna aan de linkerzijde van het huisje, en vanuit dat raampje had je zicht op de weg, die een bocht naar links maakte. De weg liep onder een hoge, met bomen begroeide rotspartij langs, en het enige nadeel dat Halttunen ondervond was dan ook dat er geen raam was waardoor je op de weg die naar achter het huis voerde kon kijken. Maar ook aan de rechterzijde van het zomerhuis was een raam, zodat een vaardige schutter iedereen aan bijna iedere kant van het gebouwtje onder vuur kon nemen – al was het risicovol om mensen die zich op de weg achter het huis bevonden te beschieten, omdat de schutter in dat geval wellicht vanaf het ijs verrast kon worden.
Desondanks bevond Halttunen zich in een hopeloze situatie, en ik vroeg me dan ook af waarom hij, door iemand te gijzelen, de aandacht op zichzelf had gevestigd. Of was het hem in de eerste plaats om wraak te doen?
“Heeft Halttunen eisen gesteld?” vroeg ik Pertsa.
“De gebruikelijke dingen. Een auto en geld. Hij beweert dat hij zowel een verzameling wapens als een berg explosieven bij zich heeft. Het ergste is dat hij dat wellicht nog meent ook. Hij is immers dagen geleden al ontsnapt. In die tijd kan hij zichzelf weet ik wat voor wapens hebben bezorgd.”
“Wat je zegt. Maar zijn vader heeft ie met een zaag vermoord, niet door te schieten. Ik geloof dat hij ook verder in het verleden maar zelden schietwapens heeft gebruikt, meestal koos hij voor steekwapens en voor zijn eigen vuisten. Maar ik weet niet of dat in dit geval van betekenis is. Weten we trouwens al wie de eigenaar is van het zomerhuis?”
“Een bejaard echtpaar uit Helsinki, er wordt momenteel geprobeerd contact met hen te leggen. Vooralsnog hebben we geen verband gevonden tussen hen en Halttunen, maar je weet hoe dat gaat met dit soort pandjes. ’s Winters staan ze meestal leeg, inbreken is eenvoudig.”
Taskinen had eindelijk zijn telefoongesprek afgerond en kwam bij ons staan. Er sprak angst uit de ogen die me aankeken, en ze waren vele tinten donkerder dan normaal. Zijn huid stond strak, als een masker, en ondanks de kou had hij geen kleur in zijn gezicht.
“Maria. Je had niet hoeven komen”, zei hij; hij stak zijn hand uit en beroerde schichtig als een tiener mijn schouder.
“Waar zou ik anders moeten zijn? Het is toch zeker maar een speling van het lot dat ik daar niet zit maar Palo.”
Toen ik hardop zei wat ik tijdens de rit daarheen had gedacht, kreeg ik het gevoel dat ik tegen de grond zou gaan. Ik had willen huilen, hardop willen schreeuwen, maar de vorst had de tranen diep binnen in mij doen bevriezen, en ook mijn keel werd dichtgedrukt door iets, zodanig dat ik geen geluid kon voortbrengen. Alleen mijn benen waren niet verstijfd, die voelden zo zacht als verse sneeuw, en konden me nauwelijks dragen.
“Maria? Gaat het wel?”
Taskinens stem klonk ergens in de verte, hoewel zijn gezicht zich dicht bij het mijne bevond. Zijn handen grepen mijn schouders, hielden me overeind, onderdrukten het onbeheerste trillen waardoor ik was overvallen. Het vizier van de helm klapte dicht, en ik nam niet de moeite om het weer te openen toen ik mijn gezicht tegen Taskinens schouder drukte. Hij drukte me bijna wanhopig tegen zich aan, en ik besefte dat hij die aanraking net zo hard nodig had als ik. Pas toen we het geluid hoorden van een rij auto’s die kwamen aanrijden, lieten we elkaar weer los. Achter de blauw-witte politiebusjes was iets roods en glimmends zichtbaar. Een brandweerwagen, twee zelfs.
“Ik weet niet of het verstandig is om hier hele hordes toe te laten. Ik ben bang dat de situatie alleen maar erger wordt als er hier helikopters gaan ronddreunen en de commando’s van de ene boom naar de andere vliegen. Om van de televisie en de kranten maar helemaal niet te spreken”, verzuchtte Taskinen toen hij een reportagewagen zag die probeerde door de wegafzetting heen te dringen.
“Hadden we niet afgesproken dat de media voorlopig op afstand worden gehouden?” zei hij kwaad aan de telefoon, waarna hij zich naar mij omdraaide. “Gelukkig hoef ik daar geen beslissingen over te nemen, zo meteen arriveren de hogere heren. Maar op een nieuw geval als toen met Huohvanainen of Larha zitten we niet te wachten. Daar waren we alle drie bij, daar in Hirsala: Palo, Ström en ik. En dat liep op een drama uit. En nu zit Palo daarbinnen.”
“Wat hadden we dan moeten doen, in Hirsala?” bitste Pertsa. “Hadden we soms moeten staan toekijken terwijl die kloterige scherpschutter die agenten afmaakte, hadden we hem ervandoor moeten laten gaan? Als je maar weet dat ik m’n buik vol heb van die idealisten die lopen te moraliseren terwijl de politie gewoon haar werk doet!” Pertsa’s uitbarsting was veilig en vertrouwd, deed de dingen weer terug op hun plek belanden, maakte dat de wereld er bijna weer net zo uitzag als voorheen. Ik voelde dat mijn beenspieren weer functioneerden en ook mijn stem deed het weer.
“Het voornaamste op dit moment is dat we Palo heelhuids naar buiten krijgen. Wie leidt deze operatie eigenlijk?”
“De verantwoordelijkheid is al overgedragen aan de provinciale politie. Nu je hier toch bent, kun je daarginds wachten tot ze komen. Jij hebt Halttunen immers samen met Palo verhoord, je kent hem in elk geval een beetje, en je weet dat hij haatgevoelens jegens jullie koestert. Misschien heeft het zin om met jou te praten in verband met het plannen van de verdere actie”, zei Taskinen. “Als je het tenminste aankunt om hier te blijven.”
“Dat lukt wel. Maar ik moet Antti bellen voordat hij op de radio hoort dat Halttunen een agent gegijzeld houdt.”
Af en toe had Antti er moeite mee de gevaren die mijn werk met zich meebracht te accepteren. We hadden elkaar leren kennen in het kader van een moordzaak, waarbij hij een van de verdachten was geweest, en er had in onze vriendenkring nog een gewelddadig sterfgeval plaatsgevonden waar ik me mee had moeten bemoeien. Antti wist ook dat ik me soms nogal roekeloos gedroeg op mijn werk, en ik moest toegeven dat ik al een aantal keren onzinnige risico’s had genomen. Ongetwijfeld had Antti al vaak erger in angst gezeten om mijn welzijn dan ikzelf, en waarschijnlijk was dat in de zaak-Halttunen ook het geval. Hij klonk in elk geval woedend toen ik vertelde wat er was gebeurd.
“Ga in godsnaam weg daar! Hij wil jou toch zeker ook van kant maken?! Geef me Taskinen aan de telefoon!”
“Ik ben niet van plan me in de vuurlinie te begeven.”
“Maar je kunt toch helemaal niets doen!”
“Weinig. Maar ik blijf hier, tenzij ze me wegjagen. Dat zullen ze waarschijnlijk ook doen. Ze gaan vast de commando’s en de ME hiernaartoe halen, en in dat geval is er voor ons, gewone agenten, toch geen plaats”, zei ik, en ik verbaasde me tegelijkertijd over de bitterheid die in mijn stem doorklonk.
De afgelopen jaren was er in het openbaar een discussie ontstaan over de gretigheid waarmee de politie de trekker overhaalde, en die had natuurlijk op ons allemaal zijn uitwerking gehad. Ik was nog maar net van de politieschool af toen een collega, die de belastende bijnaam Vuurvuist droeg, een schot afvuurde op het marktplein in Mikkeli. Toen die ophef eindelijk was geluwd, kwamen de Larha’s en de Huohvanainens en die depressieve jongen uit Vesala die zelfmoord wilde plegen maar daarbij de politie zodanig bedreigde dat die hem had doodgeschoten. Men zei dat zowel boeven als agenten hun pistolen te snel trokken.
Dat was ook de tijd geweest dat vrouwen tot het leger werden toegelaten en geestdriftige pseudo-krijgers zich inschreven voor alle mogelijke pief-paf-poef-cursussen, en dat het luchtruim werd gevuld door nieuwe, peperdure gevechtsvliegtuigen. Ik was niet de enige die zich afvroeg of er een verband bestond tussen dit alles. Ik was van dezelfde generatie als de jongens die hele epistels schreven om maar vervangende dienstplicht te mogen vervullen, de generatie die had meegelopen tijdens vredesmarsen en die haar eigen slogans nog bijna had geloofd ook. En ook al was ik volgens velen naar de andere partij overgelopen door naar de politieschool te gaan, toch had ik me niet kunnen voorstellen dat wapens en strijdkrachten halverwege de jaren negentig zo sterk zouden worden aanbeden.
Pertsa had me uiteraard gevraagd of ik in dienst zou zijn gegaan als ik daarvoor jong genoeg was geweest. Ik had niet geweten wat ik daarop moest antwoorden, al was Pertsa natuurlijk iemand aan wie je duidelijk en provocerend je standpunten moest duidelijk maken. Waarschijnlijk zou ik niet in dienst zijn gegaan, omdat ik vond dat deelname aan die door mannen ontwikkelde idioterie de gelijkwaardigheid niet zou bevorderen. Mijn militarisme beperkte zich tot het in de maat lopen op Yellow Submarine van de Beatles. Maar nu stond ik hier in Nuuksio te kleumen, in een kogelvrij vest en met een helm op mijn hoofd, en ik vroeg me af of je een ontsnapte gevangene die een collega-agent had gegijzeld mocht doodschieten.
Taskinen had de provinciaal korpschef telefonisch al op de hoogte gebracht, maar desondanks wilde die nadat hij was gearriveerd de gebeurtenissen nog eens langslopen. De inspecteur Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken was blijkbaar van mening dat er, aangezien er sprake was van een situatie die de geloofwaardigheid van de landelijke politiemacht en de algemene veiligheid wezenlijk bedreigde, grootscheepse maatregelen moesten worden genomen teneinde Palo levend weer naar buiten te krijgen. Ik wist wat die bombastische woorden inhielden. De commando’s waren onderweg, evenals helikoptervliegers en misschien zelfs tanks.
“Op wat voor manier onderhouden jullie contact met Halttunen?”
“Hij heeft ons gebeld met Palo’s mobiele telefoon. Op onze pogingen om contact op te nemen is hij tot nu toe niet ingegaan, maar laat u dat er niet van weerhouden om het te proberen.”
Ondanks de officiële toon klonk Taskinens stem geïrriteerd. Vond hij het dan toch moeilijk om het bevel over de situatie uit handen te geven?
“We hebben contact met de dochter van het echtpaar dat eigenaar is van het zomerhuis. Ze vertelde dat haar ouders de midwinter in Spanje doorbrengen, dus kan het lastig zijn hen te pakken te krijgen. Volgens de dochter is er in het huisje zowel een open haard als een voor ’s winters gebruik bedoelde oliekachel. Er is geen elektrische verlichting, maar er zijn waarschijnlijk wel kaarsen, alsmede een zaklamp en een olielamp. Volgens de dochter is er ook een ruime hoeveelheid eten in blik aanwezig.”
Er kwam geen rook uit de schoorsteen, blijkbaar was Halttunen teruggevallen op het gebruik van de oliekachel. Anders dan in Hirsala het geval was geweest kon de elektriciteit niet worden afgesloten, aangezien die er niet was. Het zou vroeg donker worden, de troepen van de provinciaal korpschef brachten hun zoeklichten al in stelling. Uit het geopende raam van een auto kwam de geur van koffie, en ik merkte tot mijn verbijstering dat ik honger had.
Taskinen zette Halttunens achtergrond uiteen aan de provinciaal korpschef, die zei dat hij al contact had gehad met de gevangenis. Keer op keer had Halttunen het dreigement herhaald dat hij zou ontsnappen en zich op iedereen zou wreken.
“Halttunen had therapie. Wellicht heeft het zin om contact op te nemen met zijn therapeut? Laten we niet dezelfde fouten maken als in Hirsala”, mompelde ik, meer tegen mezelf dan tegen Taskinen of de provinciaal korpschef Jäämaa. Die laatste draaide zich desondanks om en vroeg, tamelijk onbeschoft: “En wie bent u dan wel?”
Taskinen was me voor met zijn repliek, waarna de heer Jäämaa aangaf zo dadelijk in zijn auto met brigadier Kallio te willen spreken. Maar eerst zou hij proberen contact te leggen met Halttunen.
“Je kunt het natuurlijk altijd proberen”, mompelde Pihko tegen Jäämaa’s rug toen de korpschef zich verwijderde. “Heeft er nog iemand trek? Ik kan wel wat gaan halen, daar aan de Turuntie is vast wel een winkel.”
“Neem meteen ook een magnetron en nog een lange onderbroek mee”, stelde Pertsa voor. Het voelde onwerkelijk om alleen maar daar te staan in het bos en te wachten tot er iets zou gebeuren. Wachten vond ik sowieso al moeilijk, ik was er aan gewend te handelen, vaak zonder eerst na te denken. Ik vroeg me af wat ik zou hebben gedaan als ik degene was die zich daar in dat zomerhuisje bevond, en niet Palo. Mijn gespeculeer was natuurlijk zinloos, ik kende alleen maar de hoofdlijnen van de situatie, en wist bijvoorbeeld niet eens op wat voor manier Halttunen bewapend was. We wisten wel dat hij in zijn eentje opereerde, er bevonden zich buiten Halttunen en Palo geen anderen in het huisje.
Ik kon me maar al te goed voorstellen hoe bang Palo moest zijn. Hij was agent van beroep, wist hoe dit soort zaken vaak afliep. Jan met de pet die naar een politieserie op tv zat te kijken dacht waarschijnlijk dat de zaak ondanks alles op eervolle wijze zou worden afgehandeld: een scherpschutter van de politie zou zich door de schoorsteen laten zakken en de slechterik afknallen.
Zou Halttunen het vernuft hebben om gebruik te maken van Palo’s kennis van wat er komen zou? Ook Palo was erbij geweest in Hirsala, hij wist wat voor omvangrijke operatie er werd gepland om schot te brengen in de zaak. En de situatie was nu nog veel ernstiger. Hoewel Halttunen ongetwijfeld niet zo’n goede schutter was als Huohvanainen, had hij wel een gijzelaar.
De koerier van de provinciaal korpschef onderbrak mijn gedachtestroom. Hij kwam mij halen voor een ondervraging. Het was warm in de auto van de korpschef, en de koffie die me werd aangeboden sloeg ik niet af.
“Ditmaal heeft Halttunen opgenomen, hij merkt waarschijnlijk dat de situatie kritiek begint te worden. Hij eiste een telefoon met luidspreker. Blijkbaar durft hij brigadier Palo niet met ons te laten spreken indien hij niet kan horen wat we tegen hem zeggen. Er worden onmiddellijk maatregelen getroffen.” Jäämaa nam een slok van zijn koffie, ikzelf warmde mijn verstijfde handen aan de mok en luisterde naar het rammelen van mijn maag. “Oké, brigadier Kallio, u bent dus de andere agent door wie Halttunen is verhoord. Hij is dus veroordeeld op grond van door u en brigadier Palo verricht onderzoek?”
“Inderdaad. De zaken op zich waren eenduidig en het bewijsmateriaal was onweerlegbaar.”
“Toch dreigde hij u beiden om het leven te brengen?”
“Precies. Ik had eerlijk gezegd verwacht dat hij zich in eerste instantie op mij zou richten.” Onwillekeurig had ik Jäämaa’s formele spreekstijl overgenomen. Eigenlijk was het ook eenvoudiger zo. Het was alsof ik niet over mijzelf en Palo sprak maar over mensen die ik niet kende.
“Waarom zou hij zich in eerste instantie op u richten?”
“Hij is immers veroordeeld voor beroving, en voor geweldpleging jegens vrouwen, gewoon voor de lol, zo leek het, in samenhang daarmee. En tijdens de verhoren was hij duidelijk geïrriteerd over het feit dat een van de ondervragers een vrouw was.”
Ik dacht opnieuw aan Halttunens lichtblauwe, ronde ogen, qua vorm en kleur babyogen bijna, en de blik daarin, die niet die van een baby was maar van een moordenaar. Ik dacht aan het lijk van Pentti Lindström dat met een zaag was verminkt, en aan de angst in Palo’s stem toen hij de elanden in het bos in Nuuksio had gehoord. “In feite hield brigadier Palo zich tijdens de verhoren bij voorkeur op de achtergrond, omdat het voor mij makkelijker was om Halttunen te stangen en hem op die manier zijn mond voorbij te laten praten. Hij neigde er nogal naar om op te scheppen over zijn daden, wat ons werk op zich eenvoudiger maakte.”
“Kunt u inschatten wat Halttunen met deze gijzeling beoogt? De zaak ziet er voor hem immers niet al te gunstig uit.”
“Ik begrijp zijn plannen niet. Ik had eerder verwacht dat hij mij en Palo ook echt wilde vermoorden, en ik ben van mening dat hij daar in zijn koelbloedigheid ook toe in staat is. Misschien acht hij de kans om weg te komen zonder gepakt te worden zo klein dat hij het nu maar met de moed der wanhoop probeert. Anderzijds weten we niet of er ergens handlangers op hem zitten te wachten.”
“Of anders wil hij gewoon alleen maar sterven, en wenst hij in elk geval één agent mee de dood in te voeren”, zei Jäämaa koud. Ook in samenhang met dat slachtoffer in Vesala destijds was een mogelijke stervenswens ter sprake gekomen. De jongen had, zo zei men, niet zichzelf durven doodschieten, maar had in plaats daarvan de politie gemanipuleerd dat te doen. Ik wist niet of dat waar was, ik wist niet wat ik van de collega moest denken die niet op de benen had geschoten maar hoger. Wellicht had hij voor zijn eigen leven gevreesd, dat zou iedereen hebben gedaan.
“U werkt al enige tijd samen met brigadier Palo. Kunt u inschatten hoe goed hij met een situatie als deze weet om te gaan?”
“Hij was heel erg nerveus als gevolg van de doodsbedreiging van Halttunen. Zijn allergrootste angst is nu bewaarheid. Is Palo’s familie eigenlijk ingelicht?”
“Voorzover ik heb begrepen heeft hoofdinspecteur Taskinen geprobeerd zijn vrouw te bereiken … Luistert u eens, brigadier Kallio, ik zou graag willen dat u voorlopig nog hier blijft. Wellicht is uw hulp nodig bij de onderhandelingen. Wat zei u overigens over die therapeut van Halttunen?”
Ik vertelde hem de weinige dingen die ik wist over Kari Hanninen, en Jäämaa zei dat hij ervoor zou zorgen dat de man werd opgehaald. Het was niet prettig om de warme auto uit te moeten stappen, terug naar de snijdend harde wind die inmiddels rechtstreeks over het meertje op ons af waaide. Gelukkig leek het erop dat Pihko was teruggekeerd met een tas vol eten.
“Had maar worst meegebracht, dan hadden we een kampvuur gemaakt om die te grillen”, grimaste Pertsa, en hij schoof een koud vleesbroodje in zijn mond. Ik beperkte me tot roggebrood met smeerkaas.
“Hé, wat gebeurt daar nu?” vroeg Pihko zich ineens hardop af. Een van de schutters van het provinciale korps maakte moedig een omtrekkende beweging over het ijs, en ging toen stap voor stap op weg naar het huisje. Instinctief gingen we aan de kant staan, om naar hem te kijken terwijl hij uit ons gezichtsveld verdween.
“Hij brengt er een telefoon naartoe”, legde ik uit.
“Ik neem aan dat ze Halttunen aan het bespieden zijn en hem onder vuur nemen zodra hij zich laat zien”, zei Pertsa, maar toen besefte hij: “Behalve dat hij Palo het ding natuurlijk laat ophalen.”
We klommen de rotsen op, een sparrenbosje in, van waaruit we zicht hadden op de veranda van het zomerhuis. We wisten dat we in de vuurlinie zaten, maar Halttunen had zijn handen ongetwijfeld vol aan het beheersen van de situatie zonder dat hij om zich heen zou gaan knallen. Toen de agent op het grondstuk bij het huisje was aangekomen, ging de deur open. Palo stapte naar buiten.
Er ontsnapte een eigenaardig gepiep aan Pihko. We konden de blik op Palo’s gezicht niet zien, zagen alleen dat hij gebukt en schuifelend op de telefoon af kroop die de agent in de tuin had neergelegd. We zagen ook de mond van het geweer die door de bijna niet-bestaande kier in de deur stak en op Palo’s rug gericht was.
“En nu naar de ramen aan de zijkant en die kerel met kogels volstoppen! Waar zitten die kloothommels op te wachten! Godverdomme!” vloekte Pertsa toen Palo door de deur weer in het huisje verdween.
“Ik denk dat ze hem niet zomaar kunnen afslachten. Er staan daarginds ook een paar tv-camera’s te wachten”, merkte Pihko op.
“Laat die ook opsodemieteren! Waarom zouden we die vent moeten sparen? Ook ik betaal het belastinggeld waarvan hij jarenlang lekker warm in de gevangenis wordt onderhouden. Godskolere, dan schrijven ze dat de politie veel te gretig schiet, maar heeft iemand het ooit over de gretigheid waarmee die bandieten de trekker overhalen? Iedereen kan tegenwoordig het leger in om wapens te jatten, maar zodra een van ons ook maar één haar op het hoofd van zo’n klootzak krenkt, zitten de media ons meteen op het dak!”
“Ik denk dat ze proberen het tot de volgende ochtend te rekken, waarschijnlijk is het alleen maar verstandig om tijd te winnen. Die Larha viel uiteindelijk toch ook in slaap”, zei ik kalmerend, en ik gebaarde de anderen dat ze uit de vuurlinie moesten komen.
“En als jij daar nou eens binnen zat en niet Palo? Wat zou jij verwachten dat de politie zou doen? Een beetje in alle rust sokken breien terwijl jij in levensgevaar verkeert?” blafte Pertsa me toe.
“Ga Jäämaa vertellen wat ie moet doen”, snauwde ik terug. Taskinen maakte zich los uit een grote groep agenten en liep op ons af.
“Jäämaa heeft zojuist met zowel Halttunen als Palo gesproken. Halttunen dreigt Palo dood te schieten als hij niet binnen twee uur een vluchtauto en vijfhonderdduizend markka krijgt.”
“En Palo?” vroeg ik.
“Bang. Hij had toevallig handboeien bij zich, helaas, en Halttunen heeft hem daarmee vastgezet aan de wand van de open haard. Volgens Jäämaa bad hij ons om op Halttunens eisen in te gaan. Bad hij voor zijn leven.”
Pertsa’s gezicht verstrakte, ik vroeg me af hoe hij zou handelen als hij daar zat in plaats van Palo. Uiteindelijk zou ook hij waarschijnlijk voor zijn leven bidden, helemaal nadat hij de opengezaagde buik van Halttunens vader had gezien.
“Niemand dwingt jou en Pihko om te blijven”, ging Taskinen verder tegen Ström. Het was gaan schemeren, de eerste zoeklichten waren al ontstoken. De wolken aan de overzijde van het meertje glansden als goudrode flarden. De mannen gaven Taskinen geen antwoord, trokken zich alleen nog maar dieper terug in de bescherming van hun jassen. Pertsa’s neus was roodgloeiend van de kou, de grote poriën gaapten als tientallen boze monden. Iemand riep Taskinen terug naar de commandopost.
“Godvergeten koud”, klaagde Pertsa. “Zetten ze daar soms een veldtent op of zo? Daar zouden we ons kunnen opwarmen. Kijk ’s, goed zo, nu jagen ze de journalisten weg. Misschien gaat er eindelijk iets gebeuren.”
De rij burgerauto’s vertrok inderdaad naar de Nuuksiontie, hoewel er uit die richting een verhitte woordenwisseling klonk die door de wind werd meegevoerd. Ik vroeg me af of er een televisie of een radio in het huisje was, die Halttunen althans deze ene avond een ster lieten zijn. Misschien was dat het enige wat hij wilde, de roem van een legende, al was het maar voor een halve dag. Tegelijkertijd zou ook Palo beroemd worden. Ik hoopte dat mijn eigen naam niet in verband met deze zaak zou worden genoemd.
Taskinen voegde zich weer bij ons, zijn gezicht stond zo mogelijk nog strakker dan voor die tijd. “In de buurt van Hämeenlinna is het lichaam van een man gevonden, hij is met een geweer in zijn rug geschoten. Op basis van de met bloed besmeurde bankbiljetten die bij het lijk zijn aangetroffen moeten we aannemen dat het om de andere overvaller van de bank in Teisko gaat. Ook de videobeelden die in de bank zijn gemaakt bevestigen dat vermoeden. De man is een maand geleden vrijgelaten uit de gevangenis in Helsinki, zijn naam is Jouni Tossavainen. Zat overigens in hetzelfde cellenblok als Halttunen.”
Niemand gaf commentaar, het leek allemaal zo onzinnig. Onze aandacht werd heel even getrokken door het gebrom van een helikopter die uit zuidelijke richting kwam aanvliegen. Kort daarop cirkelden er diverse heli’s boven het meertje.
“Jäämaa heeft contact gehad met het politiedepartement van het ministerie van Binnenlandse Zaken. De operatie wordt nu van daaruit geleid. Er zitten scherpschutters in de heli’s. Blijkbaar willen ze Halttunen eerst even een tijdje laten bibberen voordat ze gaan onderhandelen. We moeten er ook op voorbereid zijn dat Halttunen wellicht samen met Palo naar buiten stormt. De mogelijkheid om gas via de schoorsteen naar binnen te schieten wordt op dit moment bekeken.”
Een ratelende serie schoten onderbrak Taskinens woorden. Instinctief lieten we ons op de grond vallen; Pertsa kwam half boven op mij terecht, en de stank van zijn aftershave deed me kokhalzen. Ik richtte mijn blik net ver genoeg omhoog om te zien dat de schoten uit het raam aan de rechterzijde van het huisje kwamen. Het geknal leek niet gericht te zijn, en doofde al na tien seconden. Ik probeerde me af te vragen hoe de schoten hadden geklonken. Had Halttunen alleen maar naar buiten geschoten, of waren de eerste geluiden vanuit het huisje gekomen? Met andere woorden, was Palo nog in leven?
Na enige tijd durfden we overeind te komen. In het huisje was een flakkerend lichtschijnsel te zien, blijkbaar was er een kaars aangestoken. Nog even en het zou donker zijn. Ik moest plassen. Er zorgvuldig voor zorgend buiten de vuurlinie te blijven liep ik het dichte bos in om een kleine boodschap te doen. Gelukkig had ik papieren zakdoekjes bij me.
Vanuit het bos gezien leek het gebied, dat door de zoeklichten helder werd afgebakend, voornamelijk op een militair kamp. Hier en daar gloeide er een zaklamp of het uiteinde van een sigaret, gewapende mannen sjokten heen en weer, intussen in hun telefoons pratend. De helikopters hadden zich buiten het bereik van de schoten teruggetrokken, maar het onverdraaglijke brommende geluid dat ze maakten echode nog steeds in de verte, vanuit zuidelijke richting. Ik vroeg me af of ik de enige vrouw was in het gezelschap. Misschien dat er ook nog eentje ergens het verkeer stond om te leiden, maar in principe was dit een kwestie van oorlogje spelen door een uit mannen bestaande legerleiding en speciaal getrainde kerels, met ten minste één mensenleven als inzet.
Iedereen kreeg de opdracht positie in te nemen, want de komst van de helikopters had Halttunen woedend gemaakt, en hij had gedreigd door te gaan met schieten als ze niet werden weggestuurd. Halttunen sprak blijkbaar nog steeds met Jäämaa, de opnameapparatuur in het commandocentrum liep althans nog. Tegelijkertijd zag ik hoe een paar lichtvoetige zwarte figuren zich losmaakten uit de schaduwen en gedurfd achter het huisje kropen. Ik besefte dat ze probeerden een microfoontje op de muur te bevestigen, zodat men de bewegingen van Halttunen en Palo, en mogelijk ook de gesprekken tussen hen beiden, de hele tijd zou kunnen volgen.
De poging slaagde blijkbaar, want het duurde maar heel even of de microfoonmannen keerden terug achter de veilige linies. Iemand begon ons steeds nauwkeuriger te groeperen. In feite hadden Pihko, Ström en ik hier helemaal niets te zoeken, maar men had evenmin het hart om ons weg te jagen. Palo was onze collega, en bovendien kon ik me beroepen op de inschatting van Jäämaa dat men mij misschien nog nodig had. Pihko en ik bleven zoveel mogelijk uit het zicht op de uitkijk staan, maar Pertsa, die naar het scheen ongewapend was, marcheerde naar de materiaalwagen om een geweer voor zichzelf te halen. Hij kwam terug bij ons en riep dat men met Palo had gesproken; blijkbaar was die lichamelijk in orde, maar geestelijk aan het instorten. Vervolgens sloop Pertsa verder, alsof hij ervoor wilde zorgen dat als Halttunen in de vuurlinie geraakte, hij de eerste was die zou toeslaan.
“Wat zijn die daar van plan?” peinsde Pihko, terwijl hij heen en weer huppelde. In de kou wasemde zijn adem om hem heen als een wolk, waarachter zijn gezicht heel even aan het oog werd onttrokken.
“Dubbele tactiek, lijkt me. Aan de ene kant proberen ze tijd te winnen, aan de andere kant helpen ze Halttunen eraan herinneren dat we hier met velen zijn. Als die microfoons zo nauwkeurig zijn als ik vermoed, kunnen ze met behulp daarvan horen wanneer Halttunen slaapt. En dan slaan ze toe. Dat kan overigens best een tijd duren, een paar etmalen wel.”
“Ben je van plan hier de hele tijd te blijven?”
“Ik ben nu al één blok ijs, waarschijnlijk kan ik maar beter naar huis gaan om te slapen, als Jäämaa dat toestaat. Is er nog brood? Ik heb alweer honger.”
Ik knaagde op roggebrood met smeerkaas en dronk sinaasappelsap, en luisterde naar Pihko’s gepeins over de vraag wat er zou gaan gebeuren. Zijn plannen waren minder bloederig dan die van Pertsa, maar ook die van hem ademden wraaklust jegens Halttunen. Toen ik klaar was met eten wierp Pihko me een steelse blik toe, en hij vroeg terloops: “Ben je blij dat Palo daar zit en niet jij?”
Onwillekeurig moest ik glimlachen, dat was zo’n achterlijke vraag: “Uiteraard! Net zo goed als Palo blij zou zijn als ik daar zat! Hé, wat is daar aan de hand?”
Een indrukwekkend uitziende rode Chevrolet, model begin jaren zestig, draaide het schijnsel van de zoeklichten in. Ik kon de kenmerken van de man die uitstapte niet goed onderscheiden, maar de wapperende jas en het vrij dikke, blonde haar dat op de schouders viel deden denken aan een leeuw. Ik kende de man ergens van. “Wie is dat?” vroeg Pihko.
“Ik weet het niet zeker, maar ik zou me kunnen voorstellen dat het Kari Hanninen is, de astroloog en therapeut die ook Halttunen onder behandeling heeft gehad.”
Ik had dat voorjaar ooit met een half oog een tv-discussie gevolgd, waarin de leiders van een vereniging met de naam Scepsis ruzieden met vertegenwoordigers van pseudo-wetenschappen. Het was één groot hopeloos gezeur geweest, en bovendien was Antti begonnen me gepassioneerd te verleiden, en dus hadden we de tv uitgezet zodat die ons niet zou storen bij onze vrijage. Desondanks kon ik me de zelfverzekerde repliek van Hanninen nog herinneren, die beweerde dat hij erin was geslaagd grenswetenschap en zielkunde, astrologie en psychologie met elkaar te combineren.
Hanninen verdween naar het commandocentrum en wij gingen verder met bevriezen, te midden van de dadeloosheid. Ik wist dat ik zo meteen maar beter kon opstappen. Ik kon op geen enkele manier van dienst zijn, hoe graag ik dat ook wilde. Bovendien moest ik alweer plassen.
Ik wilde net het bos in gaan toen Taskinen me kwam ophalen om naar het commandocentrum te gaan. Blijkbaar had men mij nodig voor het maken van een karakteranalyse van Halttunen.
Er was daadwerkelijk een soort tent neergezet op een paar honderd meter van het zomerhuis. Daarbinnen gloeide een heerlijk warme kachel; ik drukte me er zo dicht mogelijk tegenaan, om te ontdooien voordat ik me naar de tafel van Taskinen en Jäämaa begaf, waar ook de man van wie ik vermoedde dat het Kari Hanninen was aan zat, alsmede een paar andere, afgaande op hun stijl en manier van kleden, belangrijke heren. Bij de achterwand van de tent stonden bandrecorders te draaien, waar een paar mannen met koptelefoons naast zaten. Blijkbaar kon men horen wat er zich in het huisje afspeelde.
“Dit is brigadier Kallio, de andere rechercheur die Halttunen in Espoo heeft verhoord. Inspecteur OOV Koskivuori van het ministerie van Binnenlandse Zaken, assistent-manager Matala van de centrale gevangenis in Helsinki, therapeut Kari Hanninen, bij wie Halttunen in behandeling is geweest. Gaat u zitten, brigadier Kallio”, zei Jäämaa beleefd.
Hanninen trok een stoel naar zich toe waar ik op kon gaan zitten, zijn hand raakte heel even mijn rug, duidelijk met opzet. Van dichtbij zag hij eruit als een voormalige rockster die de veertig had weten te halen en die zijn charisma nu op mij wilde afstralen. Blijkbaar was het voor hem een volkomen automatisch gebaar dat door iedere willekeurige vrouw werd opgewekt, want met mijn haren die platgedrukt waren door de veiligheidshelm en mijn rode druipneus leek ik toch nauwelijks de moeite van het flirten waard.
“Het is onze bedoeling om samen na te denken over de vraag wat Halttunen van plan is, en zijn gedrag te voorspellen. We zouden eveneens kunnen bekijken met welke tactiek we hem het beste zover kunnen krijgen dat hij zich overgeeft, of althans dat hij zijn gijzelaar laat gaan.”
Ik kreeg koffie en een broodje met ham. We waren net klaar met het bespreken van Halttunens criminele loopbaan, toen er buiten opnieuw schoten klonken.
“Halttunen schiet naar buiten!” liet iemand ons weten. “Zijn hoofd staat precies goed, proberen?”
“Niet op het hoofd, zoek alleen maar dekking.” Koskivuori dacht niet lang na over zijn antwoord. Kort daarop hield het schieten op. Voordat we verder konden gaan met onze overpeinzingen belde Halttunen naar het commandocentrum. “Jullie hebben nog een uur de tijd om me een vluchtauto te bezorgen. Daarna vliegt het zomerhuis de lucht in. Palo heeft niet wat je zegt zin om te sterven. Heeft ook in zijn broek gescheten. Dit hier zijn dermate harde knallers dat jullie het ook nog warm gaan krijgen.”
Het was akelig om Halttunens uitdrukkingsloze, enigszins schelle stem opnieuw te horen, die dreigementen uitte die door tientallen oren werden gehoord dankzij de luidspreker die in de tent was geplaatst. Hij ratelde nog een tijdje wat voorwaarden en bedreigingen af, en zijn stem klonk zo vervormd van wanhoop dat ik begon te vermoeden dat er over een uur echt iets verschrikkelijks stond te gebeuren. Uiteindelijk gaf hij het woord aan een stotterende Palo.
“Ik smeek jullie om die vluchtwagen. Laat Halttunen gaan als jullie niet willen dat er doden vallen. Jyrki, als jij daar nog bent, zeg dan tegen die lui dat ik een vrouw heb en zes kinderen …”
Taskinens ogen keken snel in de mijne, en fixeerden zich toen op die van degenen die de macht hadden om te beslissen. Hanninen naast mij zat druk te gebaren, hij wilde met Halttunen praten.
Op zich was het onzinnig om een auto te eisen. Halttunen snapte ongetwijfeld dat daar opsporingsapparatuur in zou worden aangebracht, hij zou onmogelijk kunnen vluchten. Uiteraard zou hij Palo willen meenemen. Maar alleen al de verplaatsing vanuit het zomerhuis naar de auto zou behoorlijk wat risico met zich meebrengen, hoezeer hij zijn best ook zou doen om Palo als schild te gebruiken.
Halttunen was opnieuw aan de telefoon, en aan onze kant had men de hoorn aan Hanninen gegeven.
“Hoi, Markku, Kari Hanninen hier.” Hanninens stem klonk laag en hypnotiserend, spinnend, het voelde vreemd dat hij op die toon tegen een andere man sprak. “Zo te zien heb je jezelf behoorlijk in de shit gewerkt. Je wilt ongetwijfeld niet het leven laten. Ook de sterren zeggen dat het je tijd nog niet is.”
Ik luisterde betoverd toe terwijl Hanninen met vleiende stem doorging met het temmen van de leeuw. Hij wist duidelijk heel goed hoe je tegen Halttunen moest praten. Diens grootspraak werd minder, en uiteindelijk stemde hij er zelfs mee in om met Koskivuori te onderhandelen. Vrijlating van Palo wilde hij desondanks niet eens overwegen. Palo zou met hem meekomen in de vluchtauto.
“En als we nou eens ruilen, dat ik met je meekom?” stelde Hanninen, die door Halttunen opnieuw aan de telefoon was gevraagd, moedig voor.
De anderen om de tafel trokken bezorgd hun wenkbrauwen op: er was niet afgesproken te proberen een ruil tot stand te brengen.
“Aan een agent heb ik meer dan aan jou. De enige voor wie ik Palo eventueel inruil is dat grietje, die Kallio of hoe heet ze ook weer.” Het blok ijs in mijn maag, dat al was gesmolten, bevroor bijna opnieuw toen die idioot van een Hanninen antwoordde: “Ze is hier, wil je met haar praten?”
De anderen maakten heftige gebaren en schudden wild hun hoofd, en Jäämaa nam het woord: “Therapeut Hanninen heeft niet de bevoegdheid om wat voor ruil dan ook overeen te komen. Laten we het nog even over die auto hebben …”
“Ik wil met die Kallio praten.”
“Ze is nu even niet …”
“Ik wil met Kallio praten. Of willen jullie dat ik Palo’s tenen tot moes schiet? Ik heb ze hier precies goed onder schot.”
Ik had het gevoel dat iedereen in de tent me aanstaarde. Ik greep de hoorn, ook al was ik ervan overtuigd dat ik geen woord zou kunnen uitbrengen. “Hoi. Brigadier Maria Kallio hier. En hoi Palo. We zien elkaar zo weer.”
“Jammer, Maria, dat jouw auto vandaag op zo’n opvallende plek stond dat ik niet het risico kon nemen die te kraken. Ik was vanochtend bij het Cultureel Centrum in Espoo. Ik heb je gezien. Eigenlijk had ik jou mee willen nemen. Je bent ook vast en zeker een betere kok dan deze Palo.”
“Kan zijn.” Mijn stem zat opnieuw vast in mijn keel, en ik kon niets bedenken om tegen Halttunen te zeggen. Het hele gesprek was niets meer dan een gokspel, ik was ronduit woedend op Hanninen vanwege het feit dat hij mijn aanwezigheid had onthuld. Dat gooide de zaak alleen maar overhoop.
“Wat zou je ervan zeggen als ik beloofde Palo te laten gaan, op voorwaarde dat jij in zijn plaats meekomt? Ik heb vrouwen altijd al leuker gevonden dan mannen. We zouden het hartstikke leuk kunnen hebben met ons beidjes. Hoe denk je erover, Maria? Ga je mee een ritje maken?”