3

Vanuit de auto probeerde ik Tarja Kivimäki te bellen, maar die nam niet op. Zodoende werd me een ritje naar Tapiola bespaard. Op mijn werk lag niets dringends meer te wachten, en dus ging ik op weg naar huis.

Antti was nog op de universiteit. Tussen kerst en oud en nieuw was het daar rustig, en kon hij zich daar goed op zijn onderzoek concentreren. Antti was met een aantal artikelen bezig waarvoor de deadline naderde. Bij de vakgroep wiskunde kwam binnenkort de positie van wetenschappelijk hoofdmedewerker vrij, die Antti ambieerde, en daartoe moest hij zijn publicatielijst aanvullen.

“Als je die baan krijgt, word ik dus professorsvrouw. Dat klinkt verdomd chic”, had ik Antti gepest toen hij mij van zijn plannen op de hoogte had gebracht.

“Niet dat ik zulke goede kansen heb, Kirsti Jensen staat er het sterkst voor. Maar het getuigt toch van goed fatsoen om te solliciteren, dat er tenminste iets van concurrentie is.”

Antti … Ik voelde me opnieuw vermoeid, misschien was het een of ander vitaminegebrek? Ik had zin om in bed te kruipen en Antti te bellen om me op te vrolijken. Maar ik had Aira beloofd dat ik nog bij Joona Kirstilä langs zou gaan. Ik zette een grote pot supersterke koffie, waste de make-up van mijn gezicht en trok andere kleren aan. Dat friste me weer een beetje op, ook al smaakte de koffie een beetje vreemd, metaalachtig.

Ik probeerde Tarja Kivimäki nogmaals te bellen. Ditmaal sprong het antwoordapparaat aan, dat meedeelde dat men haar voor urgente gevallen telefonisch kon bereiken op het werk, bij de Finse omroepstichting Yleisradio. Toen viel het kwartje, ik besefte waar ik de naam Tarja Kivimäki van kende: van de nieuwsuitzendingen van Yleisradio. Tarja Kivimäki was de politiek redacteur van het televisiejournaal. In tegenstelling tot veel van haar collega’s kwam Kivimäki nooit met haar gezicht in beeld. De kijkers hoorden alleen haar schelle, vaak agressieve stem, en vingen hoogstens een glimp op van haar langvingerige, ongeringde hand wanneer die de microfoon richting de ondervraagde duwde. Het was niet Kivimäki’s gewoonte om het de geïnterviewde makkelijk te maken, en ik genoot altijd enorm wanneer het haar lukte om zelfs minister van Financiën Iiro Viinanen zich in zijn eigen netten te laten verstrikken. Ik probeerde vergeefs mezelf een beeld te vormen van Tarja Kivimäki; ze behoorde evenmin tot de redacteuren die zich in de dagbladen lieten interviewen.

Ik draaide het nummer dat het antwoordapparaat had opgegeven, maar kreeg Kivimäki niet te pakken. Men zei dat ze bezig was een reportage te monteren die die avond op het nieuws zou komen. Ik liet een verzoek voor haar achter om me de volgende ochtend terug te bellen op mijn werk, legde Aknepop van Eppu Normaali op de platenspeler, zette de volumeknop open en begon me op te maken. Toen Antti naar huis belde, zei ik dat ik zou proberen Joona Kirstilä te bereiken aan de Lapinlahdenkatu, en dat ik daarna een biertje zou gaan drinken in bar ‘Tegen de stroom in’, die daar vlakbij gelegen was. We spraken af elkaar daar te ontmoeten. De gedachte aan donker, sterk Belgisch bier was uiterst aanlokkelijk … Maar eerst aan het werk. Ik wilde Kirstilä niet op de hoogte brengen van mijn komst, want als Elina zich om wat voor onbegrijpelijke reden dan ook schuilhield aan de Lapinlahdenkatu, wilde ik haar overvallen. Misschien had Elina gewoon genoeg gehad van de stroom gasten die ze met de kerst had gehad, en wilde ze de dagen tussen kerst en oud en nieuw in alle rust doorbrengen.

Terwijl ik naar de bushalte baggerde viel er natte sneeuw uit de lucht. Ik viel bijna in slaap in de warme bus; gelukkig werd ik wakker door de koude wind die bij de overstaphalte in Tapiola waaide. Joona Kirstilä woonde boven restaurant Kabuk, op de hoek van de Lapinlahdenkatu en de Työmiehenkatu. Hij was thuis; ik hoorde hoe hij naar de deur slenterde, door het spionnetje keek en uiteindelijk de deur opendeed – een klein stukje slechts, en hij liet de deurketting erop zitten.

“Wat is er?” vroeg hij onvriendelijk. Misschien hingen er dagelijks bewonderaars van hem aan de bel.

“Brigadier Kallio van de Espoose politie, goedenavond.” Ik gaf Kirstilä door de deuropening mijn kaartje. “Ik wilde graag even praten over Elina Rosberg.”

“Wat wil de politie van Elina?” Kirstilä’s stem klonk ongelovig.

“Elina wordt vermist. Ik geloof dat Aira Rosberg contact met u heeft opgenomen over de kwestie.”

“Aira heeft gisteren wel gebeld … Hoezo vermist? Wat heeft dit allemaal te betekenen?”

“Kan ik binnenkomen? Dan zal ik het uitleggen. Of als u liever ergens anders wilt praten, dan kunnen we ook naar een buurtcafé gaan.”

Joona Kirstilä leek eerst te twijfelen, maar deed uiteindelijk toch de deur van de ketting. “Het is hier wel een godvergeten bende. Ik ben er de laatste tijd niet aan toe gekomen om schoon te maken.” Kirstilä’s appartement was een tamelijk krappe tweekamerwoning. Rechts was er een deur die naar een chaotisch uitziende slaapkamer voerde. Daarnaast bevond zich een kitchenette, die alleen plaats bood aan een kooktoestel, een magnetron en een stokoude, zoemende koelkast. De kamers in het oude pand hadden hoge wanden, wat het gecombineerde woon- en werkgedeelte, dat vol lag met boeken en papieren, een bepaalde charme gaf. De kamer deed me enigszins denken aan Antti’s hok aan de Roobertinkatu voordat ik daar naartoe was verhuisd, al had Kirstilä geen piano. Op het bureau stonden naast elkaar een zwarte typemachine, die minstens zo oud was als de dichter zelf, en een uiterst handig uitziende laptop.

Kirstilä kwakte een stapel papieren van de bank op de grond en gebaarde me plaats te nemen. Zelf ging hij op de grond zitten, en hij stak een sigaret op. Ik had het altijd al grappig gevonden dat Joona Kirstilä echt het prototype van een dichter was. Zijn donkere, golvende haar reikte tot onder zijn oren en viel van tijd tot tijd voor zijn ogen, waarna hij het op dwangmatige wijze uit zijn gezicht veegde. Zijn huid was bleek, de grote ogen met de lange wimpers gloeiden donkerbruin in zijn gezicht. Hij had een smalle, rechte neus, delicate lippen, en een van zijn mondhoeken wees een heel klein beetje naar beneden. Precies het soort gezicht dat je bij een dichter zou verwachten, en Joona Kirstilä zag er nog steeds jongensachtig uit, al was hij al in de dertig. Hij was klein, ternauwernood een meter zeventig, en heel dun. De tengere indruk werd versterkt door zijn standaardoutfit, een zwarte trui waar de polsen en de kleine handen magertjes uitstaken. Hij had lange, dunne vingers, die ervoor geschapen leken een ganzenveer vast te houden. Ook ik had enkele van zijn dichtbundels gelezen, en ik bewonderde zijn originele taalgebruik, al was de grondtoon van zijn gedichten wat mij betreft een tikje te mannelijk-romantisch.

“Hoe bedoel je dat Elina wordt vermist?” vroeg Kirstilä terwijl hij kringetjes rook om zich heen blies. Ik kreeg niet de kans om te antwoorden, want de boeken die op het uiteinde van de bovenste plank van de boekenkast stonden begonnen op eigenaardige wijze te schudden. Ik kon nog net aan de kant duiken voordat ze naar beneden vielen.

“Pentti, kappen!” kreunde Kirstilä tegen een slanke, grijs-bruin gestreepte kat met een witte buik, die in één vloeiende beweging van de ene boekenplank op de andere sprong, op de vloer plofte en op mij af dook om aan mijn benen te snuffelen. Hij rook vast en zeker Einstein.

“Dus deze heet Pentti.”

“Jep, naar Saarikoski. Sorry, hij is nogal nieuwsgierig. Maar Elina …”

Kirstilä’s bezorgdheid leek oprecht, en die werd alleen maar groter toen ik vertelde dat niemand Elina nog had gezien sinds eergisteravond. De ene sigaret was nog niet uit of er werd een nieuwe opgestoken; Pentti de kat trok zich geïrriteerd terug in de keuken nadat hij een rookwolk in zijn snuit had gekregen.

“Ik heb geen idee waar ze is!” Kirstilä stond op en liep naar het raam. Hij drukte zijn sigaret uit op de brede vensterbank en leunde eventjes met zijn voorhoofd tegen de ruit. De donkere ogen werden in het vensterglas gereflecteerd als in een spiegel.

“Jullie hebben niet de gewoonte om overdag met elkaar af te spreken?”

“Meestal niet.” Kirstilä sprak tegen me via het raam. “Wanneer ik schrijf wil ik met de rest van de wereld niets te maken hebben. En Elina heeft haar cursussen. We hadden het er alleen over gehad om vóór oudejaarsavond te bellen, dan komt Elina hierheen …” Kirstilä’s stem stierf weg, hij had duidelijk de gewoonte om zijn zinnen niet af te maken.

“Wanneer heb je Elina voor het laatst ontmoet?”

Joona’s antwoord verraste me: “Wanneer is ze verdwenen?”

“Op de avond van tweede kerstdag, dus eergisteren.”

“Twee dagen voor de kerst, ’s middags, vlak voordat ik met de trein naar mijn ouders in Hämeenlinna vertrok om daar de feestdagen door te brengen.”

Ik vroeg me af waarom Kirstilä loog. Aira was er immers bijna van overtuigd geweest dat Elina een wandeling met hem had gemaakt, en Milla had zelfs beweerd dat ze hen samen had gezien. Maar aangezien ik niet bezig was een misdrijf op te lossen maar alleen probeerde uit te vinden waar Elina was, beschuldigde ik Kirstilä er nog niet van dat hij zat te liegen; in plaats daarvan vroeg ik hem wanneer hij was teruggekeerd uit Hämeenlinna. Gisteren, vroeg in de ochtend, beweerde hij.

“Aira Rosberg belde je dus bijna meteen nadat je was thuisgekomen?”

“Ik was net naar bed gegaan, ik was de hele nacht op geweest en had met een paar oude vrienden zitten drinken. Dat is waarschijnlijk de reden dat ik niet eens besefte dat Aira zei dat Elina was verdwenen. Angstaanjagend. Normaal gesproken ben ik degene die ’m smeert.”

In weerwil van zijn kwetsbare uiterlijk stond Kirstilä erom bekend dat hij de glorieuze zuiptradities van de Finse dichters in stand hield. Op de een of andere manier leek hij een onwaarschijnlijke keuze voor een vrouw als Elina Rosberg. Maar de gevoelens van mensen staan blijkbaar los van alle logica. Als ik alleen op basis van mijn gezonde verstand zou handelen, was ik ongetwijfeld niet met Antti getrouwd, of met wie dan ook.

Kirstilä bleef verbijsterd zijn hoofd schuddend achter toen ik op weg ging naar de bar waar ik met Antti had afgesproken. Ik baalde. Ik had nog steeds geen idee waar Elina kon zijn, maar was er in geslaagd heel wat mensen aan het schrikken te maken.

Antti zat bij kaarslicht aan een tafeltje bij het raam en probeerde te lezen. De schaduwen die werden veroorzaakt door de flakkerende vlam maakten dat hij nog smaller en nog meer op een indiaan leek dan normaal. Ik klopte op het raam; er kwam een glimlach over het gelaat van mijn echtgenoot, die hem er jongensachtig deed uitzien.

“Wat drink je?” Nieuwsgierig keek ik naar het rondbuikige glas dat voor hem stond, dat werd opgesierd door een rood hart en een mollig oud mannetje.

“Belgisch Oerbier, het smaakt echt geweldig.”

Ik proefde, maar besloot toch voor een goede oude Old Peculier te gaan. De rooklucht in de kroeg leek nog dikker dan normaal, het kostte moeite om te ademen, en om de een of andere reden smaakte ook de ouwe rare niet zo kostelijk als ik gewend was. We spraken over de gedichten van Joona Kirstilä, maar ik werd al snel moe, zodat er niets anders op zat dan naar huis te gaan. Begon ik oud te worden, als zelfs een biertje me niet meer smaakte? Thuis werd ik door slaap overmand, en ook de volgende ochtend voelde ik me alsof ik een kater had, hoewel ik nauwelijks twee glazen bier had gedronken.

Diezelfde nacht was er ingebroken in een restaurant in Soukka; alles wees erop dat er een professional aan het werk was geweest, en dus gingen Palo en ik met behulp van de computer op zoek naar mogelijke recidivisten. We hadden net een aantal kandidaten uitgefilterd toen Taskinen in de deuropening verscheen. “In Nuuksio is het lijk van een ongeveer veertigjarige vrouw gevonden in het bos. Ze droeg een nachthemd. Voel je er iets voor om een kijkje te gaan nemen, Maria?”

Eerlijk gezegd was het antwoord nee. Ik wilde het dode lichaam van Elina Rosberg niet zien, van geen enkele vrouw. Desondanks kwam ik overeind van mijn stoel en maakte ik me op om naar buiten te gaan. Palo bleef achter om verder te stoeien met de computer.

“Ström is beneden bezig een auto uit te kiezen. Ik haal alleen mijn jas even”, schreeuwde Taskinen, terwijl ik door de gang beende om de centrale te vertellen waar ik naartoe ging.

In de parkeergarage startte Pertsa de meest representatief ogende Saab die we hadden. Ik kroop op de voorbank, Taskinen mocht achterin gaan zitten. Door de luidsprekers werden de mannen van de technische recherche opgeroepen.

“Nuuksio … Is dat op de weg naar Solvalla?” vroeg Pertsa.

“Ik weet nog niet waar het lijk gevonden is, vraag Taskinen maar.”

“Over de Nuuksiontie naar de splitsing bij landhuis Rosberga. Met de auto kun je er niet in de buurt komen, ik heb laarzen meegebracht. Deze zijn vermoedelijk wel veel te groot voor jou, Maria”, zei Taskinen, die een tas met spullen meesleepte.

“Hoe bedoel je, met de auto kom je er niet? Waar goddomme ligt het kadaver dan?” gromde Pertsa op de charmante manier die hem eigen was.

“Langs het langlaufspoor, op ongeveer een kilometer afstand van de weg. Een skiër heeft haar gevonden en de politie gealarmeerd bij een huis in de buurt.”

“Op Rosberga?” Aira en de anderen hadden gegarandeerd meteen begrepen om wie het ging.

“Nee, bij een buurman. Die langlaufer had wel bij Rosberga aan de bel getrokken, maar daar laten ze dus geen mannen binnen.”

“Is het slachtoffer dan misschien zo’n klooierige pot die op Rosberga logeert?” Pertsa draaide de auto met een scherpe bocht van de binnenplaats de weg op; modderige sneeuw spatte het trottoir op en een opaatje dat daar wandelde kreeg de volle laag. Taskinen kneep zijn lippen op elkaar. Hij was net zomin van Pertsa’s rijstijl gecharmeerd als van diens uitdrukkingswijze.

“Elina Rosberg, de eigenaresse van het landhuis, wordt al een paar dagen vermist.” Taskinens geïrriteerdheid klonk nog niet door in zijn stem. Hij greep de telefoon en gaf aan de technische recherche door hoe ze moesten rijden.

“Hadden we geen ski’s kunnen meenemen?” gromde Pertsa in zichzelf. “Een beetje door de sneeuw baggeren, wel godverdegodver …”

De langlaufer die het lijk had gevonden, wachtte ons op langs de weg die naar Rosberga voerde. Met zijn glimmend blauwe skipak en zijn hypermoderne ski’s zag hij eruit alsof hij van Mercurius kwam. Ik had medelijden met hem: zo te zien was hij in hoog tempo onderweg geweest en flink bezweet geraakt, en nu had hij het vreselijk koud. Daar kwam nog bij dat Pertsa de man allesbehalve vriendelijk om zijn persoonsgegevens begon te vragen. Ook ik werd niet blij van de tientallen centimeters dikke sneeuwhopen die het bos bedekten en die het langlaufspoor van de man onderbraken. Er zat waarschijnlijk niets anders op dan er gewoon doorheen te strompelen.

“Dieper in het bos is het makkelijker lopen, door de regen van afgelopen nacht is de sneeuw grotendeels gesmolten”, zei de skiër min of meer troostend. Ik trok de laarzen aan, en was blij dat ik die ochtend mijn gewatteerde jas had aangetrokken, die tot mijn middel reikte, en niet mijn lange ulster. Ik probeerde de skiër, Pertsa en Taskinen bij te houden, maar het was een ongelijke strijd: Pertsa was bijna twee meter lang, Taskinen was een marathonloper en de skiër had zijn ski’s. Niet dat ik nou zo’n beroerde conditie had, maar ook vandaag voelden mijn benen weer ongewoon krachteloos aan.

Op open plekken waren zachte sneeuwbanken ontstaan die boven de schachten van mijn laarzen uitkwamen. Daar waar de begroeiing dichter was, lag maar een paar centimeter sneeuw, die ook nog eens keihard en glad was geworden. Op open terrein trok mijn gezicht door de wind in een grimas, in het kreupelbos sloegen de sparrentakken tegen mijn wangen.

Dankzij het skispoor was de bestemming makkelijk te vinden. Er was een spoor van een paar meter breed door het bos getrokken, dat ’s zomers als wandelpad dienstdeed en ’s winters werd gebruikt om te langlaufen. Het lijk lag boven aan een heuveltje, onder een dichtbegroeide spar. Eigenlijk staken alleen de blote, slanke benen, onder de spar uit. Toen de regen de sneeuw op de takken had doen smelten, had het water dat ervan afdroop ook het lijk natgemaakt.

Pertsa was de eerste die de takken voorzichtig opzij duwde; ik hoorde hoe hij krachtig inademde en vervolgens langdurig naar de figuur onder de takken staarde. Ik wist niet wat ik moest verwachten toen het mijn beurt was om te kijken.

Het lijk onder de spar was zonder enige twijfel van Elina Rosberg. De sierlijke roze satijnen ochtendjas was aan het lichaam vastgevroren, het nachthemd in dezelfde kleur, dat door de regen die van de takken was afgedropen was ontdooid, bewoog toen ik geschrokken een stap terug deed. Op de blote benen waren overal bevriezingsverschijnselen te zien, maar het gezicht was ontspannen, glimlachte bijna. En toch was het dood.

Elina’s hoge jukbeenderen staken uit, de gesloten oogleden waren blauwig van kleur. Het lijk vertoonde geen enkel spoor van geweld; het was alsof het zich heel kalm onder de spar te rusten had gelegd en als Doornroosje was ingeslapen. Maar de prins die haar tot leven kon wekken bestond alleen in sprookjes.

“Dat is inderdaad Elina Rosberg”, zei ik tegen Taskinen, die achter mij kwam staan om een blik te werpen. Mijn benen, die nat waren geworden van de sneeuw, voelden koud aan, ik werd een vreemde, schrapende pijn in mijn keel gewaar. Pertsa sprak met de langlaufer op zachte toon, alsof de vondst van Elina’s lijk eindelijk een eind had gemaakt aan zijn ostentatieve grofheid. Het was stil in het bos om ons heen, totdat er lawaai klonk uit de richting waar we vandaan waren gekomen en Taskinens mobiele telefoon rinkelde. De technische recherche arriveerde ter plaatse.

De routinehandelingen boden troost door hun vertrouwdheid. Foto’s, metingen, het zoeken naar voetsporen van Elina, dat vergeefs leek. Zo te zien was Elina door bevriezing om het leven gekomen, maar nadere informatie zouden we pas na de autopsie krijgen.

“Dit was het wel zo’n beetje, geloof ik”, zuchtte Taskinen uiteindelijk, toen de technische recherche op het eerste gezicht niets kon vinden dat uitwees of er nog iemand anders bij Elina was geweest op die plek. “Weet jij wie de naaste familieleden van Rosberg zijn, Maria?”

“Ik ken alleen een tante die op Rosberga woont. Voorzover ik weet had Rosberg in elk geval geen echtgenoot of kinderen, en ik geloof dat ook haar ouders niet meer leven.”

“Goed, dan gaan we naar Rosberga.” Taskinen begon zich weer een weg terug naar de auto te banen door het bos. De technische recherche had over een brede strook de sneeuw platgetrapt, en door de sleeën met zwaar materieel was de sneeuw plaatselijk helemaal verdwenen. De wandeling terug naar de auto duurde veel te kort; ik probeerde zowel na te denken over wat ik tegen Aira zou zeggen, als over een ander probleem: Elina had nooit mannen willen toelaten tot Rosberga.

“Blijven wij hier in de auto wachten? Die wijven willen ons toch niet binnenlaten?” vroeg Pertsa toen onze auto de heuvel bij Rosberga opklauterde. Pertsa leek goed op de hoogte te zijn van de huisregels.

“Dat lijkt me onverstandig.” Ik stapte uit de auto en drukte op de bel. Aira had onze komst blijkbaar gevolgd op de veiligheidscamera, want ze kwam niet naar het hek, maar opende het mechanisch. Onze auto gleed naar binnen met Taskinen en Ström erin, de eerste mannen in de jaren negentig die Rosberga bezochten.

Aira kwam wel de deur opendoen. Haar gezicht was ouder geworden sinds ik haar voor het laatst had gezien, en ze was ook wat krommer gaan lopen. Ze wist wat we haar kwamen vertellen: “Jullie hebben Elina dus gevonden? Waar?”

Taskinen vertelde het haar en benadrukte dat we nog geen idee hadden hoe Elina onder de boom terecht was gekomen en evenmin of er sprake was van een misdrijf. Aira staarde langs Taskinen heen met lege, droge ogen. “Mag ik haar zien?” vroeg ze uiteindelijk, en ik haastte me te zeggen dat er inderdaad nog een officiële identificatie moest plaatsvinden.

“Kun je het opbrengen meteen mee te komen, of wacht je liever tot morgen? We moeten je hoe dan ook opnieuw ondervragen, en ook alle anderen die op Rosberga waren op de avond van tweede kerstdag.”

Aira stond op het punt antwoord te geven toen er van boven ineens hysterisch gegil klonk, gevolgd door het slaan van een deur. Niina Kuusinen stormde krijsend de trap af. Toen ze ons zag, stopte ze even, maar vervolgens ging ze Pertsa met een schreeuw te lijf: “Er mogen hier geen mannen komen!” Niina probeerde Pertsa richting de deur te trekken, maar die poging liep op niets uit: hoewel Niina Kuusinen lang was voor een vrouw, was Pertsa met zijn een meter negentig en zijn honderd kilo een veel te sterke tegenstander voor haar. Ik begon Niina van Pertsa weg te trekken, voornamelijk om te voorkomen dat mijn collega haar pijn zou doen.

“Niina!” Aira’s stem sneed dun en scherp als een speer door de lucht. “Deze mensen zijn van de politie. Ze hebben Elina gevonden.” Niina’s bewegingen stokten, ze verslapte helemaal in mijn armen, spande zich toen weer. Aira liet geen ruimte voor vragen maar vervolgde meteen, opnieuw met bijtende stem: “Elina is dood.”

Niina zeeg neer op de grond en barstte in een troosteloos huilen uit. Ik verbaasde me over de snelheid waarmee die reactie kwam: meestal duurde het immers even voordat mensen beseften wat er was gebeurd. Aira sloeg haar armen om Niina heen en mompelde iets om haar te kalmeren; ik realiseerde me echter dat Aira eigenlijk degene was die het meest behoefte had aan geruststellende woorden. En toch wekte Aira de indruk een vrouw te zijn die eraan gewend was om de behoeften van andere mensen boven die van haarzelf te stellen, en om haar eigen tranen ergens in haar eentje in een schemerige kamer te huilen.

Ook ik barstte bijna in tranen uit, maar ik wist ze te onderdrukken door actie te ondernemen: “Zijn er hier nog meer mensen die op de avond van tweede kerstdag op Rosberga waren?”

Mijn eigen stem klonk eveneens koud en scherp, hij knerpte als een rail onder een remmende tram. Aira richtte haar blik heel even op mij. “Johanna is boven. Wil de brigadier haar het nieuws zelf vertellen?”

Dat was een gemene vraag, die door de plotseling zo formele aanspreekvorm nog bijtender werd. Ik wist over het algemeen niet goed hoe ik met Johanna moest omgaan. Ik had gelovigen altijd al een beetje vreemd gevonden, misschien was ik bang voor fanatisme, een eigenschap die ik ook in mijzelf soms bespeurde. En ik was bang voor het verdriet in Johanna’s ogen, de blik die ergens naartoe leidde waar ik zelf nooit terecht hoopte te komen.

“Ik kan wel gaan”, zei ik met opgeheven hoofd. “Hoe zit het met de identificatie?”

“Als je me een paar uur de tijd geeft kan ik wel komen.” Ook Aira’s stem klonk strijdvaardig. “Maar nu hebben Niina en Johanna mij nodig.” Niina’s huilbui was overgegaan in een klaaglijk gejammer, en ze hief haar gezicht op van Aira’s schouder.

“Waar is Elina gevonden?”

Ik vertelde het haar, gaf op zoveel mogelijk vragen antwoord en beloofde meer mee te delen zodra de resultaten van de autopsie bekend waren. Boven aan de trap klonk een klap die ons allemaal opnieuw omhoog deed kijken.

Johanna staarde bleek en uitdrukkingsloos naar beneden. Misschien had ze een middagdutje gedaan, want ze droeg een slordig dichtgeknoopte ochtendjas. Haar blonde haren waren deels uit het knotje losgeraakt en omlijstten haar gezicht. Door het strakke knotje dat ze altijd droeg had ik niet gezien dat Johanna’s haar van nature sterk krulde. Haar woorden klonken als een verkondiging vanaf een preekstoel.

“Zelfdoding is een zonde! Zelfmoordenaars komen niet in de hemel! Ik heb Leevi gevraagd of het geen zonde was als ik mijn tiende zwangerschap zou uitdragen terwijl ik wist dat zowel het kind als ik zou sterven. Dat zou toch zelfmoord en moord tegelijk zijn? Maar Leevi zei dat het Gods wil was!”

Ik zag de paniek uitbreken in Pertsa’s ogen. Hij wilde duidelijk zo snel mogelijk weg van dit gezelschap van wat hem betreft geschifte vrouwen. Ik probeerde Taskinens blik te vangen, het besluit om de ondervraging al dan niet voort te zetten bij hem te leggen. Johanna liep langzaam de trap af naar Aira en Niina, sloeg haar armen om hen heen met de beslistheid van een moeder die gewend was voor een grote kinderschaar te zorgen. Toen Johanna haar ogen sloot en haar gezicht liet ontspannen, leek ze bijna een jong meisje. Ik besefte dat ze niet meer dan een paar jaar ouder kon zijn dan ik, drie- of vierendertig. Ze was vast heel jong aan kinderen begonnen.

“Hoe laat kunnen jullie naar het politiebureau komen? We zouden graag met jullie allemaal willen praten.” Taskinens stem klonk zowel hoopvol als bevelend. We spraken af voor de volgende ochtend. Dat betekende opnieuw werken op zaterdag, maar zo was het nu eenmaal. Misschien moest ik het oudejaarsfeest bij een collega van Antti ook laten schieten.

Op weg terug naar het bureau bracht ik Pertsa en Taskinen op de hoogte van wat ik al wist over Elina’s verdwijning. Zoals ik al vermoed had, verzocht Taskinen mij de inleidende verhoren af te nemen, als die na de autopsie überhaupt nodig mochten blijken. “Uiteindelijk is het feit dat de vrouw tijdens een vriesnacht een wandeling heeft gemaakt die haar naar een sneeuwduin op een kilometer afstand van haar huis heeft gevoerd, met niets anders dan een nachthemd en een ochtendjas aan het lijf, het enige vreemde aan deze zaak. Misschien vinden we daar ook een logische verklaring voor. We hadden moeten vragen of ze soms slaapwandelde. Zoek je ook in het bevolkingsregister naar de gegevens van alle mogelijke betrokkenen?”

“Rosberg was een rijke vrouw. Het huis is een paar miljoen waard, en heeft ze destijds ook niet een deel van de bossen moeten verkopen aan de staat, toen er in Nuuksio een gebied voor natuurbescherming werd ingericht? Wie krijgt dat geld als er geen man of kinderen zijn? Die tante? Of een of andere club van mannenhaters?”

“Inderdaad, de Vereniging voor castratiebevordering”, antwoordde ik Pertsa, die overigens een interessant punt naar voren had gebracht. Elina Rosberg was een vermogende vrouw geweest. Waar had het geslacht Rosberg zijn rijkdommen ook alweer mee vergaard? Met houtverwerking? Het eerste wat ik zou doen was grondig informatie over de persoon Elina Rosberg verzamelen.

Eenmaal op mijn kamer logde ik in op de database van het bevolkingsregister; ik wachtte terwijl de computer Elina Rosberg opzocht. Vanaf de wand lachte het geschenk me toe dat mijn vriendinnen voor me hadden gemaakt ter ere van mijn vrijgezellenavond, een verzameling Lekkere Dingen met als titel: deze krijg je dus niet! Geir Moen, Hugh Grant, Mick Jagger, Valentin Kononen … De fotocollage maakte meestal nogal geïrriteerd commentaar los bij mijn mannelijke collega’s, wat natuurlijk reden te meer was om het ding te laten hangen. Toch was er nog niemand komen klagen over seksuele intimidatie, zelfs Ström niet. Aangezien ik zelden officiële verhoren afnam op mijn kamer, durfde ik de tienerachtige poster die twijfel opriep over mijn geloofwaardigheid als rechercheur wel te laten hangen.

De computer was zover. Terwijl ik de printer aanzette las ik de gegevens: Rosberg, Elina Katrina, geboren in Espoo op 26.11.1954. Ouders: landgoedbezitter Kurt Johannes Rosberg, geboren in 1914, en mevrouw Sylva Katrina Rosberg, geboren 1920. Geen echtgenoot, geen kinderen. Ook geen overige vermeldingen. Ik controleerde ook het strafregister, al was ik ervan overtuigd dat daar niets in zou staan. Maar het vermeldde één arrestatie, in verband met een demonstratie tegen de sjah van Perzië in 1970. Gevolgd door vijfentwintig vlekkeloze jaren. Wat verder nog … Bevatte onze database een register van artsen? Misschien stonden daarin ook namen van psychotherapeuten? Ik typte weer een tijdje voordat ik vond wat ik zocht. Elina Rosberg, in 1973 ingeschreven als studente aan de Franse school in Helsinki, in 1979 afgestudeerd in de psychologie, bevoegdheid als psychotherapeute in 1981 gehaald. Eigen therapiecentrum Rosberga sinds 1990, daarvoor onder andere werkzaam in de kliniek voor jeugdpsychiatrie van het Centraal Academisch Ziekenhuis van Helsinki en in het ziekenhuis van Lapinlahti. Hobby’s: wandelen in de natuur en lezen. Ook hier dus geen al te verrassende informatie, geen dingen waarmee ik verder kon. Elina kwam uit een uitzonderlijk kleine familie. Ze was enig kind, haar moeder had ook geen broers of zussen, en beide broers van Kurt en Aira Rosberg waren gesneuveld in de Vervolgoorlog. De mensen die het dichtst bij haar stonden waren behalve Aira ook Joona Kirstilä en Tarja Kivimäki. Misschien konden die mij vertellen door wie Elina mogelijkerwijs was vermoord, wie haar in een gesmolten sneeuwvrouw had omgetoverd.

Vermoord? Waarom in vredesnaam dacht ik dat? Vooralsnog wees niets erop dat Elina’s dood een misdrijf was. Het kon net zo goed om een ongeluk of zelfmoord gaan.

Ik werd een vreemd, drukkend gevoel gewaar in mijn buik. Waarschijnlijk zou ik een dezer dagen ongesteld worden, wanneer was het ook alweer de laatste keer geweest … Ik was er jarenlang aan gewend geweest om mijn menstruatie bij te houden aan de hand van mijn pilstrips, maar sinds ik een spiraaltje had, telde ik de dagen niet meer. Mijn borsten waren in elk geval als vanouds gevoelig. Ik was net aan het controleren of er reservetampons in mijn bureaulade lagen, toen er op de deur werd geklopt.

“Binnen!” Ik ging ervan uit dat het een van mijn collega’s was, Taskinen waarschijnlijk, want de anderen namen meestal niet de moeite om te kloppen.

Maar er stond een onbekende vrouw in de deuropening. Ze was van mijn leeftijd, of wellicht een paar jaar ouder; ze was zo’n type waarvan de leeftijd zich moeilijk liet schatten. Lengte ongeveer een meter zestig, onopvallend, bleek gezicht, waarvan het onpersoonlijke karakter werd geaccentueerd door de zorgvuldig aangebrachte make-up die in vrouwenbladen werd omschreven als ‘natuurlijk’. De tot iets onder de oren reikende haren waren aan de punten naar binnen geföhnd en werden met behulp van een zwarte suède haarband uit het gezicht gehouden. De bril was stijlvol, de ogen, die de kleur van onrijpe bosbessen hadden, staarden me onverzettelijk aan. Het mantelpak waar het atletische lichaam in gehuld ging leek rechtstreeks afkomstig uit een kledingcatalogus voor geslaagde zakenvrouwen.

“U bent zo te zien brigadier Kallio. Ik kom met u praten over Elina Rosberg.”

Wat een ongelooflijk contrast: het uiterlijk van de vrouw was mij volkomen onbekend, de stem daarentegen juist heel vertrouwd. Dit moest Tarja Kivimäki zijn. De vrouw bevestigde dat terwijl ze me stevig maar kort een hand gaf. Haar nagels waren zorgvuldig gevijld, en onopvallend bleek gelakt.

“Aira Rosberg heeft me gebeld en verteld dat Elina dood is gevonden. Een van de theorieën is blijkbaar dat ze zelfmoord heeft gepleegd.” Tarja Kivimäki ging op de bank zitten en sloeg haar benen gracieus over elkaar. Ze had bijzonder mooie benen, die duidelijk goed getraind waren. Aan wat voor sport zou deze vrouw doen? Schaduwboksen of schermen, durfde ik te wedden.

“Ik ben gekomen om te zeggen dat die vermoedens van zelfmoord nergens op slaan. Elina zou zoiets nooit hebben gedaan. Als ze zo ernstig met zichzelf overhoop lag dat ze suïcidaal was, had ze professionele hulp gezocht.” Tarja Kivimäki sprak kalm, maar ook scherp en kwaad, iets wat ik herkende uit haar televisiereportages over de politiek. Het was heel interessant, ze leek rustig en intelligent aan de buitenkant, maar van onder dat uiterlijk schoot vaak een lastige vraag omhoog die politici van hun stuk bracht.

“Totdat de resultaten van de autopsie bekend zijn, kunnen we alleen maar speculeren.” Ik merkte dat ik een strijdbare houding begon aan te nemen, want ik wilde absoluut geen domme agent lijken in de ogen van Tarja Kivimäki. Oké, ze kon de ministerpresident misschien met de mond vol tanden laten staan, maar misschien had ze aan Maria Kallio een hardere dobber …

“In welke fase bevindt het onderzoek zich?”

“Er wordt eerlijk gezegd geen onderzoek verricht voordat de autopsie iets oplevert wat op een misdrijf wijst. Maar misschien kan ik toch alvast een paar vragen stellen over uw laatste ontmoeting met Elina Rosberg. U hebt de avond van tweede kerstdag in Nuuksio doorgebracht?”

“Ik was de hele kerst daar. Ik ben eergisterochtend weer vertrokken, dus de dag na de kerst. Ik moest werken.”

Vreemd, dat Tarja Kivimäki niet geschokter leek te zijn over Elina’s dood. Volgens Aira Rosberg waren zij en Elina al jaren innig bevriend, en dus zou je denken dat ze helemaal overstuur zou zijn. Maar de vrouw die tegenover me zat was kil, alsof ze bezig was een reportage te maken over de bijeenkomst van de veiligheidspolitie die gekenmerkt was geweest door een sfeer van consensus.

“Is er tijdens de kerst iets gebeurd wat zou kunnen verklaren waarom Elina Rosberg, slechts gekleed in een nachtjapon, in het bos werd gevonden?”

Het leek erop dat Tarja Kivimäki niet graag verhoord werd; zij was immers degene die gewend was de vragen te stellen.

“Er hing inderdaad wel spanning in de lucht. Oorspronkelijk zouden we met ons drieën op Rosberga zijn, alleen ik, Aira en Elina. Johanna Säntti en Milla Marttila zijn er echter blijven hangen, na een of andere cursus. Elina had altijd al de gewoonte om allerhande schooiers onder haar hoede te nemen, een beetje zoals andere mensen voor weggelopen honden zorgen. Neem nou die Niina Kuusinen. Echt een typisch voorbeeld van iemand die nergens anders last van heeft dan van een grenzeloos egocentrisme. De enige die écht problemen heeft is Johanna Säntti. En ook zij hoeft niets anders te doen dan echtscheiding aanvragen en de kinderen opeisen, lastiger dan dat hoeft het niet te zijn.”

“Hoe lang kent u Elina Rosberg al?”

“Een jaar of zes. Ik was destijds redacteur bij het programma A-Studio, en maakte een reportage over seksueel misbruik van kinderen, wat destijds een vrij nieuw onderwerp was. Elina was een van de mensen die ik interviewde. We hadden meteen het gevoel dat we dezelfde taal spraken. Ze deed het heel goed in die reportage.”

“Ik kan me dat programma nog levendig herinneren.” Ik studeerde destijds rechten, en onze professor Strafrecht had een van de incestgevallen die tijdens het programma aan de orde waren gekomen als voorbeeld aangehaald om te demonstreren hoe ingewikkeld rechtszaken binnen gezinnen waren: de meerderjarige dochters van een Amerikaans gezin hadden hun vader na jaren voor de rechtbank gedaagd wegens verkrachting, maar zowel hun moeder als hun broers hadden geweigerd tegen de vader te getuigen. Ik werd nog steeds kwaad als ik aan dat geval terugdacht.

“Elina was een heel verstandig mens. Het is volkomen onbegrijpelijk dat ze zonder jas buiten in de sneeuw is gaan rondsjouwen, al helemaal omdat ze zo’n akelige hoest had. Ik kan daar geen andere verklaring voor bedenken dan dat er iemand ernstig in nood zat. En dan nog … Buitenstaanders konden immers Rosberga niet binnenkomen. De hekken zaten altijd op slot.”

“Waarom?”

“Elina wilde geen indringers, en al helemaal geen mannen. Ze wilde dat er in Espoo ten minste één plek was waar vrouwen in alle rust konden verblijven, zonder door mannen te worden gestoord. Van tijd tot tijd waren er groepen dronken kerels uit Solvalla die bij het hek gingen staan brullen, of pubers die de omgeving van Nuuksio kwamen verkennen. Het schijnt mannen nogal te ergeren dat er plekken bestaan waar zij niet welkom zijn.”

“Dat kan. Laten we nog even teruggaan naar de avond van tweede kerstdag. Wanneer heb je Elina voor het laatst gezien?”

“We waren tv aan het kijken in de bibliotheek, Aira en ik, en ik geloof dat Niina Kuusinen er ook bij was. Een oude film met Marilyn Monroe, leuk en sentimenteel. Elina kwam langs en riep dat ze een wandelingetje ging maken, omdat ze hoofdpijn had. We probeerden haar tegen te houden omdat ze zo’n zware griep had, maar ze ging toch. Zo was Elina. Het was zinloos om te proberen haar van gedachten te doen veranderen als ze zich iets in het hoofd had gezet. Na afloop van de film ging ik slapen, omdat ik wist dat ik vroeg op moest. ’s Ochtends heb ik nog voor haar deur gestaan; ik dacht, als ze wakker is, bedank ik haar nog even voor de kerst en neem ik afscheid, maar ik zag geen licht onder de deur door schijnen. Elina had me de code van het hek gegeven zodat ik het terrein kon verlaten, en aldus ben ik naar Pasila teruggereden.”

“Wie kennen de code van het hek allemaal?”

“Aira natuurlijk, en Johanna ongetwijfeld ook, omdat ze al zo lang op Rosberga is. Maar het was niet de gewoonte om de code te geven, om geen ongenode gasten te krijgen.”

Mijn telefoon rinkelde, en Tarja Kivimäki stond tegelijkertijd op, alsof ze van de onderbreking gebruik wilde maken. Ik nam op en verzocht de beller even te wachten, waarna ik opstond om Kivimäki een hand te geven en haar te beloven op de zaak terug te komen zodra er iets nieuws bekend werd. Misschien zou het helemaal niet nodig zijn om verdere verhoren af te nemen. Terwijl Kivimäki mijn kamer verliet wierp ze geamuseerd een blik op mijn verzameling Lekkere Dingen, om vanuit de deuropening met meisjesachtige stem te roepen: “Goeie keuze! Al heeft Hugh Grant wat mij betreft zijn geloofwaardigheid verloren.”

Ik haalde mijn schouders op bij wijze van antwoord en greep de hoorn van de telefoon. De patholoog die Elina onderzocht was aan de lijn, en hij wist alvast één ding te vertellen: op Elina’s rug, billen en de achterkant van haar dijen zaten schaafwonden en blauwe plekken die waren ontstaan toen ze nog in leven, maar waarschijnlijk al wel buiten bewustzijn was. De patholoog en de technische recherche hadden geconcludeerd dat iemand haar door het bos had gesleept en onder de boom had neergelegd. De patholoog kon nog niet zeggen waar de bewusteloosheid door was veroorzaakt, maar beloofde de resultaten van de laboratoriumtests de volgende ochtend gereed te hebben.

Toen ik de hoorn neerlegde proefde ik de smaak van braaksel in mijn mond. Door het bos gesleept. Er was dus op zijn minst sprake van dood door schuld. Of nog erger. Misschien had ik weer eens een keer met een ingewikkelde moord en lastige verdachten te maken.