16

De laatste keer dat ik een pasgeboren baby had vastgehouden dateerde al van jaren terug. Als zodanig leek het alsof het drieënhalf kilo wegende dochtertje van de Jensens dat ik in mijn armen hield helemaal niet bestond. Dat was de helft van het gewicht van onze kat Einstein.

“Maak je geen zorgen, baby’s zijn verbazingwekkend robuuste wezentjes”, lachte Kirsti Jensen. Het kindje lag rustig in mijn armen, alleen haar mond maakte, zo leek het, zuigende bewegingen. Het had ons een goed idee geleken om een weekendtripje naar Tammisaari te maken. Hoewel de stad in winterslaap verkeerde, had je, wandelend door de smalle steegjes tussen de houten huizen, het gevoel alsof je je in het buitenland bevond. Het ziekenhuis was klein en knus vergeleken met het Jorvi, en het rook er niet naar de dood. De familiekamer was in elk geval vol leven. Behalve Eva zaten ook de drie kleine Jensens in het tweepersoonsbed; Antti schommelde in de schommelstoel, Lauri en Kirsti deden om het hardst uit de doeken hoe de geboorte was verlopen. Jukka Jensen was naar de kantine gegaan om ijs te halen voor de hele club.

Ik was nooit iemand geweest die onmiddellijk begon te brabbelen zodra ze een baby in het zicht kreeg. Zo’n zurig ruikend gerimpeld smoeltje bevatte eigenlijk een vreemde waardigheid, iets wat je ertoe bracht om vol respect te praten. De gedachte aan mijn eigen kind werd steeds acceptabeler, ik begon ermee vertrouwd te raken. We hielden het een halfuur uit met circus Jensen, toen reden we naar Inkoo. We hadden Antti’s ouders al tijden niet meer gezien. Ze hadden een paar jaar geleden hun huis in Tapiola verkocht en brachten zelden een bezoek aan de hoofdstedelijke regio.

We hadden besloten nog niets te vertellen over de baby, al keken mijn schoonouders me vragend aan toen ik het glas wijn afsloeg dat ze als welkomstdrankje aanboden. Maar het waren heel hoffelijke mensen, en ze vroegen niets. Mijn eigen ouders hadden in dezelfde situatie gegarandeerd onophoudelijk vragen gesteld.

“Gaan we hun al vertellen over de kleine Sarkela, of houden we het nog voor onszelf?” vroeg Antti toen we in de sauna zaten na een rondje langlaufen op het donkere ijs.

“Hoezo, de kleine Sarkela? Hoe kom je erbij dat de achternaam van de baby Sarkela zal luiden?” zei ik plagend, hoewel ik nog helemaal geen tijd had gehad om daarover na te denken.

“Nou ja, omdat je altijd weet wie de moeder is, maar over de vader heb je nooit zekerheid”, grimaste Antti. “Nee echt, het kind zal hoe dan ook altijd nauwer verbonden zijn met jou dan met mij, of jullie nou dezelfde naam dragen of niet.” Ik gaf toe dat dat een goed argument was, en dat de naam Sarkela aanmerkelijk minder vaak voorkwam dan Kallio, maar we namen nog geen definitief besluit.

Toen we uit de sauna kwamen, zaten mijn schoonouders naar een van die ontelbare talkshows op tv te staren; ditmaal was natuurgeneeskunde het thema. Mijn schoonmoeder was in het onderwerp geïnteresseerd; ook nu had ze nieuwsgierig naar de bevalling in Tammisaari gevraagd, want Eva had bijna de hele ontsluitingsfase in een bad met water liggen weken. Ik luisterde heel even naar een voordracht over hoe de traditionele geneeskunde destijds zelfs acupunctuur als flauwekul had beschouwd, en besloot toen in bed te gaan liggen lezen. Maar een bekende stem op het scherm hield me tegen.

“Ik ben van mening dat de traditionele geneeskunde bijvoorbeeld astrologie of homeopathie geenszins zou moeten uitsluiten”, klonk Kari Hanninens stem. Toen ik opnieuw een blik op de tv wierp, zag ik Hanninens charismatische verschijning bijna door het scherm heen komen. Ik veranderde van gedachten, ging naast mijn schoonmoeder op de bank zitten en begon naar Hanninens verhandeling te luisteren over hoe astrologie en psychoanalyse met elkaar konden samenwerken.

“Pseudo-wetenschap en geneeskunde hebben hetzelfde doel: allemaal willen we mensen helpen. Maar daar waar de geneeskunde, en ook de psychologie en psychiatrie, de menselijke gevoelens vergeten en zich alleen op de fysiologie concentreren, zoals op het uitschakelen van gevoelens door middel van medicijnen, wil de astrologie mensen helpen zichzelf te leren kennen en op de juiste manier met zichzelf om te gaan. Aan een horoscoop kun je zien of iemand bijvoorbeeld een predispositie voor alcoholisme heeft. Ik zal echt tegen niemand zeggen: ‘Gut gut, de sterren hebben bepaald dat je een alcoholist bent geworden, niets aan te doen,’ maar ik ga in de horoscoop op zoek naar helende krachten.”

De vrouwen in het publiek applaudisseerden. Hanninen klonk ontegenzeglijk overtuigend. Ook toen hij met Halttunen had gesproken, had het geklonken alsof hij er echt om gaf wat er met hem zou gebeuren. Toch baalde ik ervan dat ik Hanninen mijn geboortedatum had gegeven. Ik wilde alsnog liever niet weten wat hij in mijn horoscoop zou zien – of meende te zien.

“Je hebt in je werk allerhande mensen ontmoet en hebt al met veel verschillende situaties te maken gehad. Markku Halttunen, die een paar weken geleden zichzelf en een agent doodschoot in Nuuksio, was een van je cliënten. Kan men aan iemands sterrenbeeld zien of hij bijvoorbeeld een misdadiger wordt of op een gewelddadige manier om het leven zal komen?”

Hanninen lachte eventjes om de ook wat mij betreft stompzinnige vraag van de interviewer. “Astrologie is echt geen waarzeggerij. Wel kan men lezen of er aanleg voor gewelddadig gedrag bestaat, en men kan bepaalde crisisperiodes in het leven herkennen.”

“Waren die in Halttunens horoscoop te zien?”

“Jazeker, duidelijk zelfs. Maar desondanks had het er niet mee hoeven eindigen dat zowel Markku als de agent die hij had ontvoerd om het leven kwam. Om een geijkte uitdrukking te gebruiken: dat stond niet in de sterren geschreven.” Hanninens glimlach was precies treurig genoeg, met zijn harige hand veegde hij zijn dikke haar van zijn voorhoofd. Antti had mijn hand vastgegrepen toen de gebeurtenissen in Nuuksio ter sprake waren gekomen.

“In hoeverre durf je je cliënten te adviseren? Als iemand jou bijvoorbeeld komt vragen of hij geschikt is voor een bepaalde baan, of om met een bepaald iemand te trouwen, geef je daar dan antwoord op?”

“Ja hoor. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt immers altijd bij de persoon zelf. Ik heb het in het verleden zelfs wel ronduit gezegd wanneer twee mensen op basis van hun horoscoop niet bij elkaar leken te passen, of als iemand niet geschikt leek te zijn voor het beroep van optredend kunstenaar, zoals een acteur. Maar ik probeer ook altijd alternatieven te vinden; ik laat mensen niet alleen met hun problemen.”

De interviewer praatte verder met iemand die mensen met stenen genas, maar van tijd tot tijd draaide de camera naar de relaxed op zijn stoel zittende Kari Hanninen, die zo te zien zat te lonken naar de meisjes op de voorste rij. Vervolgens werd het scherm in beslag genomen door een tangozanger die over de liefde lamenteerde, en Antti en ik vluchtten naar de keuken om thee te zetten. Pas de volgende dag, terwijl we met de auto terug naar huis reden, spraken we over Hanninen en sterrenbeelden.

“Het feit dat je niet wilt dat Hanninen jouw horoscoop trekt, betekent dat je er eigenlijk in gelooft”, zei Antti heel irritant, en hij haalde een trekker in die traag voor ons reed.

“Niet waar! Ik wil alleen niet dat Hanninen zich inbeeldt dat hij mij kent omdat hij weet wat mijn sterrenbeeld is! Goeie genade!” Die laatste uitroep werd veroorzaakt door een bmw die recht op ons af kwam, en die pas een paar seconden voordat hij tegen ons arme Fiatje zou botsen op zijn eigen helft terugkeerde. Op de weg naar Hanko zag je meer kamikaze-inhaalacties dan waar dan ook. Ik was zo geschrokken dat ik niet meteen besefte dat mijn mobieltje rinkelde.

“Met Akkila, hoi. Je wilde gebeld worden zodra ze van het Jorvi contact opnamen. Hier ligt een berichtje, dat Aira Rosberg zich weer dingen begint te herinneren.”

“Wat? Dank je, ik rij vanaf hier meteen door naar het Jorvi.” We waren bij de kruising met de Porkkalantie aangekomen, en ik verzocht Antti me bij het ziekenhuis af te zetten. Op de intensive care was er vast ook op zondagavond wel een arts die mij zou kunnen vertellen wat ons nu te doen stond.

“Moet je weer aan het werk?” vroeg Antti terneergeslagen.

“Ik geloof niet dat het daar in het Jorvi zo lang gaat duren. Ik kan wel naar huis lopen.”

“Ik heb een boek bij me, dan ga ik in de hal zitten lezen. Of zouden ze het goed vinden als ik de kraamafdeling ging verkennen? Kunnen we die vergelijken met Tammisaari.”

“Je ziet er niet heel erg zwanger uit”, grijnsde ik.

De dienstdoende arts op de intensive care vertelde dat Aira de volgende dag naar een normale afdeling kon worden overgebracht, zo goed was ze inmiddels opgeknapt. Haar teruggekeerde geheugen was echter nog niet wat ik ervan gehoopt had. Aira herinnerde zich dat Elina was verdwenen, maar niet dat ze dood was gevonden, en dat had men haar ook niet verteld. Toch wist ik de arts zover te krijgen dat hij me toestemming gaf om een paar minuten met Aira te praten.

Ze zat halfliggend in haar bed en was bij bewustzijn, maar zag er toch nog steeds ouder en kleiner uit dan ik ooit op Rosberga had gezien. Toen ze mij opmerkte, kwam er een onzekere glimlach over haar gezicht, die vervolgens in een blik van herkenning overging: “Brigadier Kallio, goedendag. U was toch een paar weken geleden bij ons op Rosberga voor een lezing?”

“Hallo. Hoe gaat het met u?” Ik besloot haar met ‘u’ aan te spreken, omdat ze dat ook met mij deed, hoewel we elkaar voorheen getutoyeerd hadden. Het leek erop dat ze zich niets kon herinneren van de gebeurtenissen die tot Elina’s dood hadden geleid.

“Ik heb af en toe zo’n vreselijke hoofdpijn, en ik kan me ook niet meer goed herinneren … Blijkbaar ben ik gevallen … Ik geloof dat ik op zoek was naar Elina. Hebben ze haar al gevonden?”

Ik schudde van nee; het was moeilijk om te liegen, maar het was niet aan mij om te vertellen dat Elina dood was. Er kwam een donkere schaduw over haar ogen, en ze schudde verward haar hoofd toen ik haar vroeg waar Elina naartoe kon zijn gegaan.

“Was ze niet samen met Joona … met Joona Kirstilä, haar vriend. Ze zou toch met Joona naar Tallinn gaan? Bent u op Rosberga geweest? Misschien is ze al teruggekeerd van haar reis.”

Met Joona naar Tallinn? Dat had ik nog niet eerder gehoord, niemand had daar melding van gemaakt toen Elina was verdwenen. Of haalde Aira dingen door elkaar, dacht ze misschien aan de kerst het jaar ervoor? Ik moest het Joona vragen. Of anders zat ze me te bedriegen, ze had in elk geval een scherpe blik in haar donkerblauwe ogen. Maar ik was natuurlijk geen arts.

“Ze is niet teruggekeerd”, antwoordde ik. “Kunt u zich iets herinneren van uw eigen ongeluk? Waar bent u gevallen?”

Ze schudde opnieuw haar hoofd. “Herinneren doet pijn”, zei ze met de stem van een hulpeloze bejaarde, wat ondanks haar broze verschijning vreemd klonk uit haar mond. “Ik begin hoofdpijn te krijgen.”

Op datzelfde moment klopte er een verpleegkundige tegen het raam. Misschien had ze de hele tijd al staan luisteren. Het was tijd om te gaan. Ik kreeg nu toch niets uit Aira los, mijn vragen konden haar herstel zelfs schaden.

“Vraagt u Elina om naar mij toe te komen zodra u haar gevonden hebt”, zei Aira toen ik de deur opendeed. Haar stem klonk nog steeds klein en breekbaar. Ik knikte, kreeg een brok in mijn keel. Hoe zou ze reageren wanneer ze te horen kreeg dat Elina niet terug zou keren? Waarom moest ze dat pijnlijke verdriet twee keer ervaren?

Ik probeerde diezelfde avond Joona Kirstilä nog te bereiken, maar hij nam niet op. Wellicht zat hij wederom in de kroeg, op zoek naar woorden. De rest van de avond besteedde ik aan het herstellen van de oude zwarte jurk die ik bij mijn eindexamen had gedragen. Aangezien we op ons werk geen uniform droegen, hadden we besloten in burgerkleding naar Palo’s begrafenis te gaan. De jurk had een scheur in de oksel, ik had een keertje te ruig gedanst terwijl ik hem aanhad. Ik had hem al meer dan tien jaar, wellicht werd het tijd om hem met pensioen te sturen. Ik had de nare gewoonte om me aan mijn kleren te hechten, om ze te houden tot ze uit elkaar vielen en pas in uiterste noodgevallen nieuwe te kopen. Ik merkte dat ik nadacht over de vraag welke van mijn jurken me ook de komende zomer nog zouden passen, en het antwoord daarop was: geen enkele. De gedachte aan typische mamakleding was zo onaangenaam dat ik besloot te rebelleren en een alcoholarm pilsje uit de koelkast te pakken. Had ik in elk geval de smaak van bier in mijn mond.

De volgende ochtend lagen de gegevens over de bandensporen die na Aira’s mishandeling bij het hek van Rosberga waren aangetroffen op mijn bureau. Het enige probleem was dat we niet zomaar de autobanden van andere mensen konden gaan onderzoeken. Maar misschien zouden we toestemming krijgen om die van degenen die regelmatig op Rosberga waren geweest te bekijken, zogenaamd om hen van verdenking te kunnen uitsluiten.

Ik werkte als een gek wat routineklusjes weg; de volgende dag zou ik eerst naar het consultatiebureau moeten en daarna naar Palo’s begrafenis. Na de lunch durfde ik het aan om Kirstilä te bellen, die klonk alsof hij werkelijk een afgrijselijke kater had. Zijn kat Pentti zat naast de hoorn chagrijnig te miauwen, terwijl Kirstilä me tussen de hoestbuien door verzekerde dat hij niet snapte over welke reis naar Tallinn Aira het in godsnaam had gehad.

“Ik hoef toch goddomme niet naar de nor vanwege die hasj?” Het klonk alsof Kirstilä ondertussen een blikje kattenvoer openmaakte.

“Waarschijnlijk niet”, zei ik, al had ik die vraag niet hoeven beantwoorden. “Tegenwoordig kan men een aanklacht achterwege laten indien de hoeveelheid drugs vrij klein is, zoals in jouw geval. Een agent in functie slaan is bijna nog erger. Maar ga in vredesnaam hoe dan ook hulp zoeken.”

“Jullie klootzakken mogen tegen mij zeggen wat je wilt, maar ik heb niet het recht om mezelf te verdedigen?” Kirstilä begon al wat opgepepter te klinken, misschien had hij behalve een blik kattenvoer ook een biertje opengetrokken.

“Inspecteur Ström is ontegenzeglijk wat explicieter dan de meeste anderen”, gaf ik toe.

“En hij haat mannen met lang haar die bovendien nog gedichten schrijven ook”, zei Kirstilä, en hij klonk alsof hij geen dag ouder dan twintig was. Toch was dat een treffende beschrijving van Pertsa. Ik verwonderde me telkens weer over zijn talent om de wereld door een smalle koker te bekijken, om alles wat hem vreemd leek te veroordelen, te beginnen met de Chinese maaltijden die van tijd tot tijd bij ons in de kantine werden geserveerd. “Als je het over de duivel hebt …” mompelde ik tegen mezelf toen Pertsa precies op dat moment bij mijn deur verscheen.

“Dat geval van die molotovcocktail …”

“Ja?”

“Daar zijn Taskinen en ik immers mee bezig. Er zijn al een aantal verdachten, dezelfde skinheads die de laatste tijd overal in de hoofdstedelijke regio tekeergaan. Zielig hoor, om op die manier te werk te gaan, laten ze liever man tegen man vechten …”

“Geen preken graag. Waar hebben jullie mij voor nodig?”

“We moeten de moeder van het gezin dus verhoren, maar die mag niet in haar eentje met vreemde kerels in dezelfde kamer zitten zonder haar eigen man. En dat staat onze wetgeving weer niet toe, aangezien de vrouw gewoon Fins spreekt. Daar heb je die veelgeprezen internationaliteit van je. Het hoeft niet al te lang te duren.”

“Oké, wacht nog even vijf minuten.” Ik haalde mijn vinger van de ruggespraaktoets van de telefoon, maar Kirstilä had al opgehangen. Eén ding had ik hem nog willen vragen, maar dat kon ook later wel.

De moeder van het gezin El-Ashrami antwoordde stilletjes en kort op mijn vragen. Het was vreemd om met iemand te praten wiens ogen je niet eens kon zien. Ik besefte dat ik, hoewel ik Pertsa er kort daarvoor van had beschuldigd bevooroordeeld te zijn, zelf ook niet in staat was om me ten opzichte van mevrouw El-Ashrami op een andere manier dan enigszins verwonderd op te stellen. Wilde ze dat ook haar dochters volledig gesluierd door het leven zouden gaan? Ik had de routinevragen die verband hielden met het gooien van de molotovcocktail graag aan de kant gegooid om mijn eigen nieuwsgierigheid te bevredigen, maar die stond natuurlijk los van de zaak. Ik dacht aan Johanna’s levensverhaal, en realiseerde me dat haar leven bijna meer overeenkomsten vertoonde met dat van mevrouw El-Ashrami dan met het mijne. Ik wilde graag denken dat ik tolerant en ruimdenkend was, maar mijn tolerantie hield zo te zien op bij sluiers en vrouwenbesnijdenissen.

Aan het begin van het najaar had ik een heel heikele kwestie moeten onderzoeken. Een schoolarts en een onderwijzer uit de onderbouw hadden aangifte gedaan van mishandeling van een achtjarig Somalisch meisje. De moeder en de tante van het kind hadden haar in de badkamer van het gezin besneden, en dat was aan het daglicht gekomen nadat ze eerst zonder opgaaf van reden een week van school was weggebleven, en daarna midden op de dag een bloeding had gekregen. Ik had samen met de openbare aanklager, de vluchtelingenwerkster, de sociale dienst en mijn collega’s lang gedubd over de vraag of we een aanklacht zouden indienen. Vervolgens hadden binnen een paar weken tijd zowel de skinheadrellen in Joensuu als de moord op een schoolmeisje in Tampere door een geesteszieke Somaliër de krantenkoppen geregeerd, en zodoende hadden we onze zaak stilletjes overgedragen aan de kinderbescherming. Van tijd tot tijd vroeg ik me echter af of we daar goed aan hadden gedaan, hoewel ik ook wist dat veel Finse ouders hun kinderen nog veel erger mishandelden zonder dat iemand zich met de zaak bemoeide.

Vlak voordat ik naar huis ging kreeg ik Milla’s moeder telefonisch te pakken. Ik had lange tijd nagedacht over de vraag hoe ik mijn probleem zou presenteren. Het leek idioot om gewoon zomaar te vragen of haar dochter echt haar eigen kind was, en zo niet, waarom de adoptie op geen enkel officieel document vermeld stond.

Ritva Marttila sprak op dezelfde botte manier als Milla. Klonk haar stem ongeveer hetzelfde? “Milla? We hebben inderdaad een dochter met die naam, hoewel we haar al jaren niet hebben gezien. Wat heeft dat kind uitgespookt, dat de politie naar haar vraagt?”

“Is Milla Marttila uw biologische dochter?” Ik liet de vraag van de vrouw met opzet onbeantwoord.

“Biologisch … Wat bedoelt u daarmee?”

“Is ze de dochter van u en uw man, en niet bijvoorbeeld een adoptiekind?”

“Wat zit u godverdomme te ouwehoeren?! Natuurlijk is ze dat! Heeft ze leugens lopen verkopen tegen de politie? Wat heeft ze u nog meer wijsgemaakt? Ik kan u het uittreksel uit het kerkboek laten zien als dat nodig is.”

“Heeft Milla de gewoonte om te liegen?” Bij wijze van antwoord kreeg ik een warrige uiteenzetting over wat voor vreselijk kind Milla altijd al was geweest, ze had ook haar vader van god weet wat allemaal beschuldigd. Hoewel de gegevens uit het bevolkingsregister de woorden van Ritva Marttila over Milla’s afkomst bevestigden, wilde ik toch niet zonder meer geloven dat alles wat Milla had verteld een leugen was. Maar het was niet mijn taak om verder te graven in het verleden van het gezin Marttila. Bovendien wist ik dat echtgenotes bedroevend vaak eerder hun mannen geloofden, die zwoeren onschuldig te zijn, dan de kinderen die hen van incest beschuldigden.

“Wat heeft dat kind nu weer gedaan?” vroeg Ritva Marttila opnieuw.

“Ze is betrokken bij een sterfgeval dat onder verdachte omstandigheden heeft plaatsgevonden.”

“Is ze nou aan het moorden geslagen? Een buurman heeft haar in een blotetietenbar aan het werk gezien, klopt dat?”

“Waarom vraagt u haar dat zelf niet? Ik kan u haar telefoonnummer wel geven.”

In antwoord daarop smeet Ritva Marttila de hoorn op de haak. Daar had je je veelgeprezen moederliefde. Ik herinnerde me hoe een vriend van me die een akelige jeugd had gehad, ooit eens had beweerd dat kinderen hun ouders hoe dan ook altijd haatten, dat er geen ouders bestonden die niet altijd alles verkeerd deden, hoe goed hun bedoelingen ook waren. Wat zou het onvoltooide wezentje binnen in mij over twintig jaar van Antti en mij denken? Zou het zich ons herinneren als twee aan hun werk toegewijde ouders die nooit genoeg tijd hadden? Ik begon weer bang te worden, en dus vroeg ik via de computer de gegevens uit het bevolkingsregister op van iedereen die ook maar enigszins ervan verdacht konden worden betrokken te zijn bij de dood van Elina Rosberg.

Theoretisch gezien was het mogelijk dat Milla Elina’s kind was, qua leeftijden paste dat in elk geval, maar Joona Kirstilä kon natuurlijk niet de vader zijn. Er waren nog meer alternatieven. Als het nou toch een kwestie van geld bleek te zijn? Elina was heel vermogend geweest, en Aira was haar enige erfgename. En als Aira nou ooit eens een kind had gekregen…?

Ik had Aira’s gegevens al een keer doorlopen, maar haalde ze nu nog een keer tevoorschijn. Er werd geen melding gemaakt van een kind, maar grof geschat had ze er ergens in de jaren 1945-1967 een kunnen krijgen. Bijna al mijn verdachten pasten in die tijdspanne, zelfs de beide Säntti’s, ook al leek dat onwaarschijnlijk, omdat die hun hele leven in hetzelfde dorpje hadden gewoond. Toen Niina Kuusinen werd geboren was Aira vijfenveertig, dus ook zij zou nog net een kind van Aira kunnen zijn, maar Niina leek zo op haar vader toen die nog jong was dat ik me absoluut niet kon voorstellen dat ze niet door hem was verwekt. Tarja Kivimäki en Joona Kirstilä waren in 1962 geboren, Kari Hanninen in 1954, evenals Elina. Ook zij pasten in het tijdsbestek.

Over geen van hen bevatte het bevolkingsregister verwijzingen naar een adoptie, maar in de jaren vijftig had men zoiets ook onder de toonbank kunnen regelen, en aan het begin van de jaren zestig misschien ook nog wel, zulke gevallen waren er wel bekend. De ouders van Tarja Kivimäki leken vrij oud, die waren de veertig al voorbij geweest toen Tarja werd geboren. Ik probeerde de gezichten van Tarja en Aira op de diaprojector in mijn hoofd te bekijken. Vertoonden ze overeenkomstige trekken? Hadden Elina en Tarja zo goed met elkaar kunnen opschieten omdat ze familie waren? Of gold hetzelfde voor Elina en Joona?

Of was de waarheid nog veel ingewikkelder – was Elina soms Aira’s eigen dochter? Of had ik gewoon te veel oude misdaadromans gelezen? Toch zou het interessant zijn om te weten of Aira ooit een kind had gekregen. Wie was haar huisarts? Ik merkte dat ik wederom het inmiddels al vertrouwde nummer van de intensive care draaide. Maar daar vertelde men dat Aira naar de normale afdeling was overgebracht, omdat ze niet meer speciaal bewaakt hoefde te worden.

Op zich was dat een heuglijk feit. In de praktijk betekende het echter dat het gevaar was toegenomen: op de intensive care had men Aira de hele tijd in de gaten gehouden, maar voor een buitenstaander was het veel makkelijker om tot de normale afdeling door te dringen. Was Taskinen nog aan het werk? Het leek me goed om bij hem langs te gaan en te vragen of er bewaking kon worden geregeld voor Aira. Op Taskinens deur zat een plechtig stoplicht, maar we hadden de gewoonte aangenomen om gewoon te kloppen, althans wanneer het licht niet op rood stond. De lichten brandden niet meer, maar desondanks klopte ik aan. Er klonk een gedempt ‘binnen’ vanuit de kamer. Taskinen zat aan zijn bureau met de hoorn van de telefoon nog in zijn hand, aan de andere kant klonk al getuut. Zijn gezicht zag er verlept uit, als een overjarige aardappel, en hij had meer rimpels rond zijn ogen dan normaal.

“Slecht nieuws?” vroeg ik voorzichtig. Taskinen sprak bijna nooit over zijn privé-leven; ik wist niet of hij bij wijze van spreken zojuist had vernomen dat zijn moeder ernstig ziek was.

“Ik heb daarnet de vrouw van Palo gesproken. Nummer een”, voegde Taskinen eraantoe. Zijn poging te glimlachen was een overblijfsel uit de tijd dat er bij ons op de afdeling grapjes werden gemaakt over Palo’s drie vrouwen en de talloze kinderen uit zijn verschillende huwelijken. “Palo’s oudste dochter is – of was – in verwachting, in de derde maand. Ze heeft dit weekend een miskraam gehad. Een shock wordt als een van de oorzaken gezien.”

“Goddomme”, zei ik, omdat me niets anders te binnen schoot. Taskinen ging verder, in zichzelf pratend, zo leek het: “Ook ik kon niets anders bedenken om te zeggen. Er zijn geen woorden voor zoiets. Ik moet morgen een toespraakje houden bij de begrafenis, en kan niets anders dan clichés verzinnen. Weet je wat er de hele tijd heel irritant door mijn hoofd dreunt?”

“Nou?” vroeg ik, en ik verwonderde me over de gejaagde klank in zijn stem.

“Die oude kwestie. Tauno Palo en Jerry Lewis. En Palo’s voornaam was niet eens Tauno.”

Ik wist waar Taskinen op doelde. De geest verdreef verdriet op de meest zonderlinge manieren.

“Hoe is het verhoor afgelopen vrijdag gegaan?” Taskinen schudde zich los uit zijn gedachten, had eindelijk het vernuft om de hoorn neer te leggen. We vergeleken onze ervaringen tijdens het verhoor, voelden blijkbaar beiden de behoefte om te praten, om te gissen hoe de zaak uiteindelijk zou aflopen. Beiden durfden we te wedden dat Koskivuori degene van de hoogste leiding was die ditmaal zou worden geofferd.

“Dat kon wel eens lastig worden”, antwoordde Taskinen, toen ik hem vroeg bewaking te regelen voor Aira Rosberg nu die niet langer op de intensive care lag. Maar hij beloofde het te zullen proberen. “O ja, Pihko zei dat je misschien iemand wist om Palo’s plaats in te nemen. Begin maart komt die vrij.”

Ik vertelde Taskinen over mijn oud-collega Pekka Koivu, die bijna klaar was met zijn middenkadercursus en die niet wilde terugkeren naar de rassenoorlogen in Joensuu.

Ik stond net op het punt Taskinen te vertellen dat ik binnenkort ook een vervanger nodig zou hebben voor een jaar, toen de deur zonder kloppen openging en een heel mooie jonge vrouw een blik naar binnen wierp. Eigenlijk was Silja Taskinen nog maar een meisje van zeventien, maar door haar hobby, kunstrijden op de schaats, bezat ze een kaarsrecht postuur en een vrouwelijkheid die je zelden zag bij iemand van haar leeftijd. Voor de kerst was ik naar een ijsshow wezen kijken waarin Silja de rol van Doornroosje had gehad. Ze werd als een van de grootste beloftes van het Finse kunstrijden beschouwd, en ik wist dat Taskinen constant iedere cent van zijn droevige politieloon omdraaide om ervoor te zorgen dat zijn dochter een paar keer per jaar naar Canada kon om te trainen.

Silja was haar vader komen ophalen om nieuwe schaatsen te kopen, en dus spraken we af dat we elkaar de volgende dag op zijn laatst in de kerk van Tapiola zouden ontmoeten. Eigenlijk was ik blij dat Silja ons gesprek had onderbroken. Ik wilde Taskinen toch nog liever niet vertellen dat ik zwanger was.

Om de dag af te sluiten bracht ik een bezoek aan het lab, om nog een keer de kleren te bekijken die Elina had gedragen op het moment dat ze was gevonden, een ochtendjas en een nachthemd. Het reepje satijn dat we op het pad in Nuuksio hadden gevonden was afkomstig van de zoom van de ochtendjas, wat betekende dat Elina via dat pad uiteindelijk op de plek terecht was gekomen waar ze was gevonden. Maar we hadden geen zekerheid verkregen over de vraag of ze daar zelf naartoe was gelopen of dat iemand haar daar naartoe had gesleept, want na de afwisselende sneeuwen regenbuien was het pad bevroren. Het stukje zoom had in beide scenario’s aan de tak kunnen blijven hangen.

Ik trok latex handschoenen aan en haalde de kledingstukken uit de zak. Viel er nog een lichte rozengeur te bespeuren? Vast niet, ik zat het me in te beelden omdat ik een flesje rozentalk in Elina’s badkamer had zien staan. Zowel de ochtendjas als het nachthemd vertoonde scheuren aan de bovenkant van de rug en het achterwerk, op dezelfde plaatsen waar ook de blauwe plekken op Elina’s lichaam hadden gezeten. De scheuren in de stof hadden kunnen ontstaan ofwel door Elina op haar rug over de grond te slepen, ofwel in een situatie waarin ze bijvoorbeeld gevallen was en bergafwaarts een stuk door de sneeuw was gegleden.

Een ochtendjas en een nachthemd boden wel belachelijk weinig bescherming tegen meer dan tien graden vorst. En het synthetische materiaal had Elina’s lichaam eerder nog verder doen afkoelen. Dit soort kleren was er ook niet op gemaakt om je op te warmen, hoogstens je fantasie. Hoe kon iemand alleen in deze kleren tijdens een ijskoude nacht naar buiten gaan, zonder schoenen ook nog?

En wat had degene die Elina’s vindplaats had uitgekozen verwacht dat er zou gebeuren toen hij of zij Elina onder de spar neerlegde? Had die persoon gedacht dat de witte winter zou voortduren, dat de sneeuwduinen Elina zouden opslokken en dat niemand de vorm van een vrouwenlichaam in de sneeuw zou herkennen? Of had Elina zelf soms besloten in een sneeuwvrouw te veranderen?