5
Nadat Johanna was vertrokken staarden Pertsa en ik elkaar verbijsterd aan. Johanna had ons steeds opnieuw verzekerd dat Leevi Elina had vermoord. Ze had zelfs beweerd dat het juist Säntti was geweest met wie Elina een wandeling had gemaakt op de avond van haar verdwijning, niet Joona Kirstilä. Concrete bewijzen had Johanna echter niet voor haar verdenkingen, de wens leek eerder de vader van de gedachte. Als Leevi Säntti Elina om het leven had gebracht, zou Johanna de kinderen krijgen.
De kinderen … Ik bedacht dat ik in alle consternatie over de afscheidsbrief vergeten was aan Aira Rosberg te vragen of Elina zwanger was geweest, of dat ze een gynaecologische ingreep had ondergaan die om een of andere reden niet in haar patiëntendossier was terug te vinden. Dat moest ik later zeker nog doen.
“Laten we wat gaan eten”, zei Pertsa uiteindelijk. Ik wierp een blik op de klok. “Geen tijd. Marttila is hier om één uur.”
“Die kan goddomme toch wel even wachten! Ik kan jouw maag ook op vijf meter afstand horen knorren!”
Ik stond al op het punt me gewonnen te geven toen de telefoon ons onderbrak. Het was Haikala van de patrouille, rechtstreeks vanaf de Helsinginkatu. Milla Marttila was niet thuis, of deed in elk geval niet open en nam ook de telefoon niet op.
“Wat doen we nu?” Haikala klonk geïrriteerd, hij vond het onzinnig om mensen van huis op te halen, en helemaal wanneer er geen sprake was van een arrestatie.
“Is er een huismeester?”
“Er hangt daar een briefje van een of andere conciërge aan de muur. Maar we hebben toch geen huiszoekingsbevel?”
“Eh, nee. Maar … Wacht nog maar heel eventjes; het was geloof ik toch de bedoeling om Marttila om twintig vóór op te halen? Misschien is ze gewoon even snel ergens naartoe.”
Ineens werd het holle gevoel in mijn maag niet alleen maar door de honger veroorzaakt. Eerst verdween Elina, nu Milla. Of kon je het beter ‘vluchten’ noemen? Misschien had Milla Elina vermoord, haar dwars door het bos gesleept voordat ze was teruggekeerd naar de stad, en was ze vervolgens op de vlucht geslagen.
En had ze zichzelf iets aangedaan.
“Ik ga hier in elk geval niet op iemand zitten wachten”, gromde Pertsa. “En wat dan nog als die trut is verdwenen? Of was ze je belangrijkste verdachte?”
“Nee. Nog niet tenminste. Ze is meer een getuige die ons kan helpen de gangen van Rosbergs vriend na te gaan.”
“Dan zorg je dat je die vriend in je fikken krijgt. Come on, we gaan nu eten. Neem je pieper mee.”
“Nee, ik geloof dat ik even naar de stad ga.” Ik bedacht dat ik op weg naar de apotheek heel goed even langs de Helsinginkatu kon rijden. Pertsa haalde zijn schouders op en verdween. Ik nam mijn telefoon mee, haalde mijn eigen auto en reed eerst naar de apotheek in Tapiola. Ik had het gevoel dat iedereen me daar zat aan te kijken terwijl ik de als meest betrouwbaar aangeprezen zwangerschapstest uitzocht en die bij de kassa afrekende. Ik had zonder meer zin om meteen naar huis te rijden en daar de test uit te voeren, maar draaide de neus van de auto toch richting ringweg I en Helsinki in plaats van richting Henttaa. Terwijl ik bij de kruising in Otaniemi voor het stoplicht stopte, belde Haikala opnieuw. “Die vrouw heeft zich nog steeds niet laten zien, en helemaal zeker weet ik het ook niet, maar ik geloof dat ik gas ruik bij haar huisdeur.”
“Wel godverdomme, nee! Ga die conciërge halen, ik ben al onderweg daar naartoe!”
Die klooierige Fiat had natuurlijk geen zwaailichten. Ik scheurde een twintigtal kilometer per uur te hard door Lehtisaari en Kuusisaari, en draaide bij de stoplichten in Munkkiniemi nog net door geel de Paciuskatu op. Er viel opnieuw een behoorlijke sneeuwbui, en op de Tukholmankatu reed een sneeuwschuiver die het verkeer ophield. Ik schoot brutaal via de tramrails aan hem voorbij, al besefte ik ook dat mijn haast nergens op sloeg. Als Milla had besloten haar hoofd in een gasoven te stoppen, wat kon ik dan nog beginnen?
De patrouillewagen stond voor een oude, geelgepleisterde flat geparkeerd. Er stond in elk geval nog geen ambulance naast. Ik zette de Fiat op de stoep en schoot naar binnen. Ergens op een bovenverdieping klonk gedreun en onbestemd lawaai. De lift was bezet, zodat ik via de trap naar de vierde verdieping draafde. Daar werd ik in mijn vaart gestuit door de rug van een man in een blauw pak. Aspiranten Haikala en Akkila stonden geboeid toe te kijken terwijl een naar bier stinkende, zwetende conciërge met onvaste hand een poging deed de deur van Milla Marttila’s appartement met een loper te openen. De man had een kater die werkelijk alle records brak, hij leek wel een dirigent met zijn heen en weer zwiepende handen. Uiteindelijk kreeg Akkila mij in de gaten; hij vermande zich en nam de conciërge de sleutel af. “Laat u mij maar even.”
Het duurde maar heel kort of het slot was open, en binnen in het appartement was inderdaad een scherpe, misselijkmakende gaslucht te ruiken. Mijn maag voelde alsof iemand er een sneeuwbal tegenaan had gegooid, die tegelijkertijd smolt en in koud zweet veranderde. Maar ik kon nog steeds niet naar Milla toesnellen, aangezien de ketting op de deur zat. Ik probeerde mezelf tevergeefs door de twintig centimeter speling die de ketting toestond heen te wurmen, terwijl ik ondertussen Milla’s naam riep. Toen hield ik stil om te luisteren: was er ergens een gedempt gesis hoorbaar?
“Hebt u een tang?” vroeg Akkila aan de conciërge, die de vraag duidelijk niet meteen begreep.
“’k Geloof dat me gereedschapskist nog thuis staat.”
“Als ik het eens probeer?”
Ik wist dat Haikala verschillende vechtsporten beoefende, zoals karate en kickboksen, en ik ging aan de kant. Haikala, een gast die eruitzag als een tienkamper en die een jaar geleden rechtstreeks vanaf de politieschool bij ons terecht was gekomen, posteerde zich inderdaad in gevechtshouding voor de deurketting.
“Ik ga proberen de scharnieren los te trappen”, zei hij, vlak voordat hij zijn been ophief om een snelle beweging te maken.
Maar Milla was nog sneller. Ze ragde de ketting weg en precies op het moment dat Haikala omhoogsprong om te schoppen vloog de deur naar buiten toe open. Hij vloerde niet alleen Haikala, maar ook de conciërge, die onder Haikala terechtkwam en het uitgilde van de pijn toen een bierflesje dat hij in zijn binnenzak had gestopt, kapot brak en een jaap in zijn linkerzij veroorzaakte.
“Goddomme nog aan toe, wat is hier allemaal aan de hand?” Milla was zo te zien rechtstreeks onder de douche vandaan gekomen, er zat in elk geval een handdoek om haar hoofd gewikkeld en ze droeg een helderrode, uiterst korte kanten peignoir. Onopgemaakt leek haar gezicht zacht als dat van een kind, maar de blik in haar ogen was ondoordringbaar.
Terwijl Haikala overeind kroop en samen met Akkila de verwondingen van de conciërge aan inspectie onderwierp, begon ik de situatie uit te leggen. Toen ik bij de gaslucht aanlandde slaakte Milla een gil: “Godverdomme, Asikainen!” en ze schoot naar binnen.
Ik liep de schemerige gang in. De keuken lag ergens aan het einde daarvan, en terwijl ik ernaartoe liep werd de gaslucht steeds dikker.
“Die godvergeten achterlijke mannetjesputter heeft pap gekookt voor z’n ontbijt en het gas niet uitgedaan! Wel godverdomme! Goed dat ik nog geen tijd heb gehad voor een ochtendpeuk!” Milla deed met een hand het gas uit en opende met de andere het raam.
“Wie is Asikainen?”
“Niemand, die heeft hier alleen de nacht doorgebracht. Wat zitten jullie hier godverdomme op dit tijdstip in te breken, ik moest toch pas om drie uur in Espoo zijn?”
“Om één uur. En jij hebt zeker de deurbel en de telefoon niet gehoord?”
“Ik heb het geluid van de telefoon uitgezet nadat jij had gebeld, dat ik niet nog een keer uit bed zou worden gebeld door zo’n idioot. Goddomme, ik heb tot vier uur vannacht gewerkt, je moet wel geschift zijn om mij om negen uur te bellen.”
“Had je de deurbel ook afgezet?”
“Ik doe de deur niet open als ik niet weet wie er heeft aangebeld, het wemelt hier van die kloterige Jehova’s en andere aanranders. Bovendien stond ik onder de douche.”
Ik was ervan overtuigd dat Milla de hele warboel met opzet had veroorzaakt, maar ik had de puf niet om daarover te gaan staan ruziën. Ik zou dat verhoor ook hier ter plaatse kunnen afnemen, ik had nota bene twee agenten bij me. Op de terugweg zou ik dan Kirstilä mee kunnen nemen naar het bureau.
De agenten en de bloedende conciërge waren ondertussen ook naar binnen gestrompeld. De conciërge had ook zijn hoofd nogal akelig gestoten toen hij was gevallen. Arme kerel. Ik verzocht Akkila de man naar de eerste hulp te brengen.
“Ben ik goddomme soms een ambulance of zo”, mompelde hij, terwijl hij nog snel een hoopvolle blik op de schaarsgeklede Milla wierp. Haikala daarentegen sputterde helemaal niet tegen toen ik voorstelde om Milla’s verhoor hier af te nemen, om tijd te besparen.
“Kleed je in alle rust aan, het is geen kwestie van leven of dood.” Ik draaide Joona Kirstilä’s nummer en sprak met hem af dat we hem over een uur of wat zouden ophalen. Hopelijk zou hij niet de benen nemen. Kirstilä’s stem klonk somber, huilerig bijna, en heel even was ik er bang voor hem te ontmoeten.
Milla maakte op geen enkele manier aanstalten om zich aan te kleden. Ze genoot duidelijk van het feit dat Haikala niet zo goed wist waar hij kijken moest. Milla’s lichaam had meer weg van een goedgetrainde Marilyn Monroe dan dat het aan het huidige ideaalbeeld van de magere, pezige vrouw voldeed. Ze was gewelfd en zacht, haar welvingen tekenden zich ongehinderd af onder de kanten peignoir die haar achterste ternauwernood bedekte terwijl ze bezig was in de keuken, waar ze het koffiezetapparaat aanzette en een pak cornflakes opdiepte uit de kast.
“Ik heb nog geen tijd gehad om iets te eten, willen jullie ook wat?”
De gaslucht die zich in de keuken had vastgezet deed me opnieuw kokhalzen, en ik wist dat koffie op de nuchtere maag de situatie alleen maar zou verergeren. Maar ik kon toch ook geen cornflakes gaan zitten malen. Heel even overwoog ik om de boel af te zeggen, maar het leek me van belang om Milla te spreken voordat ik Joona Kirstilä zou ontmoeten.
Zo te zien bestond Milla’s flatje uit een keuken en een bediendenkamer die van het daarnaast gelegen appartement waren afgescheiden. De keuken leek ook dienst te doen als zitkamer, want er stonden behalve een kleine tafel en twee stoelen ook een hobbelige bank, een leunstoel en een dressoir, waar een tv op stond. Haikala was op de bank neergeploft en schakelde de opnameapparatuur in, ik ging tegenover Milla zitten aan de tafel en probeerde de microfoon zo neer te zetten dat hij ons beider stemmen netjes zou registreren.
“Milla Susanna Marttila, geboren op acht november negentienvijfenzeventig, van beroep erotisch danseres.” Dat laatste fluisterde ze op suggestieve toon rechtstreeks tegen Haikala, maar het beeld van de verleidster ging aan diggelen toen ze haar mond volpropte met cornflakes.
“Hoe lang kende je Elina Rosberg al?” Ik had geen zin haar met het officieel klinkende ‘u’ aan te spreken dat bij verhoren gebruikelijk was, aangezien ik van begin af aan alle vrouwen op Rosberga had getutoyeerd, met uitzondering van Tarja Kivimäki.
“Sinds die cursus geestelijke zelfverdediging, waar jij ook een lezing hield.”
“Waarom ben je die cursus gaan volgen?”
Dat had weliswaar niet direct met de kwestie te maken, maar ik was nu eenmaal nieuwsgierig.
Milla wierp even een blik op Haikala, vervolgens op mij. “Ik besefte waarschijnlijk niet dat het om iets geestelijks ging. Het ging mij alleen maar om de zelfverdediging, want als je van je werk komt heb je vaak kerels aan je kont hangen.”
Milla zei niets over de verkrachting die ze tijdens de cursus ter sprake had gebracht. Godverdegodver, ze zat hier duidelijk de keiharde tante uit te hangen voor Haikala, en vasthouden aan die rol was belangrijker dan antwoord geven op mijn vragen.
“Ik kreeg tijdens die zelfverdedigingscursus de indruk dat je het niet al te zeer naar je zin had op Rosberga. Toch woonde je er volgens Aira praktisch nadat de cursus voorbij was. Waarom ben je er gebleven?”
Milla slikte een hap cornflakes door en keek me dreigend aan. “Wat heeft het feit dat ik gebleven ben met Elina’s dood te maken?”
“In zoverre dat je heel intensief met Elina te maken had. We kunnen bijvoorbeeld nog steeds de mogelijkheid van een zelfmoord niet uitsluiten. Wellicht heb jij een verandering in Elina waargenomen terwijl je op Rosberga woonde, of in een van de personen die haar dierbaar waren.”
Mijn repliek werd vergezeld door het woedende geknor van mijn maag, dat gegarandeerd op de opnameband te horen was. Milla schoof het pak cornflakes naar me toe. Ik schudde mijn hoofd, hoewel de extra knapperige chokoflakes, die je volgens de reclame zo sterk maakten als een tijger, me voor het eerst van mijn leven de moeite van het proberen waard leken. Milla at haar eigen flakes op, de melk die erover was geschonken was er chocoladekleurig van geworden. Het gebaar waarmee ze de melksnor van haar bovenlip veegde was duidelijk voor Haikala bedoeld. Ze nam zelfs nog de tijd om een sigaret op te steken voordat ze antwoord gaf op mijn vraag. Ze keek geen van ons beiden nog langer aan, maar staarde in plaats daarvan strak naar het metalen uiteinde van de microfoon.
“Ik ben twee dagen nadat die buurman me had verkracht naar die cursus gegaan. Ik belde toevallig naar zo’n verkrachtingscrisislijn, en daar zeiden ze dat er plaats was bij een of andere cursus, daar zou ik baat bij kunnen hebben. Ik had natuurlijk al eerder over Elina gehoord, las wel eens wat in van die vrouwenbladen, en die psychologische column in Mijn favoriet, toen ik nog echt zo’n koter was …” Milla trok haar benen op onder haar achterwerk, kroop in elkaar als om zichzelf te beschermen. “Ik kon toch zeker niet werken, ik zat helemaal onder de blauwe plekken en schrammen. Ik heb geprobeerd ze weg te schminken, maar Rami, de eigenaar van Fanny Hill, zei dat hij me niet aan het werk wilde hebben als ik er zo uitzag. Hij beval me na de kerst terug te komen, als de wonden waren geheeld. Zwaar klote natuurlijk, er werden nog volop adventsfeestjes gehouden en er was enorm veel vraag naar solodanseressen, maar er was niets aan te doen.”
“Je bent dus met ziekteverlof gegaan?”
Milla grimaste tegen de microfoon.
“Zo kun je het nou ook weer niet noemen. Ik heb een tijdelijke arbeidsovereenkomst, daarin is van ziekteverlof geen sprake. Maar hij beloofde in elk geval dat ie me terug zou nemen. Je hoeft niet te zeggen dat het een klootzak is, dat weet ik zo ook wel. Maar hoe dan ook, ik ben toen maar gewoon op Rosberga gebleven, omdat … omdat … omdat ik bang was voor die buurman, verdomme! Ik kokhalsde al bij de gedachte dat ik hem tegen het lijf zou lopen. En waarschijnlijk besefte Elina dat ook, hoewel ze bleef zaniken dat ik aangifte moest doen bij de politie. Vóór de kerst zijn we nog hier geweest om een deurketting aan te brengen.”
“Wat heeft je er uiteindelijk toe gebracht om naar huis terug te keren?”
“Daar op Rosberga was het ook niet uit te houden! Die teef van een Kivimäki zat me aan te staren alsof ik een smerig stuk vlees was, Johanna liep jankend te hunkeren naar haar kids, en die ene, die Niina, zat ofwel een soort klassieke shit op de piano te rammen of over horoscopen te zeuren. Ik ben blijkbaar een drievoudige schorpioen, daarom ben ik ook zo’n klerewijf. Die Niina heeft het waarschijnlijk wel makkelijk, dat ze alles aan de hand van sterrenbeelden kan verklaren. Ik besloot te vertrekken, aangezien Elina ’m ook was gesmeerd, en niemand hield me tegen.”
“Je hebt Elina dus op de avond van tweede kerstdag voor het laatst gezien?”
“Dat heb ik toch al verteld, moet je me daar nou weer over doorzagen?” Milla hief haar blik op van de microfoon, en ik kon zien dat het praten over de verkrachting haar niet in de koude kleren was gaan zitten. Hoe zat het eigenlijk met die incestervaringen, wat voor leven had dit meisje achter de rug? Wat mij betreft was Milla een meisje, ondanks alle vreselijke ervaringen. Ik wist niet waar dat door kwam – door haar puberale manier van spreken misschien?
“We hebben tegenstrijdige informatie over de vraag met wie Elina een wandeling aan het maken was. Je hebt eerder gezegd dat je haar in het gezelschap van Joona Kirstilä had gezien.”
“Ik zag en hoorde ze. Ik merkte dat ze in mijn richting kwamen aanlopen, en ik wilde niet dat Elina me zou vragen waar ik naartoe ging. Ik ben tussen een stel sparren gedoken die langs de kant van de weg stonden, om me te verstoppen. Ze hebben mij niet opgemerkt, ze waren zo druk over hun eigen zaken aan het praten.
“En je bent er absoluut zeker van dat het Kirstilä was?”
“Wel godverdomme, ik heb hem toch gezien! Een klein, donker mannetje met krullend haar, zwarte kleren en een rode sjaal. Echt, ik herken die gozer heus wel, die staat op iedere voorpagina.”
“Waar hadden Elina en Kirstilä het over?”
“Ze maakten ruzie. Het ging over samenwonen, geloof ik. Elina zei iets in de geest van dat ze zich in een dergelijke situatie niet kon voorstellen dat ze bij Joona zou intrekken. Welke situatie, vroeg Joona, maar het antwoord heb ik niet meer gehoord.”
Ik vond het interessant dat Milla het over ‘Joona’ had. Hoe goed kende ze Kirstilä eigenlijk? Ze had wel een keer verteld dat hij tot de klantenkring van Fanny Hill behoorde. Mijn verdorven fantasie ontwikkelde meteen een plot waarin Milla en Joona samen Elina hadden vermoord. Ik kon alleen niet zo snel een motief verzinnen.
“Laten we die Kirstilä even vergeten. Waar ben je naartoe gegaan nadat je Rosberga had verlaten?”
“Ik heb toch al verteld dat ik naar Helsinki ben gelift. Nog een mazzel dat ik überhaupt van de Nuuksiontie naar het centrum van Espoo met iemand kon meerijden, en daarvandaan verder met de trein. Ik ben een beetje van de ene kroeg naar de volgende gelopen, en in de Kaarle ontmoette ik uiteindelijk die … Hoe heette ie ook alweer. Weet ik niet meer, maar is dat zo belangrijk?”
Dat was het inderdaad. Het was onmogelijk om het tijdstip van Elina’s overlijden nauwkeurig vast te stellen, maar waarschijnlijk was ze ergens vroeg in de ochtend de dag na de kerst overleden. Milla zou best kunnen liegen, misschien was ze helemaal niet naar Helsinki teruggekeerd. Ik drong er bij haar op aan te vertellen wie haar die lift had gegeven – een man die blijkbaar in een huis vlak bij Rosberga woonde – in welke kroegen ze was geweest en met wie ze de nacht had doorgebracht. Milla wenste zich niets anders te herinneren dan de roepnaam van de man, Jorkka, en een flatgebouw in de buurt van het metrostation van Kulosaari.
“Neem Marttila mee en ga samen met Akkila op zoek naar die flat”, zei ik uiteindelijk tegen Haikala. “Als jullie die Jorkka te pakken krijgen, check dan of hij het alibi van Marttila bevestigt en …” Mijn repliek werd onderbroken door de telefoon. Ström, die nog chagrijniger klonk dan normaal, wilde weten waar ik goddomme nog aan toe eigenlijk uithing. De honger en de nervositeit rond die zwangerschapstest maakten me bijzonder geïrriteerd, en Pertsa was uitermate geschikt om me op af te reageren. Ik schreeuwde terug: “Heb je godverdomme niets beters te doen dan de halve wereld af te bellen en anderen te hinderen bij hun werk?! Ik sta op het punt die Kirstilä op te halen, ben er waarschijnlijk over een halfuurtje. Als meneer zo goed wil zijn om te wachten aangezien meneer zelf degene was die kwam melden dat hij mijn assistent was?!”
“Luister, Kallio, jij bent niet in de positie om mij te commanderen”, siste Pertsa door de telefoon. Dat was waar, in principe stond Pertsa hoger in de politiehiërarchie dan ik. Maar binnen de organisatie van onze eenheid waren we gelijkwaardig. Van tijd tot tijd had ik het gevoel dat een duidelijke machtsverhouding beter zou zijn dan de huidige situatie, waarin we allebei probeerden de baas te spelen over de ander en het laatste woord wilden hebben.
Verbijsterd luisterden de beide agenten naar mijn gegil. Milla was de kamer ernaast in gedoken om andere kleren aan te trekken. Ik schonk een glas lauw water in en ging verder met het uitdelen van instructies. De jongens wierpen elkaar puberaal grijnzend een blik toe, ze vonden het blijkbaar nogal grappig om Milla’s nachtelijke gezelschap op te sporen. En het leed geen twijfel dat Milla ervan genoot om de jonge agenten van hun stuk te brengen. Ik had echter geen tijd om een oogje in het zeil te houden.
Ik wilde te weten komen waarom Joona Kirstilä tegen me had gelogen.
“Hé Kallio of hoe heet je ook alweer!” schreeuwde Milla ineens vanuit de slaapkamer. “Kom ’s effe hier!”
Milla’s kamer was een smal, hoog hok, waar niets anders in paste dan een breed bed dat was bedekt met een zwarte, satijnen sprei. Ik wist niet of het meisje met opzet de sfeer probeerde op te roepen van een Parijs’ bordeel rond de eeuwwisseling, door middel van het zwarte satijn en de schemerig rode verlichting. Het leek meer op het werkterrein van een prostituee dan op de slaapkamer van een gewone vrouw, maar misschien was dat allemaal maar bluf.
Milla ging gekleed in een strakke zwarte legging en een corsetachtig kledingstuk met een zeer diep decolleté, dat haar borsten op twee handballen deed lijken. Door haar zwarte oogschaduw en donkerbruine lippen zag ze er tegelijkertijd hard en tienerachtig uit. Milla bracht nog een laag mascara aan voordat ze me toesprak.
“Eh … Hoe reageerden Aira en Johanna eigenlijk op het overlijden van Elina?”
“Zoals mensen nu eenmaal reageren op een overlijden. Ze zijn geschokt. Ze rouwen en huilen. Wat is jouw reactie?”
“Ik ben toch zeker geen familielid?” Milla’s stem klonk defensief; ze bond een helderrood sjaaltje van chiffon om haar hals en snoof tegen haar spiegelbeeld.
“Je hoeft geen familie te zijn om te kunnen treuren.”
“Hoe kom je erbij dat ik zit te treuren?” Milla stond op, haalde een stel zwarte laarzen met hoge hakken en zolen vanonder het bed te voorschijn en trok die aan. “Klotezooi, dat hele gedoe, met de politie die hier binnenvalt. Doe me een lol, bel me niet meer op vóór twee uur ’s middags. Ik heb m’n nachtrust nodig, anders kan ik m’n werk niet doen.” Milla liep klakkend langs me heen en riep tegen de agenten met een gemaakt lief stemmetje dat het tijd was om te gaan.
In de gang stonk het naar bier. Ik besloot via de McDonalds in Kamppi naar Kirstilä te rijden, want ik zou mijn hoofd er niet lang meer bij kunnen houden als ik niet heel snel iets te eten kreeg. In minder dan een paar minuten verdwenen er een dubbele cheeseburger en een grote portie friet in mijn maag. Pas toen ik de laatste stukjes verslond realiseerde ik me dat ik waarschijnlijk gezonder moest gaan leven, als ik inderdaad zwanger was. Maar was ik dat wel? Ik wierp een blik op mijn horloge. De test zou het resultaat binnen een minuut bekendmaken, als ik nou eens hier in McDonalds op het toilet … Die gedachte was bijna komisch, maar ik dwong mezelf mijn privé-leven nog even een paar uur te vergeten en me te concentreren op Elina’s dood en op Joona Kirstilä. De zaak had in de twee belangrijkste sensatiekranten de voorpagina gehaald. Ook de inhoud van de artikelen was identiek: een bekende feministische psychologe was dood gevonden in mysterieuze omstandigheden. De politie zette het onderzoek voort. Een van de kranten liet op ranzige wijze doorschemeren dat het lijk nogal schaars gekleed was geweest, alsof Elina tijdens een of andere seksorgie was overrompeld.
Kirstilä stond me bij de deur van zijn woning op te wachten. Hij zag er klein en breekbaar uit in zijn zwarte jas. De rode sjaal waar Milla melding van had gemaakt hing wapperend in de wind, die de geur van het Maria-ziekenhuis met zich meevoerde. Kirstilä zag nog bleker dan normaal, en hij ontweek mijn blik terwijl hij naast mij in de auto kroop. We waren al bij de snelweg Turku-Helsinki aangekomen voordat hij zijn mond opendeed. “Wat willen jullie eigenlijk van mij?”
“Elina Rosberg was uw vriendin. Bij sterfgevallen die onder verdachte omstandigheden hebben plaatsgevonden is het de gewoonte om iedereen die nauw contact had met de overledene te verhoren.”
“Aira zei dat Elina door bevriezing om het leven is gekomen. Ik begrijp niet hoe dat kan.”
De pijn in Kirstilä’s stem klonk oprecht, maar toch bleef ik me koel gedragen. Ik had altijd al een zwak gehad voor mooie mannen, en Kirstilä was ontegenzeglijk een uitstekende vertegenwoordiger van de soort, al was hij naar mijn smaak misschien net iets te klein en te tenger. Hij wekte de indruk dat één enkel bruusk woord hem tegen de grond kon slaan. Zijn gedichten waren in tegenspraak met zijn fragiele verschijning, en dat was waarschijnlijk wat hem ook zo fascinerend maakte. Ze waren op een masculiene manier seksueel, en echoden anderzijds ook de romantiek uit de negentiende eeuw, als een twintigste-eeuwse Byron.
Ik wilde geen gesprek aangaan met Kirstilä voordat we ons in Pertsa’s gezelschap in de verhoorkamer op het politiebureau bevonden. “Laten we op het politiebureau op de details terugkomen. Om onderzoekstechnische redenen kunnen we nog niet veel vertellen.”
“Maar ik hield van Elina!” zei Kirstilä bits, als een vijfjarig kind dat denkt dat het zijn recalcitrante ouders met zijn argumenten tot de orde kan roepen. Ik antwoordde niet, maar probeerde de linkerrijbaan op te komen, om een vrachtwagen met oplegger in te halen die met zeventig kilometer per uur voortkroop. Als ik in een politieauto had gereden, zou het een stuk makkelijker zijn geweest om van rijstrook te wisselen dan in mijn wrakkige Fiatje, dat bovendien met een lege ruitensproeier leek te kampen. Gelukkig kwamen we heelhuids in Nihtisilta aan.
Ik verzocht de centrale om Pertsa naar verhoorkamer drie te sturen, en vroeg aan Kirstilä of hij koffie wilde. Hij schudde nauwelijks zichtbaar zijn hoofd; nu bevond hij zich op zijn beurt in zijn eigen, ondoordringbare wereld. Terwijl we naar de verhoorkamer liepen, leek het alsof hij ergens voorbij de muren zat te staren, alsof hij niet helemaal begreep waar hij terecht was gekomen.
Ik griste een kop koffie mee uit de automaat in de gang. Pertsa zat al te wachten in de verhoorkamer. Naast de tengere en bleke Kirstilä leek hij nog roder en grofgebouwder dan anders. De dichter nam niet eens de moeite zijn jas uit te trekken, maar zeeg daarentegen neer in de stoel die ik hem aanwees. Hij zag eruit alsof hij het koud had.
“Mag hier gerookt worden?” vroeg hij vervolgens, terwijl zijn hand al naar het pakje sigaretten in zijn jaszak tastte.
“Dit is een rookvrije ruimte”, zei ik enigszins verontschuldigend, en ik wees naar het bordje aan de muur. Er werd wel eens een oogje dichtgeknepen, als de ondervrager toevallig grote behoefte had aan nicotine en van mening was dat het gezamenlijk opsteken van een sigaret de ondervraagde dermate goed van vertrouwen maakte dat die daardoor ongedwongen zijn mond voorbij zou praten.
“Uiteraard.” Kirstilä stak zijn handen diep in zijn jaszakken en kreeg het voor elkaar eruit te zien als een tiener die wegens inbraak in een kiosk naar het politiebureau is overgebracht. Ik vroeg hem zijn persoonsgegevens, en constateerde tegelijkertijd dat ook Kirstilä een strafblad had, verouderd weliswaar en nogal tragikomisch: een paar aanhoudingen wegens dronkenschap midden jaren tachtig, en een opzettelijk aan diggelen geslagen etalage van een warenhuis in Hämeenlinna in 1979, toen Kirstilä zeventien was geweest.
“We hebben een paar dagen geleden nog met elkaar gesproken, geheel officieus. U vertelde toen dat u Elina Rosberg vóór de kerst voor het laatst heeft ontmoet. Kunt u nog een keer, met de cassetterecorder erbij ditmaal, vertellen wat u deed op de avond dat Rosberg verdween?”
Er klonk geen spoor van twijfel in Kirstilä’s stem toen hij vertelde dat hij op de avond van tweede kerstdag met zijn oude vrienden was wezen doorzakken in verschillende cafés in Hämeenlinna.
“Kunt u de namen van die vrienden noemen?”
“Gut, wie waren er ook alweer bij … In elk geval Esa Kinnunen en Tinde … dus Timo, Hatakka. En Bulla, godsamme wat is zijn echte naam ook alweer … Laat me ’s denken …”
Kirstilä klonk verbazingwekkend serieus. Kon hij niet in de war zijn met de dagen? Maar nee; iedereen wist toch zeker wanneer het kerst was.
“Geeft u ons hun adressen ook, als u die weet. En de namen van de cafés waar u bent geweest. Er is ons namelijk verteld dat u op de avond van tweede kerstdag in Nuuksio een wandeling heeft gemaakt met Elina Rosberg.”
Kirstilä wierp eerst snel een blik op mij, en vervolgens op Pertsa. Het was alsof ik een hevig geratel hoorde in zijn hoofd terwijl hij nadacht over een antwoord. Uiteindelijk besloot hij een tegenvraag te stellen: “Wie beweert dat? Aira?”
“Dat doet er eerlijk gezegd niet toe. Maar wat beweert u zelf?” Kirstilä’s kleine handen trilden; zijn ogen zochten de muren af, alsof ze op zoek waren naar een gat waardoor hij kon verdwijnen. Er kwam een glimp van belangstelling in Pertsa’s ogen, hij rook de leugen, en de mogelijke moordenaar. Ik was niet heel erg verrast toen Kirstilä opnieuw ontkende dat hij op de avond van tweede kerstdag op Rosberga was geweest.
“Oké. Dan zullen we de informatie controleren aan de hand van uw vrienden in Hämeenlinna. Vertelt u eens over uw relatie met Elina Rosberg. Hoe lang had u al verkering?”
“Verkering … Wat klinkt dat schools. Op de middelbare school had ik verkering met meisjes. Met Elina Rosberg had ik geen verkering. We waren geliefden.”
Zijn Byron-ogen keken me half woedend, half smekend aan: Kirstilä had duidelijk besloten een beroep te doen op het vrouwelijke medeleven van de verhoorder. Natuurlijk had ik medelijden met hem: het was tragisch om degene van wie je hield te verliezen. Ik was alleen niet overtuigd van Kirstilä’s onschuld.
“U wilt waarschijnlijk weten hoe lang we elkaar al kenden en dat soort dingen. De politie en de roddelbladen, ze zijn allebei in dezelfde dingen geïnteresseerd. Hoewel Elina en ik absoluut niet te koop liepen met onze relatie, werd ik vandaag gebeld door een redacteur van zo’n roddelblad die, daar kwam het in feite op neer, om een herdenkingsgedicht vroeg.” Kirstilä’s delicate mond vertrok minachtend. “Ook ik kan nog door smakeloosheid van mijn stuk worden gebracht.”
Pertsa had blijkbaar genoeg van Kirstilä’s ontwijkende antwoorden. “Vertelt u ons over uw relatie met Rosberg”, snauwde hij. Ik werd kwaad. Pertsa’s repliek klonk precies zoals hij wilde dat het zou klinken: als een vrouwelijke rechercheur zo’n babbelkous niet bij de les kon houden, moest een man ingrijpen.
“Oké.” Kirstilä’s vingers zochten opnieuw naar een sigaret, bleven toen gefrustreerd hangen, en diepten uiteindelijk een stukje lucifer op uit zijn zak, dat hij in zijn mondhoek stopte om op knabbelen terwijl hij sprak. “We ontmoetten elkaar een paar jaar geleden op een of ander seminar over masculiniteit in Kouvola. We hadden natuurlijk overal een verschillende mening over, en na het seminar hebben we het gesprek voortgezet in de restauratiewagen van de trein, en daarna in de stationsrestauratie in Helsinki. Elina had geen zin meer om met de taxi terug te keren naar Nuuksio en bleef bij mij slapen, en daar is het allemaal mee begonnen …” Kirstilä beet het luciferstokje doormidden en diepte een nieuw stukje op uit zijn jaszak. “Op de een of andere manier ontstond er iets blijvends, zonder dat een van ons beiden een dergelijke relatie nou echt op het oog had. Elina had Rosberga, waar ze verschrikkelijk hard werkte, en bovendien had ze nog een stuk of wat individuele patiënten. Een man was wel het laatste waar ze op zat te wachten.”
Kirstilä begon op een vreemde wijze zijn wenkbrauwen samen te knijpen, waardoor hij iets van een vogel had, en het duurde even voordat ik besefte dat hij tegen zijn tranen aan het vechten was. Ik vroeg me af wat er door een psychiater heen ging, hoe bijvoorbeeld Elina Rosberg had gereageerd wanneer een patiënt snikkend vertelde over de ergste dingen die hem in zijn leven waren overkomen. Was ze in staat geweest onbewogen en neutraal toe te horen, of was ze meegesleept door de emoties van haar patiënten? Ik nam aan dat ze niet de meest klinische school had vertegenwoordigd, maar dat in de feministisch gerichte psychiatrie ook de therapeut gevoelens mocht hebben. Maar hoe zat dat met een rechercheur? Ik probeerde altijd een masker te maken van mijn gezicht zodra de ondervraagde begon te huilen of kwaad werd, en meestal lukte dat ook wel. Ik had er al te veel ontmoet die onder lastige vragen probeerden uit te komen door in tranen uit te barsten, te veel die op die manier een beroep probeerden te doen op het vrouwelijke gevoel van medeleven waarvan ze dachten dat ik dat zou bezitten. En Aira Rosberg was daar ook in geslaagd, een aantal vragen was niet aan de orde gekomen vanwege die huilbui.
Kirstilä zou mij niet in dezelfde val lokken.
“Maar toch bleven jullie bij elkaar. In welke richting was jullie relatie zich de laatste tijd bezig te ontwikkelen? Was er een verkoeling merkbaar, of overwogen jullie bijvoorbeeld te trouwen?”
“Ontwikkelen … Waarom zou er sprake zijn van een verandering? We waren tevreden met de situatie zoals die was.”
“Waar ontmoetten jullie elkaar?”
“Meestal bij mij thuis. Soms ook op Rosberga. Niet in het landhuis zelf natuurlijk, maar in het huisje ernaast. Maar dat mag je niemand vertellen.”
De sigarettenpeuken en de donkere haar op het kussen in het huisje … Wanneer had Kirstilä voor het laatst op Rosberga overnacht? Ik had echter niet de kans om die vraag te stellen, aangezien Pertsa zijn mond opendeed: “Zat u er helemaal niet mee, meneer Kirstilä, dat Elina acht jaar ouder was dan u?”
Door Pertsa’s lompe vraag deed Kirstilä zijn knipperende ogen voor het eerst helemaal open. “Wat een belachelijke vraag. U zou die niet stellen indien ik acht jaar ouder was geweest dan Elina. Zíj zou zoiets vast nooit gevraagd hebben”, zei Kirstilä, terwijl hij in mijn richting knikte. Maar Pertsa legde je niet zomaar het zwijgen op.
“U had dus niet een oogje op iemand anders, een beetje jonger, waardoor u van Elina af wilde komen? Kent u de inhoud van haar testament? Ze had geen familie, maar wel een groot vermogen. Wellicht was u in haar testament opgenomen?”
Dit was de beste manier om ervoor te zorgen dat ik sympathie ging koesteren voor de ondervraagde. Ook Joona Kirstilä had duidelijk een strijdvaardige houding aangenomen: verdwenen waren het gevoelvolle knipperen van de wimpers en de gepijnigde blikken.
“Jonge vrouwen en geld, dat wil iedere man toch zeker, zo denkt men! Maar ik ben daar niet in geïnteresseerd. Elina was intelligent en sexy, en wilde geen fulltimerelatie, net zo min als ikzelf. En hoe bedoelt u: van haar af willen? U hebt nog niet eens verteld hoe Elina is gestorven. Heeft iemand haar vermoord?”
“Had iemand reden haar te vermoorden?” vroeg ik op mijn beurt. Kirstilä klonk overtuigend, maar er waren twee dingen die ik niet uit mijn hoofd kon zetten: de tip van Milla dat Kirstilä tot de cliënten van Fanny Hill hoorde, en Aira’s bewering dat Kirstilä van plan was Elina te verlaten.
“Ze had vrij onevenwichtige patiënten. Wie weet wat die zich allemaal in het hoofd halen? En verder waren er nogal wat mensen die zich ergerden aan haar opvattingen. Zelfs binnen haar eigen vakgebied waren er mensen die je bijna haar vijanden kon noemen. Maar de drempel om een ander te doden is toch wel groot … Ik weet het niet.”
“En de drempel om jezelf te doden?” Toen Kirstilä mijn vraag niet leek te snappen, ging ik verder: “Kan het zijn dat Elina zelfmoord heeft gepleegd?”
Hoewel Aira’s verhaal over de vondst van het op een afscheidsbrief lijkende papiertje nogal vaag was geweest, konden we het toch ook niet buiten beschouwing laten. Misschien was er ook een andere verklaring voor de kneuzingen op Elina’s rug, misschien had iemand haar dood gevonden, was die persoon bang geweest om beschuldigd te worden van moord en had hij of zij Elina naar de spar gesleept en eronder gelegd.
Kirstilä’s reactie op de zelfmoordtheorie was vreemd: eerst volgde er een halve minuut stilte, daarna een eenduidige ontkenning. “De enige reden die ik kan bedenken waarom Elina zelfmoord zou plegen is een soort persoonlijke euthanasie. Maar ze was toch niet ziek, als je die zware griep niet meetelt.”
“Dat is waar. Ze was de laatste tijd dus niet neerslachtiger dan normaal, bijvoorbeeld?”
“Ze zat wel ergens mee, met een of ander probleem waar ze maar moeilijk een oplossing voor leek te kunnen vinden. Maar dat moet met het werk te maken hebben gehad, aangezien ze er niet nader met mij over heeft gesproken.”
Ik was net van plan opnieuw op Kirstilä’s alibi terug te komen, toen Pertsa’s pieper alarm sloeg. We onderbraken het officiële gedeelte, terwijl Pertsa naar zijn kamer verdween om de reden voor het alarm uit te zoeken.
“Wat een hufter”, zei Joona Kirstilä op informele toon, nadat Pertsa was weggegaan. Tot mijn spijt kon ik niet antwoorden, alleen maar ingehouden grijnzen. “Ik ben een keer gearresteerd toen ik nog jong was, had met m’n dronken kop een beetje lopen tieren. Een van de agenten van die patrouille was precies zo’n pokdalige bluffer. Ik stribbelde niet eens zo verschrikkelijk tegen, maar op de een of andere manier kreeg die vent het voor elkaar mijn arm zodanig te verdraaien toen ze me naar de nor afvoerden dat hij in een bepaalde positie nog steeds pijn doet. Ik ben dus niet bijzonder gesteld op de politie.”
“Dat is geen excuus om te liegen.” Ik wist niet waarom Kirstilä vertrouwelijk ging zitten doen nu we met ons tweeën waren; omdat ik een vrouw was en mogelijk gecharmeerd kon worden, of omdat hij wist dat ik Elina gekend had, en we elkaar in Kirstilä’s appartement voor het eerst ontmoet hadden als twee gemeenschappelijke vrienden die zich zorgen maakten om een goede vriendin? Ik kwam tot de conclusie dat dat ouwe-jongens-krentenbroodspelletje ook in de andere richting gespeeld kon worden; ik boog me vol empathie naar voren, de opnameapparatuur stond uitgeschakeld.
“Wat bedoel je daarmee?”
Mijn tactiek werkte, want Kirstilä had me getutoyeerd.
“Je was op Rosberga op de avond van tweede kerstdag, toch?” Maar het feest ging niet door, Kirstilä ontkende opnieuw. Terwijl Pertsa de kamer kwam binnengelopen gaf Kirstilä me net het telefoonnummer van zijn ouders, die zouden kunnen bevestigen wat hij die avond allemaal had gedaan.
“U komt goed weg, Kirstilä. We moeten nu naar Mankkaa. Maar geen zorgen, uw alibi zullen we gegarandeerd natrekken.”
“Wat is er in Mankkaa?” vroeg ik nadat we Kirstilä bij de bushalte hadden afgezet en we gehaast de auto ophaalden.
“Nog meer doodgevroren mensen. Deze keer alleen vast niet zo’n mooi lijk als dat van Rosberg. Een of andere zuiplap, op de vuilnisbelt Naar het schijnt zitten z’n ingewanden ook niet allemaal meer op hun plaats.”
Er schoot een akelig gevoel door mijn maag. Als er iemand anders naast mij had gelopen in de parkeergarage, zou ik gezegd hebben dat ik niet ging, dat ik nog een verhoor met Tarja Kivimäki of Niina Kuusinen had afgesproken. Maar tegenover Pertsa moest ik me groot houden.
“Ik neem mijn eigen auto, wie weet kan ik daarna meteen naar huis.”
De aanblik die in Mankkaa op ons wachtte was net zo afgrijselijk als ik al had gevreesd. Een man die door alle drank leeftijdloos was geworden, was een paar dagen daarvoor mishandeld, en de vogels hadden de bevroren ingewanden blootgelegd met hun gepik. Ik bekeek het lijk voorzover noodzakelijk was en dankte de kou, die de allerergste stank verdreef. Een fijn begin van de twee vakantiedagen die ik aan het begin van het nieuwe jaar had.
Glibberend reed ik over de smalle weg naar huis. Er brandde geen licht, en Antti’s ski’s stonden ook niet op de veranda. Bij wijze van groet ramde Einstein zijn kop zo hard tegen mijn been in de donkere hal dat ik bijna mijn evenwicht verloor.
Ik diepte de zwangerschapstest op uit mijn tas, liep naar het toilet en ging op het wc-deksel zitten. Plotseling zag ik er zwaar tegenop om de test te doen. Wat als ik echt zwanger was? De aanblik van het lijk in Mankkaa dook voor mijn geestesoog op, en ik kon nog net een golf van misselijkheid onderdrukken. In elk geval zou ik dan een tijdje geen lijken meer hoeven te aanschouwen. Moest ik toch maar op Antti wachten? Maar ik moest juist zo nodig. Ik opende de verpakking, las de instructies nog eens door en ging aan de slag. Tester bevochtigen, in het buisje doen, en wachten. Als er na een minuut een blauwe streep zichtbaar wordt, ben je zwanger.
Een minuut … In plaats van als een idioot naar het buisje te gaan staren, marcheerde ik naar de slaapkamer om de bijsluiter van het spiraaltje te zoeken. “Als u denkt dat u zwanger bent, neem dan direct contact op met een arts.” Juist. En als ik dat niet deed? Zou het kind dan doodgaan?
Er was vast en zeker al een minuut verstreken. De weg terug naar de badkamer leek veel te kort, mijn hand weigerde bijna de deur te openen en het licht weer aan te doen. Bite the bullet, baby. Ogen open en kijken.
Een streep zo blauw als die op de Finse vlag staarde me aan. Ik was al op weg naar de keuken om een slok whisky te nemen, toen ik me realiseerde dat dat dus niet meer kon.