2
Vermoeid staarde ik vanuit het raam van mijn werkkamer naar de snelweg Helsinki-Turku, waar slechts sporadisch een auto over voorbijgleed, ondanks het middaguur. Ik was overvallen door een onverklaarbare vermoeidheid; mijn hoofd probeerde zich met alle geweld op het bureaublad neer te vlijen, en vanuit de hoek van de kamer grijnsde de zitbank me uitnodigend tegemoet.
Misschien was de kerst de oorzaak van mijn vermoeidheid. Het was zevenentwintig december, en Antti en ik hadden beide feestdagen voornamelijk luierend en lezend in onze nieuwe woning in Henttaa doorgebracht. Het had een goed idee geleken om tussen kerst en oud en nieuw aan het werk te gaan, want dat verschafte ons een goede reden om te weigeren Antti’s ouders in Inkoo met de kerst te bezoeken, of de mijne in Noord-Karelië. Maar nu wilde ik dat ik nog een paar vakantiedagen extra had gehad, om bij de open haard rond te hangen met Einstein, de kat, om Kerstmis van Poirot van Agatha Christie uit te lezen en chocolade te eten.
Oeps, geen chocola. Ineens werd ik alleen al bij de gedachte daaraan misselijk. Misschien had ik tijdens de kerst te veel van dat spul gegeten.
Zuchtend opende ik een nieuw bestand op mijn computer, en ik begon het verslag van het verhoor van zo-even in te typen. Veel inwoners van Espoo hadden bepaald niet zo’n rustige kerst gehad als ik. Over het algemeen zag je op feestdagen een toename van huiselijk geweld, en nadat ik was teruggekeerd van mijn kerstverlof hadden er diverse gevallen van mishandeling op mijn bureau liggen wachten, alsmede een steekpartij met dodelijke afloop. Geen wonder dat veel van mijn collega’s tamelijk cynisch deden over het gezinsleven en het huwelijk. Ook op onze afdeling was meer dan de helft gescheiden, en Palo was bij mijn weten al aan huwelijk nummer drie bezig.
Waarom was ik in vredesnaam zo moe? Ik had werkelijk helemaal niets bijzonders gedaan. Zelfs de langlauftrips die we elke dag hadden gemaakt waren vanwege de vorst kort en ontspannend geweest. Antti en ik hadden sinds de zomer in een vervallen eengezinswoning van anderhalve etage in Henttaa gewoond, waarvan de erfgenamen van een broer van een collega van Antti de eigenaren waren. Het huis was lastig om te verkopen, aangezien het precies langs de nieuwe ringweg was gelegen die zou worden gebouwd. Momenteel hadden we, wanneer we uit het raam keken, uitzicht over braakliggende velden waar de natuur weer vrij spel kreeg, en waar hazen rondhuppelden en mollen wroetten, maar wanneer de snelweg er eenmaal was, zou het landschap asfaltgrijs en lawaaierig worden. We leefden bij de dag in ons nieuwe onderkomen, maar de onvermijdelijke tijdelijkheid van ons verblijf stoorde mij eerlijk gezegd niet zo. Wellicht had ik ook wel behoefte aan de wetenschap dat de dingen konden veranderen, vooral nu ik zowel een vaste baan als een vaste echtgenoot had. Tot nog toe had ik het in geen enkele baan lang naar mijn zin gehad, tijdelijke klusjes waar ik handgeld voor kreeg en invalbeurten hadden me altijd goed gelegen. En mijn tweeënhalf jaar durende verkering met Antti was voor mijn doen een hele prestatie. Wellicht was ook het feit dat je tegenwoordig zo makkelijk kon scheiden de reden geweest dat ik het had aangedurfd te trouwen.
Antti daarentegen was zich al gaan hechten aan het landschap van Henttaa, en vond het jammer dat dat zou verdwijnen. Hij had contact gezocht met tegenstanders van de nieuwe ringweg, maar het had een hopeloze strijd geleken: datgene wat de dienst Wegverkeer en de ambtenaren in Espoo zich in het hoofd zetten, moest en zou gerealiseerd worden, ook al was er niet eens behoefte aan. Antti was sowieso al wanhopig, aangezien de verbreding van de Länsiväylä, de snelweg die van Helsinki naar Espoo voerde, het landschap van zijn jeugd in Tapiola had verwoest, en die verandering was waarschijnlijk ook de reden geweest dat Antti’s ouders hun huis in Tapiola hadden verkocht en zich definitief in hun zomerhuis in Inkoo hadden gevestigd.
Antti had zo’n sterke afkeer van die ringweg gekregen, en was ook verder dermate milieubewust geworden, dat ik al halfserieus had voorspeld dat hij als kandidaat voor de Groenen aan de volgende gemeenteraadsverkiezingen zou meedoen. “Al zou je eigenlijk bij de democraten of de conservatieven moeten infiltreren, dat zijn immers de meest geestdriftige wegenbouwers”, had ik uiteindelijk voorgesteld.
Antti verlangde daadwerkelijk naar iets nieuws om naast het werk te doen. Ikzelf had voldoende aan hardlopen, bodybuilding en oefenen op de schietbaan van het politiebureau, waar ik regelmatig te vinden was na een misdrijf dat vorig jaar zomer had plaatsgevonden. Ik had toen voor het eerst in mijn carrière als agent mijn wapen moeten gebruiken, en had gemerkt dat mijn schietvaardigheid nogal wat te wensen overliet. Ik begon de technieken nu weer beter te beheersen, maar hoopte echt dat ik mijn kunsten nooit in de praktijk nodig zou hebben.
De telefoon rinkelde; het was de centrale, die meedeelde dat Aira Rosberg me wilde spreken. Het duurde even voordat ik me Aira, Elina en Rosberga kon herinneren. Ook over Johanna’s kwestie had ik niets meer gehoord, en vanwege de kerstdrukte was ik ook vergeten uit te zoeken of ik iemand kende bij het politiekorps in Johanna’s regio.
Aira’s stem klonk vreemd en weifelachtig toen ze, meteen nadat ze was doorverbonden, zei: “Ik weet eigenlijk niet of ik hiermee de politie kan lastigvallen, maar … Elina is verdwenen.”
“Verdwenen? Hoe bedoel je?”
“Niemand heeft haar sinds gisteravond nog gezien. Het lijkt erop dat ze niet in haar bed heeft geslapen, maar haar pyjama en ochtendjas zijn nergens te vinden. De kleren die ze overdag aanhad liggen daarentegen wel in haar kamer. Alsof Elina in haar pyjama ergens naartoe is gegaan.”
“Wanneer heb je haar voor het laatst gezien?”
“Gisteravond om een uur of tien, ze had net een avondwandelingetje gemaakt en was op weg naar haar kamer. Er is een klein gezelschap dat hier de kerst heeft gevierd, naast Elina en mijzelf nog vier vrouwen, maar ook de anderen hebben haar sinds gisteravond niet meer gezien.”
“En ze heeft helemaal geen bericht achtergelaten?”
“Nee.”
“Kan het zijn dat ze naar iemand toe is gegaan? Wie zijn haar beste vrienden?”
“Ik heb natuurlijk meteen Joona gebeld … Joona Kirstilä. Dat is Elina’s vriend. Maar ook daar was ze niet.”
“Bedoel je de dichter Joona Kirstilä?” vroeg ik nieuwsgierig. Elina was vrij regelmatig in het nieuws, maar relationele roddels hoorde je niet, ik althans niet.
“Precies. Ze hebben al een paar jaar een relatie. Elina overnacht van tijd tot tijd bij Joona thuis aan de Lapinlahdenkatu, en dus dacht ik dat ze daar misschien zou zijn.”
“Is er een speciale reden om je zorgen te maken over Elina’s verdwijning? Is er iets bijzonders gebeurd met de kerst, ruzie bijvoorbeeld? Wie verblijven er trouwens momenteel op Rosberga?”
“Johanna Säntti en Milla Marttila, die heb je volgens mij al eens ontmoet. Zij hebben praktisch sinds de cursus begin deze maand hier gewoond. Tarja Kivimäki is een oude vriendin van Elina, ook zij is de hele kerst hier geweest, en Niina Kuusinen is op kerstdag gearriveerd. Ook zij heeft een cursus gevolgd bij Elina.”
Het verbaasde me dat Milla nog steeds op Rosberga verbleef, want ik had de indruk gekregen dat zij het niet naar haar zin had daar. En Johanna … had die zelfs met de kerst haar kinderen niet mogen zien? Ik wilde echter niet aan Johanna denken, en dus ging ik door met vragen: “Het is dus niet Elina’s gewoonte om zonder aankondiging te verdwijnen?”
“Nee! Dit is echt heel vreemd, ik …”
“Ze is nog geen etmaal zoek, en aangezien het om een volwassene gaat, zal de politie niet meteen gaan zoeken. Heeft Elina nog andere vrienden of familieleden naar wie ze toe kan zijn gegaan?” Aira antwoordde opnieuw ontkennend, maar verder leek het alsof ze het gesprek niet wilde beëindigen. Ik vroeg me af wat ze eigenlijk van me wilde. Misschien hoopte ze alleen maar van iemand met verstand van zaken te horen dat ze zich geen zorgen hoefde te maken, dat het regelmatig voorkwam dat mensen op onverklaarbare wijze in rook opgingen en vervolgens in goede gezondheid terugkeerden. Maar dat kon ik niet. Ook ik vond het vreemd dat Elina Rosberg zomaar was verdwenen.
“Als je morgenochtend nog steeds niets van Elina hebt gehoord, bel me dan opnieuw”, zei ik uiteindelijk. Het was vreemd om Aira, die een jaar of veertig ouder was dan ik, te tutoyeren, maar dat had ze met mij immers ook gedaan. Voorzover ik begreep was dat de gewoonte op Rosberga. “En bel voor de zekerheid ook even als ze terugkomt”, ging ik verder, en ik gaf haar mijn nummer thuis, hoewel ik wist dat ik dat niet zou moeten doen. Ik probeerde mezelf voor te houden dat ik nieuwsgierig was, maar ik wist dat dat zelfbedrog was. Ik maakte me zorgen.
Teneinde Elina uit mijn hoofd te zetten ging ik verder met het typen van mijn rapport. Voordat ik naar huis ging belde ik Antti, om hem te vragen mijn ski’s te smeren. Het had de hele dag flink gesneeuwd, en de velden rond ons huis lagen onder een dikke laag sneeuw bedekt. Het begon nu echter op te klaren en kouder te worden, heel geschikt weer om te langlaufen. Een van de vele voordelen van het huis in Henttaa was dat je in je eigen tuin op je ski’s kon stappen en op pad kon gaan. Het was leuk om voor de afwisseling eens niet hard te lopen maar te langlaufen.
Toen ik op het punt stond naar huis te gaan, liep ik Pertti Ström in de gang tegen het lijf. Pertsa had ook met de kerst gewerkt, want zijn familie had hem niet nodig, zei hij. Zijn ex-vrouw was met haar nieuwe man en de kinderen naar de Canarische Eilanden geweest. Pertsa zag er nog norser uit dan normaal; het gezicht met de grove poriën stond gespannen, en zijn lichtbruine haar dat op de slapen was uitgedund lag tegen zijn hoofd geplakt alsof hij erg had gezweet. De neus, die al een paar maal gebroken was geweest, stak roodglimmend af tegen zijn winters bleke gezicht; ik vroeg me af of Ström een griepje onder de leden had.
“Ik ben de hele dag met die kloterige schutters uit Perkkaa bezig geweest, niemand kan zich zogenaamd iets herinneren”, gromde Pertsa bij wijze van reactie op mijn hallo. “Goddomme, ik ben ervan overtuigd dat ze pas op de vuist zijn gegaan nadat ze die gozer hadden doodgeschoten, alleen maar om te kunnen beweren dat ze zich daar niets meer van konden herinneren zodat niemand uiteindelijk zou worden aangeklaagd. En, hoe heeft de kersverse echtgenote de kerst doorgebracht? Etend en kezend?”
Ik was al op de politieschool gewend geraakt aan Ströms manier van praten – we hadden gelijktijdig de opleiding doorlopen – en dus glimlachte ik alleen maar instemmend. Daar kwam bij dat Pertsa gelijk had, hoewel ik onze activiteiten zelf anders onder woorden zou hebben gebracht.
“En, is er al een koter onderweg?” ging Pertsa verder, terwijl hij mij heel irritant van top tot teen opnam.
“Dat gaat je helemaal niets aan, maar omdat je het zo graag wilt weten: het zit niet in de planning. Ik heb een spiraaltje”, gromde ik, en ik verdween door de deur voordat Pertsa de kans had nog meer commentaar te leveren. Ik was nu niet in de stemming voor een verbale vechtpartij. Onze gesprekken eindigden meestal in ruzie, we konden gewoon niet met elkaar overweg. Van tevoren had ik ertegenop gezien om met hem samen te werken, al was hij blijkbaar degene geweest die onze chef Jyrki Taskinen had voorgesteld om mij te vragen voor het korps van Espoo. Een aantal jaren geleden, toen ik nog bij een advocatenkantoor in Tapiola had gewerkt, waren we lijnrecht tegenover elkaar komen te staan in een moordzaak. Pertsa had een onschuldige man gearresteerd, die mij om juridische bijstand had gevraagd. Uiteindelijk had ik de zaak zonder tussenkomst van de politie opgelost, en dat had Pertsa natuurlijk niet kunnen verkroppen. Pas later had ik gehoord dat Ström in diezelfde periode ook in scheiding had gelegen met zijn vrouw, en dat was schijnbaar van invloed geweest op zijn functioneren op het werk. Zelf had hij natuurlijk niets over zijn scheiding losgelaten, maar Palo’s echtgenote nummer drie kende de ex van Pertsa goed, en Palo roddelde gewillig over Pertsa’s privé-leven.
De sneeuw had zich langs de weg naar Vähä-Henttaa opgehoopt tot duinen die rechtstreeks van een ansichtkaart afkomstig leken, en die de kerstverlichting van de huizen nog intenser deden gloeien. Onze eigen rode bouwval zag er heel knus uit; Antti had de kaarslantaarn aangestoken om mij te verwelkomen en was bezig sneeuw te ruimen op de oprit, want het was opnieuw gaan dwarrelen.
Ik trok mijn langlaufspullen aan en at snel een banaan. De buitenlucht veegde de vermoeidheid van mijn gezicht; het geluid van de sneeuw onder mijn ski’s was tegelijkertijd vertrouwd en toch ook weer nieuw, zoals elke winter. Maar hoe ik ook mijn best deed om me alleen op het skiën te concentreren, ik moest telkens weer aan Elina Rosberg denken. Waar was ze in vredesnaam naartoe gegaan? Uiteraard kon je mensen niet beoordelen op het beeld dat je uit de media van hen had gekregen, maar voorzover ik kon inschatten was Elina niet iemand die zich door bevliegingen liet leiden. Ze had de afgelopen jaren aan diverse televisiediscussies over problemen omtrent seksualiteit en rolpatronen meegedaan. Terwijl de anderen zich hadden opgewonden en tegen elkaar waren gaan schreeuwen, was Elina irritant rustig gebleven. Meestal was het haar stem geweest die de anderen het zwijgen had opgelegd om naar haar te luisteren. Nee, Elina was niet iemand die zonder aankondiging op de trein sprong om een vriendin ergens in een andere stad te bezoeken. En helemaal niet wanneer ze gasten had met de kerst.
Na een paar kilometer skiën keerde de vermoeidheid terug. Mijn benen voelden slap en krachteloos aan, ze kregen het bijna niet voor elkaar de ski’s vooruit te duwen. Antti gleed in gelijkmatig tempo voor mij uit, en ik vond het jammer dat ik hem moest vragen vaart te minderen.
“Nou, sneeuwvrouw, wat is er aan de hand?” zei hij met een kort lachje. Ik schudde de sneeuw uit mijn haren voordat ik antwoordde. “Mijn benen willen niet, ze voelen zo raar aan. Zou ik iets onder de leden hebben? Wacht eens, ik moet ongesteld worden, misschien ligt het daaraan.”
“Misschien kunnen we maar beter omdraaien”, stelde Antti voor. Op de een of andere manier wist ik mijn puddingbenen te keren; ik probeerde niet aan mijn krachteloosheid te denken en concentreerde me op Antti’s rug die ik voor me zag. De groene anorak stak gloeiend af tegen de sneeuw, die donker leek, zo ’s avonds. Antti’s schaduw was onwaarschijnlijk lang en dun, zijn grote adelaarsneus leek meer dan ooit op die van een indiaan toen hij zich omdraaide en vroeg of het tempo zo goed was. Het was heerlijk om de verlichting van ons eigen huis weer te zien, en te weten dat er een warme sauna op me wachtte, en mijn eigen bed, waar Einstein zich op het voeteneind zou oprollen nadat hij zijn avondhapje had gegeten. Maar ondanks mijn vermoeidheid dacht ik nog aan Elina, en in mijn dromen liet ze me evenmin met rust. Ik zag hoe ze over het ijs liep, in een wapperende witte nachtjapon. Ineens greep de wind het gewaad, en Elina werd de lucht in getild, wervelde steeds verder weg … steeds verder … steeds verder … Totdat ze uiteindelijk nog maar een klein puntje tussen de dwarrelende sneeuwvlokken was.
De volgende ochtend was ik nog maar net op mijn werk gearriveerd toen Aira Rosberg al belde. Er was nog steeds geen teken van leven van Elina vernomen. Ik zei dat het me speet maar dat verdwijningen waarvan niet bekend was dat ze verband hielden met een misdrijf, op geen enkele manier op onze afdeling, de recherche, thuishoorden maar dat de geüniformeerde politie zich daarmee bezighield.
“Sorry dat ik jou daar nu mee lastigval, maar … Als agent heb jij beter kijk op wat belangrijk is en wat niet. Ik zou graag willen dat … dat jij langskwam.” Aira klonk zowel bezorgd als gegeneerd. “Als ik de geüniformeerde politie bel, sturen ze natuurlijk een man, en dat wil Elina immers niet.”
“Ook daar werken tegenwoordig aardig wat vrouwen, maar ik zal kijken wat ik kan doen.” Mijn middag was nog niet helemaal volgeboekt, misschien had ik tijd om even in Nuuksio langs te gaan. “Ik bel je na tweeën, en mocht je iets van Elina horen, bel jij dan hierheen.”
Op hetzelfde moment opende Taskinen de deur, om me de verhoorkamer in te jagen. Naast de mishandelingen die met de kerst hadden plaatsgevonden, werkten we ook aan het vooronderzoek in een erg ingewikkelde witwaszaak, waar behalve door de afdeling economische delicten ook door ons onderzoek naar werd gedaan; dit omdat een van de hoofdverdachten een bedrijfseconoom was die zijn loopbaan in de faillissementsfraude al in de jaren zeventig was begonnen, en zijn witwasactiviteiten ditmaal vanuit de provinciale gevangenis had geleid. De ondervraagde die nu voor ons zat was zijn zwager; hij was een van de sleutelfiguren in de witwasserij, maar deed hard zijn best onschuldig te lijken. Taskinen en ik hadden besloten de man in hoog tempo aan een kruisverhoor te onderwerpen, opdat hij in elk geval tijdelijk van zijn stuk zou worden gebracht. We pijnigden hem een uur of drie voordat we tevreden waren. Hij had zichzelf zodanig tegengesproken, en zich ook verder zoveel informatie laten ontglippen, dat het niet lang meer zou duren of we hadden voldoende bewijs om hem in staat van beschuldiging te stellen. We waren al sinds de zomer met die zaak bezig, het zou geweldig zijn hem eindelijk te kunnen afsluiten.
“Heb je tijd om mee te gaan eten?” vroeg Taskinen toen we de verhoorkamer verlieten.
“Eerlijk gezegd moet ik jou ook even spreken.” Ik vertelde Taskinen over de raadselachtige verdwijning van Elina Rosberg, want ik was van plan toestemming te vragen om, onofficieel weliswaar, naar Rosberga te gaan om te kijken of er aanwijzingen waren voor een misdrijf. Al had ik waarschijnlijk voor mezelf al besloten om naar Rosberga te gaan, met of zonder toestemming.
“Ik heb het gevoel dat Aira Rosberg me niet de werkelijke reden heeft verteld waarom ze zo bezorgd is over Elina dat ze de politie inschakelt. En ook verder …”
We schepten onze borden vol. Jyrki dronk magere melk en smeerde ook geen boter op zijn brood. Zelf kiepte ik ruimschoots ketchup op mijn macaronischotel, en knoflooksaus over mijn salade. Geamuseerd keek Taskinen naar mijn bord. Hij wachtte tot we ons hadden geïnstalleerd aan een tafeltje aan de zijkant van de eetzaal voordat hij commentaar gaf op Elina’s verdwijning.
“Je kunt er wel even naartoe gaan. Maar zeg tegen Aira Rosberg dat ze officieel aangifte moet doen van vermissing, als het erop lijkt dat er iets scheef zit in de zaak. Uiteraard kunnen we proberen na te gaan of ze het land heeft verlaten. Het is altijd wat lastig, de verdwijning van volwassen mensen. Als ik jou was zou ik ook even met die vriend gaan praten.”
“Zo dacht ik er ook over.” Ik propte een grote hap macaronischotel in mijn mond en keek naar de handen van Taskinen, die het plakje roggebrood keurig in kleine stukjes vouwden voordat hij het opat.
Hoofdinspecteur van de recherche Taskinen was een nette en punctuele man. Hij was iets langer dan één meter tachtig, zijn steile, blonde haar was als langs een liniaal in een zijscheiding gekamd. Zijn nagels waren altijd kortgeknipt. Alle onderdelen van Taskinens gezicht waren smal en recht, ook zijn tanden stonden in een onberispelijke witte rij. Zijn lichaam was eveneens smal, en pezig als van een marathonloper, en zelfs nu nog, op bijna vijftigjarige leeftijd, was Taskinen in staat de tien kilometer onder de veertig minuten te lopen, zo werd beweerd. De enige uitzondering op al die smalle lijnen werd gevormd door een glimmend gepoetste trouwring van bijna een centimeter dik.
Afgaande op zijn uiterlijk had ik in het begin verwacht dat Taskinen een mierenneuker was, maar in werkelijkheid was hij een schappelijke chef. Hij voerde zijn eigen taken bijzonder goed uit en eiste van anderen hetzelfde, en wist duidelijk aan te geven wat hij wilde, waar hij tevreden mee was en waarmee niet. Een aantal keren had hij zich geërgerd aan mijn gewoonte om de regels voor het politieoptreden een beetje te rekken, maar andere problemen waren er tussen ons niet geweest. Na de bazen die ik daarvoor had gehad, een rechercheur uit Helsinki met een drankprobleem en een konkelende advocaat, was het prettig om met Taskinen samen te werken. Over zijn privé-leven wist ik maar heel weinig, zijn vrouw werkte, als ik het me goed herinnerde, bij de gemeente Espoo als coördinator van de dagopvang, en het echtpaar had een tienerdochter, die Fins kampioene kunstschaatsen in haar leeftijdsklasse was. Met uitzondering van Ström kon ik heel goed overweg met mijn collega’s, hoewel ik nog steeds de enige vrouw op onze afdeling was. Gelukkig werkten er een paar prachtwijven bij de andere brigades, met wie ik een keer per week volleybal speelde. Ik voelde me inmiddels niet meer zo’n vreemde eend op mijn werk, zoals op de politieschool en na mijn afstuderen nog wel het geval was geweest; ik was alleen maar een vertegenwoordiger van een minderheid.
Taskinen en ik waren tot laat in de middag bezig de onderzoeksdossiers in de witwasaffaire bij elkaar te leggen. De zon ging al onder toen ik met mijn auto richting Nuuksio koerste. Nadat we in Henttaa waren gaan wonen hadden we ons ertoe laten verleiden een tweedehands auto aan te schaffen. ’s Zomers kon ik heel makkelijk op de fiets naar mijn werk, of, als er geen haast geboden was, lopend, en ook Antti maakte er geen punt van dat hij twee bussen moest nemen om op de universiteit te komen; de halte lag een kilometer van ons huis, en de bussen reden gemiddeld één keer per uur. Maar boodschappen doen en dat soort dingen waren dermate lastig dat we voor tienduizend markka een versleten zwart Fiatje hadden gekocht. De Italiaanse auto was duidelijk niet gemaakt voor gladde wegen, want hij slipte akelig van achteren toen ik bergafwaarts de bochtige Nuuksiontie afreed richting Rosberga.
Het hek zat nog steeds stevig dicht, en ging ditmaal ook niet vanzelf open. Aira kwam opendoen. De laatste zonnestralen schenen schuin op de muur van Rosberga, gaven het zachte roze de kleur van een bloeiende rozentuin. Milla stond buiten te roken. In haar zwarte kleren zag ze er eerder uit als Malafide dan als Doornroosje.
“Kijk eens aan, de brigadier. Ga je op zoek naar Elina’s lijk?”
Aira reageerde ontsteld op Milla’s woorden, net als ikzelf, maar ik slaagde er desondanks in om het meisje recht in het gezicht aan te kijken. Ik meende oprechte bezorgdheid te bespeuren in de blik die spottend moest lijken.
“Ik hoop van niet”, zei ik, terwijl ik langs Milla de hal in liep. Ergens klonk pianomuziek; iemand speelde hetzelfde stuk van Satie waar ook Antti soms voor de lol op oefende.
“Laten we Elina’s kamers gaan bekijken, misschien begrijp je dan waarom ik me zo’n zorgen maak.” Aira voerde me naar links, naar de deur die naar de keuken leidde.
“Het landhuis is zodanig ingedeeld dat de openbare ruimtes beneden aan de rechterkant liggen; daar zijn de eetkamer, de gehoorzaal en de bibliotheek. De keuken is centraal gelegen, bij de trap naar boven. Boven zijn de gastenkamers, waar we de cursisten onderbrengen.”
“Hoeveel kunnen er hier per keer verblijven?”
“Een vrouw of twintig, er zijn acht slaapkamers boven. Onze kamers zijn hier.” Aira opende eerst een smalle, blauw geverfde deur. “Dit hier is mijn kamer.”
Het was blijkbaar niet de bedoeling dat ik naar binnen zou gaan, ik moest er alleen even een blik in werpen. Het was waarschijnlijk een vroegere bediendenkamer, aangezien de andere deur volgens mijn logica direct toegang gaf tot de keuken. De kamer was spaarzaam en heel normaal gemeubileerd: een bed, een bureau, een tweepersoonsbank en in de boekenkast daartegenover een kleine televisie. Boven het bed hing een reproductie met daarop een beschermengel die een klein meisje en jongetje een brug over hielp.
“En dit zijn de kamers van Elina. De zitkamer wordt overigens door ons beiden gebruikt.”
Aira gebaarde me de volgende kamer in te gaan, en ik slikte verbaasd. De met romantisch gebloemde meubels en kanten gordijnen uitgeruste kamer paste natuurlijk goed bij het roze landhuis, maar het kostte me moeite om die in verband te brengen met Elina Rosberg. Ik had verwacht dat haar kamer overzichtelijk en eenvoudig ingericht zou zijn, vol met meubels van Artek of designer Kukkapuro … Stoelpoten met volanten en kanten kleedjes op bijzettafeltjes pasten absoluut niet bij het beeld dat ik van Elina Rosberg had gekregen. Aira zag dat ik verbaasd keek, want ze zei: “Dit was de kamer van mijn moeder, van Elina’s grootmoeder dus. Moeder woonde de laatste twintig jaar hier op de benedenverdieping, toen ze niet langer in staat was trap te lopen. En ze hield ook van het uitzicht.”
Ik wierp een blik uit het grote raam, maar in de schemering was het moeilijk meer dan alleen contouren te onderscheiden. Aan deze kant van het huis liep de grond naar beneden af, ook de muur die het huis omringde was zo laag gelegen dat het uitzicht over de vallei er niet door belemmerd werd. Het vage, witte oppervlak in de verte was waarschijnlijk het meer Pitkäjärvi.
“Elina wilde deze kamer in stand houden zoals hij was. De slaapkamer is daarentegen in haar eigen stijl ingericht.”
Aira opende de andere deur van de kamer. Ik stapte de slaapkamer binnen, die ook niet aan mijn verwachtingen beantwoordde. Hoewel de meubels modern en eenvoudig van vorm waren, was het kleurenschema veel te fel: helderrood en geel, met lichtblauw. De kamer werd gedomineerd door een tweepersoonsbed, een waterbed zo te zien. De sprei was weliswaar opgevouwen en aan de kant gelegd, maar het zag ernaar uit dat er niet in het bed was geslapen sinds het de laatste keer was opgemaakt. Naast het raam stond een oncomfortabel uitziende leunstoel met een bijbehorende driehoekige poef. Op het bureau stond een computer, op de boekenplank ernaast literatuur over psychiatrie. Op de bureaustoel lagen, netjes opgevouwen, een paarse corduroy broek, een witte overhemdbloes en een rookgrijze trui. “Die kleren had ze gisteren aan, en meestal droeg ze dezelfde dingen een aantal dagen achter elkaar, als ze niet vies waren. En aangezien ze de spullen over de stoel heeft gelegd, en niet in de wasmand heeft gestopt …” Aira’s zwijgen was veelzeggend.
“Haar nachthemd legde ze meestal naast haar kussen neer, maar hier ligt niets. Haar ochtendjas en sloffen zijn meestal in haar badkamer, maar ik heb ze daar niet aangetroffen.”
“Zijn haar mantel en winterschoenen er nog?”
“Ze hangt die altijd in de hal bij de zijdeur, zodat ze niet door de war komen met de jassen van de cursisten. Kom mee.”
Aira voerde me terug naar de hal en daarvandaan naar een vestibule die in verbinding stond met de keuken. Via de vestibule kwam je in de achtertuin uit. Er hingen een heleboel mantels aan de kapstok.
“Die zijn van mij”, zei Aira terwijl ze op een versleten, qua ontwerp nogal ouderwetse bontmantel van krimmer en een donkerblauwe gewatteerde jas wees. De lammycoat die ik Elina eerder had zien dragen hing ernaast, evenals een kort paars gewatteerd jasje dat ook geschikt was om in de buitenlucht te dragen. Een nette, donkergrijze ulster was met zorg aan een kleerhanger gehangen.
“Dit zijn de enige jassen die Elina heeft. En ook alle schoenen zijn er nog, de winterlaarzen, de regenlaarzen en haar bergschoenen.”
“Kan het zijn dat ze kleding van de cursisten heeft geleend?”
“Dat moet je aan henzelf vragen. In elk geval heeft niemand geklaagd dat er iets miste. Maar laten we teruggaan naar Elina’s kamer. De belangrijkste aanwijzing dat er iets niet in de haak is, bevindt zich in de badkamer.”
De badkamer, die in verbinding stond met het slaapvertrek, was gerenoveerd in de oude stijl. De badkuip stond op pootjes en het toilet had een houten bril. Er was ook ruimte voor een kleine kaptafel, die vol stond met potjes. Aan de wand hing een elektrische tandenborstel.
“Elina verzorgde haar gezicht altijd uiterst zorgvuldig, maar alle reinigingsgels en crèmes staan er nog.”
Ik bekeek de potjes aandachtig; het was een huidverzorgingslijn van een duur merk.
“Kan het zijn dat ze reisflaconnetjes heeft meegenomen? Veel producenten hebben die tegenwoordig in hun assortiment. En je kunt ook heel gemakkelijk nieuwe kopen.”
“Maar haar antibiotica zou ze niet hebben thuisgelaten! Elina had een ontsteking aan de bovenste luchtwegen, en ze was pas eergisteren met de kuur begonnen. Ze hoestte verschrikkelijk en had bijna geen stem meer. En het potje staat hier, kijk maar!”
Op de rand van de kaptafel stond een klein, wit plastic potje met de tekst erasis 400 mg erop. De sticker die erop zat geplakt gebood de gebruiker het medicijn driemaal daags in te nemen tot het einde van de kuur. Ik opende het potje, waar nog een stuk of twintig tabletten in zaten.
“Vreemd. Maar ook daar kun je er nog meer van halen, waarschijnlijk kent Elina wel een paar artsen.”
Ik dacht na. Aira leek er uiterst zeker van te zijn dat er iets aan de hand was met Elina’s verdwijning. Het was duidelijk dat ze graag wilde dat er een officiële zoekactie op touw werd gezet. Maar desondanks had ik het gevoel dat ze me nog niet alles had verteld. “Wanneer heb je Elina voor het laatst gezien?”
“Op de avond van tweede kerstdag, rond een uur of tien. Ze was wezen wandelen en kwam net binnen. Elina was moe, want ze had al heel wat nachten wakker gelegen vanwege die hoest. Ik zei dat ze gek was om in die toestand en met deze vorst naar buiten te gaan, maar ze antwoordde dat ze alleen wilde zijn. Ik dwong haar een kop thee te drinken, of die heeft ze althans meegenomen naar haar kamer. Ze wekte overigens een heel normale indruk. Niets wees erop dat ze op weg was ergens naartoe.”
“Maakte ze in haar eentje een wandeling?”
Aira keek nadenkend. “Ik geloof dat ze met Joona ging, maar uiteraard weet ik dat niet zeker, omdat Elina Joona nooit hier uitnodigde. Rosberga is immers verboden terrein voor mannen.”
“Waar ontmoetten ze elkaar dan, als dat niet hier was?” Hoewel het natuurlijk logisch was dat Elina zelfs haar vriend niet toestond naar Rosberga te komen, bracht dat ongetwijfeld heel wat praktische bezwaren met zich mee.
“Voornamelijk bij Joona thuis.” Aira’s stem verraadde dat ze niet erg ingenomen was met de relatie tussen Elina en Joona Kirstilä. “En in het huisje natuurlijk.”
“Het huisje? Wat is dat?”
“De oude sauna aan de westkant van het landhuis. Elina heeft een paar jaar geleden elektriciteit aan laten leggen in de kleedruimte bij de sauna. Ik geloof dat ze Joona ook daar af en toe ontmoette, ook al mochten er eigenlijk geen mannen worden toegelaten binnen de muren van Rosberga”, vertelde Aira verlegen.
“Ik wil ook nog even een kijkje nemen in dat huisje. Maar laten we nog even verdergaan. Je hebt dus niet gehoord dat Elina opnieuw naar buiten is gegaan?”
Aira keek beschaamd, op een of andere manier schuldig.
“Ook ik heb heel wat nachten slecht geslapen als gevolg van Elina’s gehoest. Ik heb een slaaptablet genomen en ook nog oordoppen in gedaan. Pas om een uur of negen werd ik wakker, door het gerammel in de keuken, toen Niina bezig was met het ontbijt.”
Ik besloot ook met de andere vrouwen die aanwezig waren een praatje te maken, hopelijk kon iemand me iets meer vertellen. Aira vertelde dat Tarja Kivimäki, een vriendin van Elina, het landhuis al had verlaten en was teruggekeerd naar haar huis in Tapiola. Tarja moest werken vandaag. Tarja Kivimäki … Waar kende ik die naam toch van?
Gelukkig had ik er die ochtend aan gedacht om de provinciale politie in de regio waar Johanna woonde te bellen, maar het resultaat was teleurstellend: ik kende er niemand. Maar de politie had geen wettige reden om te verhinderen dat Johanna haar kinderen ontmoette. Ik vroeg Aira of Johanna contact had opgenomen met de advocate die ik haar had aanbevolen, maar Aira schudde alleen maar haar hoofd: “Johanna is vreselijk gedeprimeerd de laatste tijd, vanwege de kerst en het feit dat ze gescheiden wordt gehouden van haar kinderen … Elina heeft inderdaad met een of andere advocate gesproken, maar waarschijnlijk heeft ze zich voornamelijk geconcentreerd op de vermindering van Johanna’s schuldgevoel.”
“Schuldgevoel? Vanwege die abortus?”
“En het feit dat ze de kinderen in de steek heeft gelaten. Zo te horen is Niina Kuusinen piano aan het spelen in de bibliotheek, misschien kun je eerst met haar praten?”
Ik werd via de eetkamer naar de bibliotheek geleid, waar nu een vol woede gespeelde etude van Chopin klonk. Zo te horen was er een goede pianist aan het werk; Antti liep altijd vast op het ingewikkelde loopje halverwege, en ook hij was bepaald geen beginner.
De jonge vrouw aan de piano was zo verdiept in de muziek dat ze onze komst helemaal niet opmerkte. In eerste instantie zag ik alleen haar rug. Haar hazelnootkleurige, steile haren reikten tot aan haar middel, ze zwaaiden in het ritme van de beweging van de pianiste. Onder het blauw-wit gestreepte shirt ging een magere rug verborgen, de vrouw droeg een versleten spijkerbroek met wijde pijpen, en kistjes. Van achteren gezien zag Niina Kuusinen eruit als een tiener, op de een of andere manier te tenger en te breekbaar te midden van de zware meubels en de boeken die de sombere kamer vulden, waar de jarentwintigsfeer alleen werd doorbroken door de televisie in de hoek.
“Niina!” Aira schreeuwde bijna toen de etude eindigde. “Brigadier Kallio wil je graag wat vragen stellen.”
Het meisje draaide zo abrupt om op haar pianokruk dat het notenboek op de grond plofte en de klep van de piano dichtsloeg. Van voren zag ze er niet zo heel erg tienerachtig uit, hoewel de amandelvormige, angstig kijkende ogen en de kleine mond nogal kinderlijk leken. Ze had een grote, smalle neus, waardoor het verder poppige gezicht een volwassen indruk maakte. Ik schatte Niina Kuusinen een jaar of vierentwintig.
“Is er iets … nieuws bekend over Elina?” vroeg Niina nerveus. Haar lange vingers, die werden opgesierd door enkele zilveren Kalevala-ringen, bewogen zich friemelend door het haar.
“Nee. Dat is ook de reden dat ik met je wil praten, maar dit is geen officieel verhoor. Wanneer heb je haar voor het laatst gezien?”
“Toen bij het diner, op tweede kerstdag ’s avonds … Om een uur of acht. Toen de rest zich naar de bibliotheek begaf om te lezen of tv te kijken, wilde Elina per se naar buiten om te wandelen. Daarna heb ik haar niet meer gezien.” Niina keek paniekerig, ze wendde haar blik van mij af, alsof ze de mogelijkheid wilde negeren dat Elina iets was overkomen. Ik, de politie, betekende wat Niina betreft gevaar. De politie bemoeide zich immers niet met het gezapig voortkabbelende leven van gewone mensen?
“Blijkbaar kende je Elina goed, aangezien je de kerst hier hebt doorgebracht?” Niina schrok van mijn vraag, en toen pas besefte ik dat ik in de verleden tijd over Elina had gesproken. Toch verbeterde ik mezelf niet, dat zou alleen nog maar meer verwarring hebben gesticht.
“Nou ja, niet zo heel erg goed. Ik heb een paar van haar cursussen gevolgd, en begin december ben ik bij haar in therapie gegaan. Er zijn ook geen andere mensen met wie ik kerst kan vieren. Mijn moeder is overleden, mijn vader woont in Frankrijk en ik heb geen broers of zussen.” In Niina’s stem weerklonk de eenzaamheid die in de kersttijd nog verder werd geaccentueerd.
“Heb je enig idee waar Elina naartoe kan zijn gegaan?”
“Ik heb geprobeerd haar kaart te lezen, maar ook daar word ik niet veel wijzer uit …”
“Wat voor kaart in hemelsnaam?”
“Haar astrologische kaart. Er is weliswaar vrij veel invloed van Saturnus en Pluto, wat wijst op zelfvernietiging. En op een conflict met een dierbare, een familielid bijvoorbeeld …” Niina blikte snel even naar Aira.
Van tijd tot tijd kreeg de politie telefoontjes van astrologen, waarzeggers en helderzienden, die aanboden te helpen bij het oplossen van lastige zaken. Ik had me er nog nooit toe kunnen brengen hen serieus te nemen; als ik zo’n belletje kreeg maakte ik meestal met een paar botte opmerkingen een eind aan het gesprek. Toegegeven, ik wist niets van astrologie, behalve dan dat ik Vissen was en als zodanig blijkbaar gevoelig, emotioneel en creatief was en het vermogen had me aan te passen. Het kostte me vaak moeite mezelf te herkennen in de horoscoopbeschrijvingen die je in de weekbladen aantrof, maar leuk om te lezen was het natuurlijk wel. De meesten van mijn vriendjes, ook Antti, hadden trouwens wel hetzelfde sterrenbeeld, Boogschutter. Zou het dan toch iets te betekenen hebben …?
Ik vroeg Niina om haar contactgegevens, voor het geval het nodig was om nog meer vragen te stellen. Ze wist zo te horen nog niet hoe lang ze van plan was op Rosberga te blijven, maar gaf toch haar adres en telefoonnummer. Ik meende opluchting in haar blik te bespeuren toen we de bibliotheek verlieten en op zoek gingen naar de andere vrouwen.
Milla zat in de gehoorzaal en speelde patience op de computer. De zwarte en rode kaarten schoten over het beeldscherm, stuiterden over elkaar heen, er werd als een gek met de muis geklikt. Ik was blij dat er geen spelletjes op mijn computer zaten, want ik zou er vast en zeker volkomen verslaafd aan raken. Toen ik Milla aansprak, keek ze geïrriteerd op van het scherm, en zette toen zuchtend de computer uit.
“Krijgen we nu een derdegraadsverhoor of zo? Je mag hier binnen goddomme niet eens roken!”
Milla’s woordkeuze en intonatie deden op een amusante manier aan Pertti Ström denken. Beiden zouden gegarandeerd beledigd zijn door de vergelijking. Het was zo’n vreemde constatering dat ik Milla daardoor lieftallig als een moeder toesprak: “Je bent niet verplicht mijn vragen te beantwoorden, dit is geen officieel verhoor. Maar als je zodanig op Elina gesteld was dat je de kerst met haar wenste door te brengen, wil je vast ook wel helpen haar te vinden.”
“Blablabla! Ik weet niets van Elina af. Ik was eergisteravond niet eens hier.”
Aira keek verbaasd. “Waar was je dan wel? Het is toch zeker onmogelijk om hier ’s avonds nog weg te komen?”
“Wat je zegt, verdomme! Ik ben door de sneeuw en de godvergeten vrieskou naar de Nuuksiontie gebaggerd en naar de stad gelift. ’s Ochtends ben ik met de eerste bus teruggekeerd. Iedereen sliep uiteraard nog, behalve Johanna. Die zag ik op de gang. Maar die is zo benauwd voor me dat ze niet eens durfde te vragen waar ik was geweest.”
Milla keek ons uitdagend aan. Haar ogen waren zo mogelijk nog dikker en zwarter opgemaakt dan de keer ervoor, haar lippen waren vandaag oranje.
“Wat zitten jullie me verdomme aan te staren! Een mens mag dit pand toch zeker wel verlaten, dit is geen strafkolonie!”
“Waarom wilde je naar Helsinki?” Aira’s stem klonk als die van een kostschooldirectrice die een weggelopen wildebras aan een verhoor onderwerpt.
“Te weinig drank en mannen hier. En over mannen gesproken, ik zag Elina nog terwijl ik naar de Nuuksiontie strompelde. Liep ze daar met die rijmelaar van d’r, de heuvel van Rosberga af.”
“Hoe laat was dat? Wat had Elina aan?”
“Kwart over negen of zo, rond die tijd. Ik heb niet zo nauwkeurig gekeken.”
“En jij bent pas de volgende ochtend teruggekeerd?”
“Jep. Ik heb bij een of andere gozer op Kulosaari overnacht. Ik heb z’n naam niet gevraagd, maar misschien schiet me te binnen waar hij woont als ik echt m’n best doe. Hij was niet bepaald het type bij wie je voor het ontbijt blijft hangen, maar geld had ie gelukkig wel.”
“Voorlopig is er nog niets gebeurd waar je een alibi voor zou moeten hebben. Maar waar kan ik je bereiken voor het geval er aanleiding is voor verder onderzoek?”
“Vanavond moet ik werken. Erotische bar Fanny Hill aan de Helsinginkatu, komt allen kijken naar onze stijlvolle show. Ik woon in dat gebouw op de hoek van de Helsinginkatu en de Fleminginkatu. Ik kan wel raden wat er is gebeurd. Elina wilde die rijmelaar natuurlijk dumpen, en dat was te veel voor ’m en toen heeft ie net zolang gezeurd tot ze naar ’m toekwam en vervolgens Elina en zichzelf van kant gemaakt. Dacht zeker dat ie op die manier in de annalen van de Finse poëzie terecht zou komen. Een beetje als Sid Vicious, vind je niet?”
Voor Aira was de punklegende duidelijk een onbekende naam, maar ik vond Milla’s theorie nogal amusant. “Voorzover ik weet is Joona Kirstilä nog in leven. Waar is Johanna eigenlijk?” Aira was heel even stil, en verzocht me toen om nog niet met Johanna te gaan praten, die haar had verzekerd dat ze Elina na het diner op tweede kerstdag niet meer had gezien. De gedachte aan Johanna gaf ook mij een dermate ongemakkelijk gevoel dat ik graag van een ontmoeting afzag.
Maar ik moest nog wel een bezoek brengen aan Tarja Kivimäki in Tapiola en aan Joona Kirstilä aan de Lapinlahdenkatu. Weliswaar had Aira gisteren met Kirstilä gebeld, maar ik vermoedde dat het desondanks de moeite waard was om met de man te praten.
De roze-grijze sauna was tegen de muur aan de westzijde van het huis gelegen. Aira had verteld dat de sleutel in de deur stak; blijkbaar werd de oude sauna nooit afgesloten. Aira was er al wezen kijken, en dus verwachtte ik niet dat ik Elina daar zou aantreffen. Maar iets anders wellicht.
De lucht die me door de deur tegemoet kwam stonk naar tabak. Misschien had Milla de gewoonte om de vorst te ontvluchten en hier te roken. In de kleedruimte was de temperatuur zo’n vijftien graden, maar in de sauna zelf was het niet warmer dan een graad of twee, daar was geen elektriciteit aangelegd. De kleedruimte was spaarzaam ingericht, er stonden alleen een tafeltje met een kleed erover, een lege bloemenvaas, een paar wijnglazen en een halfvolle asbak. Verder een stoel en een bed van ruim een meter breed, breed genoeg voor twee verliefde mensen om af en toe een nacht in te slapen. Een verbleekte blauwe badstof ochtendjas, een paar handdoeken, in het kastje onder de tafel een paar tandenborstels, een potje met gezichtscrème en een ongeopende fles rode wijn. Het bed was klunzig opgemaakt. Ik sloeg de sprei een stukje terug en vond op de kussensloop aan de muurzijde een zwarte haar.
Misschien had Milla hier niet alleen gerookt maar ook een dutje gedaan.
Ik keerde terug naar Elina’s kamer, bekeek de agenda die op het bureau lag; in de week tussen kerst en oud en nieuw stond alleen een bijeenkomst genoteerd, die later was doorgestreept. Ik overwoog de agenda en Elina’s adresboekje mee te nemen, maar besloot ze uiteindelijk op Rosberga te laten liggen. Elina kon elk moment terugkeren, en dan zou dit hele gedoe maar vreemd lijken.
De Nuuksiontie was glad en duister, de temperatuur was opnieuw gestegen. Ik besloot naar het bureau te bellen en iemand te vragen de passagierslijsten van internationale vluchten en boten te controleren, hoewel niets erop wees dat Elina overhaast op reis was gegaan. Onwillekeurig dacht ik aan een oude vuistregel van de politie: hoe langer iemand vermist wordt, des te onwaarschijnlijker is het dat hij in levenden lijve wordt teruggevonden.