6
Toen Antti terugkeerde, lag ik in het donker op de bank in de woonkamer te dutten met Einstein op mijn schoot. Het licht dat Antti aandeed doorboorde mijn oogleden en liet me opschrikken uit mijn gedachten.
“Hé, je bent toch hier. Zware dag gehad?”
“Kon erger, Ström werkt me alleen op de zenuwen. Ga je douchen?”
“De sauna is aan. Jij ook een biertje?”
“Nee, dank je.”
Antti stak zijn hoofd om de keukendeur. Het skitochtje had zijn donkere haar in een tros natte krullen veranderd, die over zijn voorhoofd viel. Hij had een verbijsterde blik in zijn ogen.
“Wat? Geen bier? Ben je ziek? Of moet je nog weg met de auto?”
Ik schudde mijn hoofd en liep achter mijn echtgenoot aan naar de sauna. Antti rook naar natte wol en skiwas. Ik vroeg me af hoe ik het moest zeggen, wat Antti’s reactie zou zijn nu het uur der waarheid was aangebroken. Terwijl we op de planken klommen en de stenen lieten sissen, moest ik terugdenken aan degene die mij de voorgaande zomer gezelschap had gehouden in de sauna: Mikko, de kat van mijn oom Pena, die het zelfs bij honderd graden hitte nog had uitgehouden op de middelste plank. Einstein daarentegen vermeed koste wat het kost de hete sauna.
Stilzwijgend zaten we in de schemer. Ik staarde naar mijn navel, naar mijn buik die daaronder afboog naar mijn schaamhaar. Daar was iets, een onwezenlijk klein klontje cellen, iets wat nog geen mens was. Ik keek naar Antti’s vreselijk grote haviksneus, voelde even aan mijn eigen stompe reukorgaan, en vroeg me af welke variant onze nakomeling zou krijgen.
Antti gooide nog een schep water op de hete stenen, ik trok mijn rug krom door de hitte, en moest mijn ogen dichtknijpen. Mijn borsten voelden hard en zwaar aan tegen mijn knieën. Op het moment dat ik weer zover overeind durfde te komen dat ik Antti’s gezicht kon zien, besloot ik te praten. Direct en zonder poespas, zoals men van mij gewend was.
“Antti, luister. Ik ben zwanger.”
“Wat?” Mijn echtgenoot keek nog perplexer dan toen ik dat biertje weigerde. Alle plagerigheid was uit zijn blik verdwenen.
“Nou, aangezien ik niet ongesteld werd op het moment dat het had gemoeten, heb ik een test gedaan.”
“Maar dat spiraaltje …”
“… biedt niet honderd procent zekerheid.”
“Goed, je weet wat ik ervan vind”, zei Antti, en hij drukte me tegen zich aan. Zijn huid rook naar de winter en naar zweet, zijn ongeschoren vakantiekin schraapte tegen mijn wang. Antti was er al lange tijd klaar voor geweest om kinderen met mij te krijgen, maar hij had beloofd te wachten tot ook ik echt wilde. Ik was immers degene die de baby moest dragen, die het op de wereld moest zetten, ook al wilde Antti zoveel mogelijk betrokken zijn bij al het andere wat er kwam kijken bij het hebben van een kind.
“En hoe gaat het nu verder?” mompelde hij in mijn haren.
“Ik moet het laten weghalen.”
Hij liet me los, keek me ongelovig aan. “Het kind?”
“Het spiraaltje. Anders krijgen we problemen.”
De blik in Antti’s ogen verzachtte weer, maar er bleef toch nog iets van angst in hangen. Heel even voelde ik me als Johanna, op het moment dat die haar man vertelde dat ze zich had laten aborteren om haar eigen leven te redden. En ik voelde me niet gesteund in mijn gevoelens, omdat Antti zich zo verheugde en dit kind zo graag wilde. Ik wist niet wat ik wilde, niemand had mij iets gevraagd. Het kind was mijn leven binnengedrongen alsof het een bestuiving betrof, zonder enige vorm van planning. Het leven had me jarenlang overal heen laten stuiteren, van de ene stad, de ene baan naar de andere. En nu zou een kind de stukjes waaruit mijn leven bestond weer door de war schoppen en alles anders maken, als een hand die aan een caleidoscoop draait “Wie ben ik om in deze situatie abortus te laten plegen als het kind gezond is”, zei ik, en ik legde me weer tegen Antti’s bijna onbehaarde borstkas aan. “Maar ik heb wel even tijd nodig voordat ik blij kan zijn, want het is wel een schok.”
“Uiteraard. Wanneer komt het?”
“Ergens in augustus. Duizendmaal dank aan moeder natuur, dat de boel zo geregeld is dat je maandenlang de tijd hebt om eraan te wennen.”
Tot diep in de nacht verwonderden we ons over de nieuwe situatie waarin we terecht waren gekomen. Antti deed duidelijk zijn best niet al te enthousiast te lijken, maar ik betrapte hem er een paar maal op dat hij peinzend naar mijn buik zat te staren. Toen ik uiteindelijk zo waanzinnig breed gaapte dat er een hele sinaasappel in mijn mond zou hebben gepast, begon hij te leuteren over mijn groeiende behoefte aan slaap.
“Begin nou goddomme niet te moederen en te zaniken”, schreeuwde ik, want ik haatte dat zachtroze gekwijl waar het moederschap mee gepaard ging. Afgaand op wat mijn zussen vertelden zag de praktijk er heel anders uit. Eeva was al in verwachting van haar tweede – Saku zou in april een broertje of zusje krijgen – en Helena had een dochtertje van ruim een jaar, Janina.
“In welk stadium van de zwangerschap begin je trek te krijgen in kattenbakkorrels?” ging Antti verder, waarop ik besloot naar boven te vluchten. Ik was dankbaar voor mijn grotere slaapbehoefte, voor het zware gevoel van uitputting dat me tussen de matras en de deken in een onwaarschijnlijk diepe slaap vastnagelde.
De volgende dag verkeerden we nog steeds in een toestand van verbijstering, en uiteindelijk was ik blij dat we bij de Jensens waren uitgenodigd: nu konden we in elk geval korte tijd aan iets anders denken dan aan mijn zwangerschap. We namen de auto, aangezien ik toch niet meer dan een half glas wijn durfde te drinken. De Jensens woonden in Mankkaa, in een tamelijk nieuw huis dat er van de buitenkant uitzag als een volstrekt normale twee-onder-een-kap, als twee verschillende woningen. Op de ene brievenbus stond 40A, jukka en lauri jensen, op de andere 40B, eva en kirsti jensen. Ik vroeg me af waar de post van de drie kinderen van de Jensens terechtkwam, maar wellicht maakte dat ook niet uit.
We gingen de deur van 40B binnen, aangezien het Kirsti Jensen, een collega van Antti, was geweest die ons had uitgenodigd. Antti was al eerder bij hen thuis geweest, terwijl ik mijn vorige bezoek had moeten afzeggen in verband met drukte op het werk – als ik het me goed herinnerde had ik die avond een serieverkrachter in de kraag gegrepen. Antti deelde tegenwoordig een kamer met Kirsti op de universiteit, en had op die manier automatisch kennisgemaakt met het leven van deze grote familie.
In de hal werden we, behalve door vier volwassenen en drie kinderen, ook verwelkomd door twee golden retrievers, die hun best deden mij omver te duwen. Eva, die op alledag liep, joeg de honden naar een andere ruimte. De in een schort gehulde Jukka verscheen met een dienblad met drankjes, Kirsti kalmeerde de kleinste van de kinderen, die tussen de benen van de grootsten en de honden was beland. Er heerste een enorm kabaal, maar het was geen agressief kabaal, eerder huiselijk.
Ik nipte alleen even aan het welkomstdrankje en stond de rest van mijn glas aan Antti af. Lauri Jensen, die architect was van beroep, liet mij het huis zien terwijl Eva en Jukka de laatste voorbereidingen troffen voor het diner. De middelste van de kinderen, de vier jaar oude Kanerva, ging met ons mee.
Hoewel de woning van de Jensens twee ingangen had, was er in de praktijk sprake van een gemeenschappelijk huishouden. Beide stellen hadden hun eigen slaap- en werkkamers aan de buitenkant van hun helft van het huis, en ze hadden eveneens een eigen keuken. Centraal in het huis lagen de gemeenschappelijke eetkamer, woonkamer en bibliotheek. De slaapkamers van de kinderen waren om het woonvertrek gegroepeerd. Het souterrain bevatte behalve opslagruimte ook een groot saunagedeelte, waar ook twee badkuipen en een wasmachine stonden. Het was een ruim, licht huis; er was duidelijk goed nagedacht over het interieur, dat heel levendig oogde.
“Heb jij dit alles van begin af aan zo ontworpen, of alleen de verbouwing?” vroeg ik Lauri.
“We hebben dit kant en klaar gekocht, het was zo’n standaard twee-onder-een-kapwoning uit de jaren zeventig. Maar deze had een goede basis, precies zoals we nodig hadden. Toen onze oudste, Juri, geboren werd woonden we in twee naast elkaar gelegen appartementen, maar dat functioneerde niet. Eén en al heen en weer gesleep over de gang was dat.”
“Paps, laten we met Maria naar de fietsen van mij en Juri gaan kijken”, zei Kanerva, en dus namen we een kijkje in de bijgebouwen. De kinderen hadden ook een sneeuwkasteeltje in elkaar weten te zetten.
“Is Eva de enige van jullie die van oorsprong Jensen heet?” vroeg ik toen we uiteindelijk aan tafel zaten en het voorgerecht, een soep van hoorn-des-overvloedspaddestoelen, nuttigden.
“Ook ik ben een Jensen”, lachte Lauri, “maar voorzover we weten zijn we geen verwanten van elkaar. Eva en ik ontmoetten elkaar tijdens een bijeenkomst van de Vereniging voor Seksuele Gelijkheid ergens in de jaren tachtig, en we verbaasden ons over het feit dat we dezelfde achternaam hadden. Vervolgens kwamen we erachter dat we ook verder goed met elkaar konden opschieten. Toen Eva en Kirsti een kind wilden, was het dan op de een of andere manier ook vanzelfsprekend dat ze mij vroegen de vader te zijn.”
Antti had me weliswaar al vrij veel verteld over de familie Jensen, maar over bepaalde dingen wilde ik nog wat meer weten.
“Juri is dus van jou en Eva?” vroeg ik Lauri. Ik meende in de zesjarige jongen zowel de grote bruine ogen van zijn vader te herkennen als de brede mond van Eva, die altijd moeiteloos in een glimlach schoot.
“In principe zijn alle kinderen van iedereen. Iedereen heeft een paps, een pappie, een mams en een mammie”, zei Kirsti lachend. “Maar biologisch gezien zijn Kanerva en Kerkko door mij gebaard, en Jukka is Kanerva’s vader, en Lauri die van Kerkko.”
“En deze nieuwkomer is van mij en Jukka”, legde Eva uit, en ze keek glimlachend naar haar ronde buik. Ik keek naar die van mij, die zelfs nog in mijn strakste broeken paste, en vroeg me af hoe het zou voelen wanneer mijn buik ergens aan het eind van de zomer net zo groot zou zijn als die van Eva nu. Mijn soeplepel kletterde op het bord toen ik besefte dat ik erbij stil had gestaan dat mijn buik zou groeien – begon ik mijn zwangerschap te accepteren?
“En daarmee zijn alle genetische combinaties uitgeprobeerd”, lachte Kirsti, en ze begon de soepborden van tafel te halen, bijgestaan door Juri en Kanerva. “Uiteraard staan op de officiële papieren de biologische ouders als voogden vermeld, maar we zorgen echt allemaal samen voor de kinderen. Het is zo handig dat we allemaal dezelfde achternaam hebben. Jukka en ik moesten trouwens wel behoorlijk strijd leveren bij Provinciale Staten voordat onze naamswijziging er door was. We vormen blijkbaar een curieus precedent.”
“Geweldige regeling, vier ouders”, verzuchtte ik. “Er zijn vast nooit problemen met de kinderopvang.”
“We hebben allemaal tamelijk onregelmatige werktijden: een architect, een restauranthouder, een onderzoeker en een psychiater”, legde Eva uit. “Al heb ik de laatste paar jaar op vaste tijden spreekuur. Ik weet, Maria, dat jij net zo goed zwijgplicht hebt als ik, maar ben jij, of is jouw afdeling, bezig met het onderzoek naar de moord op Elina Rosberg? Dat was echt een vreselijke schok! Is er al duidelijkheid ergens over? Het kan toch zeker geen zelfmoord zijn!”
“Ik ben daar mee bezig”, gaf ik toe, hoewel Antti’s ogen aan de andere kant van de tafel telegrafeerden dat ik het niet over mijn werk mocht hebben. Ik schepte een stuk ossenhaas op mijn bord voordat ik eraan toevoegde dat er nog niets met zekerheid bekend was in de zaak.
“Kende je Elina goed?” kon ik niet nalaten Eva te vragen.
“Ze was mijn therapeut toen ik nog in opleiding was, en later werd ze een goede vriendin. Het is nog geen drie weken geleden dat ze hier voor het laatst op bezoek was.”
“Heeft ze toen iets gezegd wat …” Antti’s ogen waren scherper dan een trap tegen de schenen, en dus slikte ik mijn zin in. “Sorry, er wordt niet over het werk gepraat nu. Eva, kunnen we desondanks de komende dagen een keer met elkaar afspreken? Jij was zowel een collega als een vriendin van Elina, misschien dat we daar iets aan hebben.”
“Zeg maar wanneer, ik ben immers al met zwangerschapsverlof.”
We spraken af dat ik na de jaarwisseling zou bellen, mijn schema was zo onregelmatig. Een beetje bedroefd en weifelachtig aanschouwde ik de harmonieuze drukte in het gezin Jensen. Ik kon me maar moeilijk voorstellen dat ik het lawaai van kinderen, de ongelooflijke bende die een eenjarige die net zelfstandig leert eten kon veroorzaken onder zijn kinderstoel, het schier onophoudelijke vragen stellen van een vierjarige zou kunnen verdragen. En aan de andere kant waren er ook een paar momenten – Kerkko’s met aardbeiensorbet besmeurde wangetje tegen de mijne, het peilloze enthousiasme van Kanerva en Juri toen het eerste vuurwerk oplichtte in de zwarte vriesnacht, Kerkko’s zachte geronk op de bank – die de rozerode kant van het leven met een kind toonden, die ook bestond. Desondanks had ik het gevoel dat het allemaal te snel ging. En toch merkte ik dat ik me zorgen maakte over de vraag of het spiraaltje mijn kind zou beschadigen, en ik hoopte dat ik meteen na nieuwjaarsdag bij de dokter terecht kon.
De chaos die mij na de feestdagen op het werk verwelkomde, voelde vertrouwd aan. Daar was ik aan gewend, aan verzoeken om terug te bellen, aan stapels papierwerk; ik was voorbereid op de mishandelingen die op oudejaarsavond plaatsvonden als vervolg op de kerst. Het verbaasde me eigenlijk helemaal niet dat de penitentiaire inrichting meldde dat Markku Halttunen een paar dagen voor de jaarwisseling had weten te ontsnappen. Halttunen was dat najaar veroordeeld wegens drie gewapende bankovervallen en een aantal mishandelingen. Hij was nog maar een paar weken voorwaardelijk op vrije voeten geweest toen hij al opnieuw had toegeslagen. Palo en ik hadden hem weten te traceren met behulp van een Amerikaanse methode voor daderprofilering. Die werkwijze was ook in Finland bezig met een opmars, en hoewel hij af en toe iets te veel deed denken aan films als Silence of the lambs, waarin supercops supercriminelen opsporen, had hij in het geval van Halttunen goed gefunctioneerd.
Halttunen had gedreigd mij en Palo te vermoorden wanneer hij weer vrij was, en dat was de reden dat we door de gevangenis waren ingelicht. Ik wist eigenlijk niet hoe serieus ik die bedreiging moest nemen. Halttunen leek zich met name kwaad te hebben gemaakt over het feit dat een van de agenten die hem in de kraag hadden gegrepen een vrouw was. Gewelddadig gedrag, bij uitstek jegens vrouwen, was een van de centrale factoren in zijn daderprofiel. Ook tijdens de bankovervallen, die alle in hoog tempo hadden plaatsgevonden, had hij het nodig geacht ten minste één vrouwelijke bankbediende te mishandelen, en in een van de mishandelingszaken waarvoor hij was veroordeeld stond verkrachting centraal.
“Ik denk erover om mijn dienstwapen bij me te dragen totdat hij weer vastzit”, deelde Palo mee. “Die vent is echt knettergek.” Ik gaf opdracht iedereen die zich op het politiebureau vertoonde zorgvuldiger dan normaal in het oog te houden. Palo leek nerveus, en ook ik begon me al af te vragen of ik de zaak serieus moest nemen. Lang kon ik er echter niet over nadenken, aangezien Tarja Kivimäki me terugbelde.
“Mij schikt het om twaalf uur”, zei ze koeltjes. “Ik kan mijn lunchpauze opofferen, want verder zit mijn dag helemaal vol.”
Twaalf uur schikte mij helemaal niet, want ik had om halfeen een afspraak bij de dokter. Ik probeerde een oplossing te bedenken, en ineens besefte ik dat het vanaf nu altijd zo zou zijn: dat stresserende op elkaar afstemmen van werk en gezin, onophoudelijk afwegen wat wanneer voorrang moest hebben. Misschien was het toch aangenamer om aan mensen als Halttunen te denken …
Uiteindelijk spraken Kivimäki en ik af dat we elkaar om halftwaalf bij het regeringsgebouw zouden ontmoeten; op die manier zou ik nog op tijd bij de dokter in Töölö kunnen zijn. Als volgende moest ik Niina Kuusinen te pakken zien te krijgen. Ze nam niet op, zodat ik een verzoek om te worden teruggebeld achterliet en me op andere dingen ging concentreren. Op dat moment keerde Palo terug naar mijn kamer, met Pertsa in zijn kielzog. Die kwakte de foto’s van het lijk in Mankkaa op mijn bureau.
“Kijk ’s effe, Kallio. De dok heeft geen flauw idee wat het wapen betreft. Wat denk jij?”
Hoewel de foto’s reukloos waren, oogden ze toch weerzinwekkend. De maaginhoud, die bevroren in de sneeuw lag, en het verminkte gezicht van de man waren door de vogels aangevreten.
“Met een dolk krijg je zoiets niet voor elkaar, hier is een groter wapen bij gebruikt. Ik wed dat het een zaag was”, zei Pertsa nadenkend.
Zijn aftershave rook zoetig, als kirsch die te lang in een warme kamer heeft gestaan. Ik voelde me weer misselijk worden, het zweet liep me langs de rug, de koffie van die ochtend kwam weer omhoog. Ik had geen tijd om nog iets te zeggen, schoot gewoon de eerste de beste wc in. Wat dan nog dat het die van de mannen was. Mijn lichaam trilde van de braakneigingen, ik zat in een mum van tijd onder het zweet: onder mijn borsten, op mijn dijen, tussen mijn tenen.
Toen ik me weer iets beter voelde dronk ik wat water, en ik pikte wat tandpasta uit de tube Van Taskinen; zijn tandenborstel wilde ik nog net niet lenen.
‘‘Heb je zo’n vreselijke kater?” vroeg Palo meelevend toen ik me terug mijn kamer in sleepte.
“Een paar whisky’s te veel, het gaat wel weer.” Ik probeerde zorgeloos te klinken.
“Wil je een pilletje tegen reisziekte?” Palo diepte het doosje al op uit zijn zak, waarvan bekend was dat hij er een miniapotheek in meevoerde. “Neem deze maar, en een paar vitamine-B-tabletten, dan ben je er zo weer bovenop.”
“Dank je, maar daar kan mijn maag niet tegen.” Pertsa keek me veel te doordringend aan, en op de een of andere manier had ik het gevoel dat hij wist dat het niet om een kater ging. “Weten we de identiteit van de overledene al?” vroeg ik, voordat Ström zijn mond kon opendoen.
“Hij is geïdentificeerd …” Palo rommelde wat in zijn papieren. “Pentti Olavi Lindström, geboren in 1940, een van die mannen van negenennegentig. Zijn zuipmakkers hebben hem herkend.”
‘Negenennegentig’ was de term die we op de afdeling gebruikten voor mannen zonder vaste woon- of verblijfplaats, zo genoemd naar de kieskring waar ze zich naartoe zouden moeten slepen om te kunnen stemmen. Lindström had blijkbaar in een krottenwijkje in de omgeving van de vuilstortplaats van Mankkaa gewoond.
“Strafblad?”
“Kleine vergrijpen. Illegale drankstokerij en diefstal van knakworstjes. In zijn jonge jaren een keer dronken achter het stuur in Seutula.”
“Lijkt een klassiek geval van ruzie tussen zuiplappen. Waarom vallen jullie mij hiermee lastig? Was er niet afgesproken dat jij, Pertsa, dit samen met Lähde zou afhandelen?”
“Dit is toevallig de vader van Halttunen … Als dat nou ’s de reden is dat hij ontsnapt is?” stamelde Palo.
“Shiiiit! Bedoel je dat hij ervan wist voordat wij het hoorden, en dat hij nu wraak gaat nemen?”
Palo zag er radeloos uit, maar Pertsa knikte. “Laten we achter de moordenaar van Lindström aangaan, dan kunnen we Halttunen meteen meenemen. Ik stel voor dat we om te beginnen die hele club zuipschuiten in Mankkaa oppakken, als voorzorgsmaatregel, zeg maar.”
Ik had al veel te vaak Pertsa’s gemopper moeten aanhoren over dronkaards en andere van staatswege onderhouden uitvreters, die zich wentelden in de poen die de regering rondstrooide terwijl hijzelf zich afbeulde om het belastinggeld op te hoesten waarmee de flessen bocht van die lui gefinancierd werden. Ook nu wilde hij ongetwijfeld niet de behoedende Samaritaan uithangen; hij had gewoon zin om iemand op zijn donder te geven. Zelf had ik er ook geen behoefte aan iemand te beschermen die de maag van een ander had opengezaagd, ook al had hij het waarschijnlijk in een vlaag van dronkemanswaanzin gedaan. En waarschijnlijk was het ook beter dat hij door de samenleving werd gestraft, en niet door Halttunen.
“Misschien moeten we maar blij zijn dat er iemand anders boven aan Halttunens dodenlijst staat”, grijnsde ik tegen Palo. “Laat de geüniformeerde politie die club uit Mankkaa ophalen, ik ben vanmiddag beschikbaar.”
“Ik moest van Taskinen zeggen dat je vaker dan normaal over je schouder moet kijken”, riep Pertsa me achterna terwijl hij wegliep. En hij vervolgde: “Om twee redenen, kunnen we denk ik wel stellen.”
Die kloterige Ström! Ik stak achter zijn rug mijn tong tegen hem uit, en probeerde verder te gaan met het onafgemaakte proces-verbaal van een verkrachting.
Het was niet eenvoudig om me te concentreren, mijn gedachten werden afwisselend afgeleid door Halttunen, het bevroren lijk van Elina Rosberg, en het piepkleine wezentje dat binnen in mij aan het rondzwemmen was. Ik kon me herinneren hoe Halttunens ogen eruit hadden gezien, vreemd en bleek, onbeweeglijk, groot en rond als van een klein kind. Als in dergelijke ogen een ongecontroleerde haat ontvlamde, zag dat er uiterst angstaanjagend uit. Alsof er monsters uit een oude sciencefictionfilm uit Halttunen tevoorschijn kwamen die je aankeken. Desondanks had men door middel van psychologische testen vastgesteld dat hij volledig toerekeningsvatbaar was. Halttunen had zelfs een eigen therapeut, een of andere vreemde astropsycholoog die bloedserieus had beweerd dat Halttunens gewelddadige karakter het gevolg was van sterrenbanen die verstrikt waren geraakt. En van een dominante moeder natuurlijk.
‘Tijdens zijn verhoor vertelde verdachte dat hij gedurende de avond diverse malen met Raija Kolehmainen had gedanst, en dat de vrouw naar zijn mening geïnteresseerd leek in een zogenaamde nadere kennismaking, en had ingestemd met zijn aanbod om haar naar huis te brengen. Eenmaal in de auto echter wees Kolehmainen de toenaderingspogingen van verdachte af, waardoor verdachte kwaad werd en zich aan haar vergreep.’
Ik kon me herinneren dat Taskinen kwaad was geworden op Pertsa toen die zogenaamd voor de gein had gezegd dat dit typisch een geval was van wel nader willen kennismaken maar de kennis niet willen laten naderen. Ikzelf daarentegen was meer gespannen over de vraag of Kolehmainen de zaak uiteindelijk voor de rechtbank zou brengen. Ze was een alleenstaande moeder van een jaar of veertig, en had al tot in het oneindige aan haar tienerzoon moeten uitleggen waarom een vreemde man zich aan haar had vergrepen.
Ik goot een kopje instantsoep naar binnen voordat ik op weg ging naar Helsinki, en na even te hebben nagedacht liep ik naar de wapenkast. Wat zou een dienstwapen kunnen uithalen als Halttunen mij ergens om de hoek stond op te wachten met een geweer? Maar tot nu toe had hij alleen gebruikgemaakt van steekwapens en zijn vuisten, zodat de revolver die ik onder mijn oksel wegstopte een uiterst geschikt wapen was. Hoewel mijn schietvaardigheid nu weer op niveau was, voelde ik me nog steeds niet op mijn gemak wanneer ik een wapen bij me droeg. Er waren maar weinig rechercheurs die er voortdurend een bij zich hadden, hoewel de politie zich de laatste tijd wel weer vaker bewapende. Overigens zag je ze zelden open en bloot aan de riem hangen.
Pihko kwam naast me zitten in de Saab. Ik bedacht dat ik hem vast terug moest sturen naar Espoo wanneer we klaar waren met het verhoor van Kivimäki. Pihko knikte alleen maar toen ik hem dat voorstelde. Hij zei niet veel, en ook nu haalde hij meteen toen we de snelweg Helsinki-Turku opreden het studieboek Strafrecht tevoorschijn. Pihko stond op de afdeling bekend onder de niet per se vleiend bedoelde naam Knappe Kop. Hij volgde naast zijn werk ook een studie rechtswetenschap en politicologie, en had, meteen nadat hij er lucht van had gekregen, aan Taskinen meegedeeld dat hij wel wilde deelnemen aan het doctorsprogramma dat speciaal voor de politie was ontwikkeld. Ikzelf vond Pihko een makkelijke collega, hij zat nooit zomaar te zeuren. Af en toe vroeg ik me af wat er achter al dat gestudeer schuilging; misschien had hij het vwo niet afgemaakt en was hij daarom op de politieschool terechtgekomen, en had hij pas later beseft dat hij ook hogere doelen kon stellen dan een carrière als normale agent. Ook ik had voor de gein overwogen dat doctorsprogramma te volgen, maar dergelijke plannen zouden nu waarschijnlijk een paar jaar op de lange baan moeten worden geschoven.
Voor het regeringsgebouw had zich een barricade van televisiecamera’s gevormd, waarachter een horde journalisten en fotografen elkaar stond te verdringen. Minister van Binnenlandse Zaken Martti Sahala stond druk te kwebbelen te midden van de massa. Ik had die ochtend nog net een blik op de krant weten te werpen, en wist dat het schandaal van die dag een schermutseling betrof die tijdens de oudejaarsnacht bij de grenspost in Vaalimaa had plaatsgevonden: een troep Bosnische Kroaten had gewapenderhand geprobeerd de grens over te steken om asiel aan te vragen in Finland. Het was een wonder dat er slechts één grenswachter gewond was geraakt bij het handgemeen. Desondanks was de regering voor een spoedzitting teruggeroepen van het kerstreces.
Ik herkende Tarja Kivimäki’s glimmende gele ulster te midden van de groep journalisten; ze duwde de microfoon bijna tegen Sahala’s mond aan. Ik kon de blik in haar ogen niet zien, maar ik was ervan overtuigd dat Tarja het hem niet makkelijk zou maken.
Martti Sahala kwam zelden in een dergelijke omsingeling door journalisten terecht, al werd er gefluisterd dat hij de éminence grise was van de huidige regering, een man die achter de coulissen veel meer macht had dan de kiezers zich realiseerden. Sahala was nog maar in de veertig, en dus verwachtte men dat hij bij de presidentsverkiezingen in 2006 een stevige kluif zou zijn voor de concurrentie. Wat het politieapparaat betreft had Sahala zich in zijn functie van minister van Binnenlandse Zaken bijzonder actief getoond – zo was tijdens zijn ambtsperiode de nieuwe districtsverdeling erdoor gedrukt. Anderzijds was hij een man van het type ‘je laat je vrienden niet in de steek’, die zich actief bemoeide met strafrechtelijk onderzoek naar het doen en laten van zijn kameraden als daar ook maar de minste aanleiding voor bestond. Verscheidene ondernemers waren wel heel goed weggekomen dankzij het ingrijpen van Sahala.
De groep journalisten ging uiteen terwijl Sahala zich een weg naar zijn auto baande. Tarja Kivimäki sprak een paar woorden met haar cameraman en draaide zich toen om, duidelijk op zoek naar mij. Toen pas besefte ik dat ik absoluut niet stil had gestaan bij de vraag waar het verhoor zou plaatsvinden. In de ijskoude politiewagen soms?
“Wat wilt u eigenlijk?” vroeg Kivimäki terwijl ze Pihko en mij de hand schudde.
“Een officiële, op band geregistreerde versie van wat u mij een paar dagen geleden heeft verteld. De auto is een beetje oncomfortabel als locatie, waarschijnlijk moeten we ergens een café in.”
“Wat dachten jullie van de cafetaria van de universiteitbibliotheek?” stelde Pihko voor. “Daar is het rond deze tijd rustig.”
“Dat komt heel goed uit, want ik moet om halfeen bij het parlementsgebouw zijn”, zei Kivimäki. “Mag er tijdens een officieel verhoor iets gegeten worden?”
“Als we dat afspreken. Het is zonder meer ongebruikelijk dat er een verhoor wordt afgenomen in een kantine.” Telkens als ik met Kivimäki sprak, had ik het gevoel dat ik met een schermduel bezig was, en dat ik mijn wapen niet echt goed beheerste. We waren allebei praters van beroep, vragenstellers liever gezegd, en antwoord geven leek Kivimäki niet erg gemakkelijk af te gaan. En dus begon ze opnieuw met een vraag: ze wilde weten hoe Elina om het leven was gekomen.
“Het onderzoek is nog niet afgerond”, zei ik ontwijkend, maar voordat ik de kans kreeg een tegenvraag te stellen, ging Kivimäki verder met de aanval: “Jullie weten heus al wel iets. Aira had het over bevriezing, en dat Elina in haar nachthemd door het bos had gezworven. Klopt dat?”
Ik knikte alleen maar en opende de zware deur van de universiteitsbibliotheek voor Kivimäki. Tijdens mijn studie was ik op een gegeven moment vaak hier naartoe gegaan. In het Porthania-gebouw had ik het nooit naar mijn zin gehad, en in het hoofdgebouw van de universiteit liepen veel te veel bekenden rond. In de cafetaria van de bibliotheek kon je in alle rust zitten. Meestal was ik pas op het damestoilet vriendinnen tegen het lijf gelopen.
De achterste kamer was leeg. Pihko haalde ook voor mij koffie terwijl ik de cassetterecorder instelde; Kivimäki kwam klakkend naar het tafeltje gelopen met een kop thee en een stuk vegetarische quiche. Misschien kon ik mijn eigen vragen afvuren terwijl ze zat te eten.
Ik vroeg eerst naar haar persoonsgegevens. Ik was enigszins verrast toen ik vernam dat ze oorspronkelijk uit Tuusniemi kwam, een dorp op een kilometer of twintig, dertig van de plaats waar ik zelf vandaan kwam. Er was geen spoor van dialect meer in Kivimäki’s uitspraak te ontdekken, wellicht had ze dat bewust afgeleerd. En ze was drieëndertig, ze woonde vast al meer dan tien jaar in de hoofdstedelijke regio. Ik had graag meer over Kivimäki’s achtergrond willen weten, die efficiënte en agressieve buitenkant willen wegkrassen, al was het maar een beetje, maar het protocol stond alleen de gebruikelijke vragen over de geboorteplaats en de verblijfplaats toe. Vervolgens liepen we de kwesties waar we het al eerder over hadden gehad nog eens na. Kivimäki leek de mogelijkheid van zelfmoord nog steeds absoluut uit te sluiten.
“Ik kan werkelijk geen reden bedenken waarom Elina slechts in nachthemd en ochtendjas gekleed door de bossen zou zwerven. Of misschien …” Kivimäki hield op met praten en keek nadenkend, en stopte toen een hap quiche in haar mond teneinde wat meer bedenktijd te hebben. Mijn koffie smaakte alsof het het laatste restje in de pot was geweest, en Pihko had er natuurlijk ook geen melk in gedaan. “Misschien heeft een van de vrouwen die ze onder haar vleugels had haar op de een of andere manier het bos in weten te lokken. Maar ook in dat geval moet Elina gedacht hebben dat het niet zo lang zou duren, anders zou ze een jas hebben aangetrokken.” Op dat moment besefte ik dat het best mogelijk was dat Elina een jas en schoenen had aangetrokken toen ze naar buiten was gegaan. Misschien had iemand haar de spullen weer uitgetrokken en die teruggebracht naar Rosberga. En dat zou weer heel nieuwe inzichten in Elina’s dood opleveren …
“U had het de vorige keer ook al over degenen die Elina onder haar hoede had. Waarom had zij ú onder haar hoede?” vroeg ik onnodig bruusk, in de hoop Tarja Kivimäki’s autoritaire muur te doorbreken.
“Ze had mij niet onder haar hoede.” Haar stem klonk ineens kil, maar niet luider of hoger dan eerst. “Ik was haar vriendin, geen beschermeling. En wat heeft onze relatie hier überhaupt mee te maken?” Ik gaf geen antwoord, wat haar duidelijk ergerde, want ze ging verder: “U komt nu natuurlijk met het oude cliché op de proppen dat het om moord gaat en dat alles wat u vraagt dus van belang is. Maar ik heb Elina echt niet vermoord. U vindt mij natuurlijk volkomen gevoelloos, ondanks het feit dat mijn beste vriendin om het leven is gekomen, maar u kunt niet weten hoeveel verdriet ik heb wanneer ik alleen ben, wanneer het rouwproces de rest van mijn leven niet overhoop haalt.”
“U was dus Elina Rosbergs beste vriendin. Weet u of ze ooit zwanger is geweest? Heeft ze bijvoorbeeld ooit een abortus ondergaan, een miskraam gehad, of zijn er bij haar zware gynaecologische ingrepen uitgevoerd?”
“Gegevens over mogelijke ziektes kunt u toch zeker bij haar arts opvragen?”
“Ik wil ze graag van u.”
“Waarom? Ik heb in elk geval nooit gehoord dat Elina zwanger is geweest. Ik had altijd het idee dat ze geen kinderen wilde. Ook in dat opzicht leken we op elkaar.”
“Wie was haar arts?”
“Haar vaste gynaecologe Eira Lehtovaara, bij wie ze al jaren kwam, is een paar jaar geleden met pensioen gegaan, en daarna ging ze neem ik aan naar iemand anders in hetzelfde ziekenhuis. Aira weet daar vast meer over.”
Kivimäki dronk haar theekopje leeg en keek me afwachtend aan, alsof ze hoopte dat ik een of andere geniale vraag zou stellen in plaats van over trivialiteiten te babbelen. Ik begon een beetje genoeg van haar te krijgen. Ze verwachtte van degenen die zijzelf interviewde ongetwijfeld ook geen gesloten en vijandige houding, maar in plaats daarvan de wil om samen te werken. En zoals Kivimäki zelf al had gezegd, ging het hier wel om de dood van haar beste vriendin. Je zou denken dat zij net zo graag de waarheid daarover naar boven wilde halen als over de nieuwste bezuinigingsplannen van het kabinet.
“Meer kan ik niet vertellen over wat er gebeurd is. Ik heb geprobeerd een verklaring te vinden voor Elina’s verdwijning, en de enige reden die ik kan bedenken is dat iemand haar om hulp heeft gevraagd. Of deed alsof dat zo was.” Kivimäki begon haar spullen bijeen te pakken. Ik mompelde iets over mogelijke vervolgverhoren en zei tegen Pihko dat ik in de stad zou blijven.
“Hou jij de auto maar”, zei Pihko een beetje ongemakkelijk. Zijn jongensachtige gezicht werd rood toen hij eraan toevoegde dat hij nog naar de universiteit moest. Het leek alsof hij het over iets ongeoorloofds had, maar ik begon hem niet te ondervragen over wat hij van plan was, en bood in plaats daarvan Tarja Kivimäki een lift aan naar het parlementsgebouw.
“Hm, ik weet niet of dat er niet vreemd uitziet, als ik met een politiewagen arriveer.” Er klonk een nieuw soort ironie in Tarja’s stem door terwijl ze vervolgde: “Al ben ik niet de eerste die een lift krijgt van de politie op weg naar die locatie.”
Al meteen op de Esplanade kwamen we voor de stoplichten vast te zitten. Het was al zo laat dat ik gegarandeerd niet op tijd bij de dokter zou zijn. Om mijn nervositeit te verbergen stelde ik Kivimäki nog een laatste vraag: “U hebt geen naaste familie, gezien het feit dat u de kerst op Rosberga hebt doorgebracht?”
Kivimäki wierp snel even een blik in mijn richting, en ik zat al weer te wachten op commentaar op die niet ter zake doende vraag, maar tot mijn verrassing gaf ze toch antwoord: “Oh, ik heb meer dan voldoende naaste familieleden. Allemaal zitten ze in Tuusniemi, op hun boerderijen en daar in de buurt, mijn ouders en drie broers en hun gezinnen. Ongetwijfeld zijn ze rond de kerstdis bijeengekomen zoals ze ieder jaar doen, acht volwassenen en tien kinderen. Wellicht was het dit jaar Juha’s beurt om voor kerstman te spelen. Alleen het zwarte schaap van de familie ontbrak aan dat circus.”
Het stoplicht sprong op groen. Ditmaal wist ik tot bij het station te komen voordat we weer vast kwamen te staan.
“Hoe bedoel je, ‘zwart schaap’?” vroeg ik geïnteresseerd, want zo had ik me ook vaak gevoeld in mijn eigen familie, vanwege mijn zonderlinge beroep en mijn levensstijl, waar veel typisch vrouwelijke elementen aan ontbraken. “U hebt toch zeker een gerespecteerd beroep?”
“Uiteraard vonden mijn ouders het in het begin leuk dat ik bij de televisie werk en ministers en andere beroemdheden kan ontmoeten. Waarschijnlijk zijn ze teleurgesteld dat ik niet vaker te zien ben; ik verschijn niet eens in beeld, laat staan in de weekbladen. Maar wat maakt een beroep uit, ook al ben ik de eerste en enige academisch geschoolde van de familie. Uitgaande van hun normen en waarden stelt een vrouw niets voor als ze geen man en kinderen heeft.”
De klank van haar stem had een autoband kunnen lekprikken, maar ze keek nog steeds onaangedaan. Ik was zo verrast dat ik het groene stoplicht helemaal over het hoofd zag, en had pas de tegenwoordigheid van geest om op te trekken toen er achter mij iemand zo moedig was om te toeteren naar een politieauto. Tarja Kivimäki was wel de laatste van wie ik gedacht had dat ze werd verlamd door jeugdtrauma’s.
“En ik kan dat gezanik van ze ook niet meer horen. Hoe Lipponen nou als mens is, en of Ahtisaari in het echt net zo dik is als op tv. Ze praten op exact dezelfde wijze over dergelijke mensen als over de hoofdrolspelers in The bold and the beautiful en dat soort series.” Het gevoel van medeleven jegens Tarja Kivimäki dat ik had bespeurd verdween even, hoewel ik ook besefte dat haar arrogante houding alleen maar uit zelfbescherming voortkwam.
Het laatste stuk tot het parlementsgebouw hadden we een groene golf. Terwijl ze het portier opendeed, keek Kivimäki me recht in de ogen aan, en ze zei snel: “Elina had gelijk. Jullie hebben wel iets van elkaar weg. Het is niet mijn gewoonte om tegen wildvreemden over mijn eigen problemen te zeuren.”
Nadat het portier weer was dichtgeslagen vroeg ik me af of dat een oprecht antwoord was geweest of een poging mij om te tuin te leiden, met als doel ervoor te zorgen dat ik haar niet al te serieus zou nemen.
Ik kwam een minuut of tien te laat bij de dokter, maar moest desondanks nog wachten voordat het mijn beurt was. Afwezig las ik wat gezondheidstijdschriften, en ik probeerde me niet zenuwachtig te maken. Toen de gynaecologe uiteindelijk vaststelde dat ik zwanger was en zei dat ze het spiraaltje meteen ook zou verwijderen, voelde ik me bijna opgelucht. Er was nog iemand anders die de verantwoordelijkheid nam voor mijn lichaam en het druifje dat binnen in mij groeide. De gynaecologe leek zich namens de hele medische wetenschap te willen verontschuldigen voor het feit dat het spiraaltje niet goed had gewerkt, en vroeg of we een abortus wilden.
Dit was de laatste kans, hierna zou die vraag niet meer worden gesteld. Wat zou het toch makkelijk zijn: heel even wachten, en dan weer gewoon net als voorheen verder gaan met het leven. Toch mompelde ik een onmiskenbaar ‘nee’, en ik kroop achter het scherm om me uit te kleden.
Het deed pijn toen het voorwerpje dat zo waardeloos was gebleken uit me werd getrokken, maar ik hield het uit door te denken dat me over ruim acht maanden nog veel gezelliger pijnen te wachten stonden. De arts had gezegd dat ik op vijfentwintig augustus was uitgerekend. Dat was dus dag met je handje tegen hiken op Corsica in de zomervakantie, tegen de City Marathon, ook dit jaar weer … Toen ik bebloed en duizelig opstond om me aan te kleden, riep de arts me aan de andere kant van het scherm toe: “Dat werk dat je doet is af en toe best een beetje gevaarlijk. Denk erom dat je je op tijd laat overplaatsen naar een rustiger afdeling.”
“Ik zit nu al grotendeels pratend of schrijvend achter mijn bureau, hoor. Zijn er dingen die ik op dit moment al niet meer mag doen?”
“Doe alles waar je je goed bij voelt, je lichaam vertelt het je wel wanneer het te veel wordt. Ik ben niet heel erg goed op de hoogte van politiewerk … Ik bedoel dat ik nog nooit iemand die zes maanden zwanger was in uniform heb zien lopen.”
“Op onze afdeling dragen we gewoon burgerkleding, en je moet er in de eerste plaats je hersens bij gebruiken. Daar heeft een zwangerschap toch hopelijk geen invloed op?”
Terwijl ik over de met sneeuwmodder besmeurde weg terugreed naar Espoo besloot ik dat ik de mensen op de afdeling nog heel, heel lang niet zou vertellen dat ik in verwachting was. Wat hadden ze er ook mee te maken? Ik kon me al voorstellen hoe Palo me zou betuttelen, hoe hatelijk Ström zou doen als ik ook maar één fout maakte. Ik besloot meteen na het werk naar de schietbaan te gaan, dat was zoveel mogelijk in strijd met het rozerode beeld dat ik had van een zwangerschap. Maar een biertje dronk ik toch maar niet nadat ik tien magazijnen had leeggeschoten; dat stond zelfs míjn rebellie tegen het verwachtingspatroon niet toe.