1

De wind schudde mijn Fiatje door elkaar en wierp sneeuw tegen de voorruit. December was dit jaar uitzonderlijk winters geweest. Het was pas drie uur, maar het was al bijna donker. Hoewel ik vaak in Nuuksio kwam, leek de Nuuksiontie ineens onbekend. Ik dacht aan de instructies die ik had gekregen: rechtsaf iets voorbij de bocht bij het meer Pitkäjärvi, vervolgens tweemaal linksaf. De laatste weg zou smal en waarschijnlijk door sneeuw geblokkeerd zijn. Gelukkig had ik een sneeuwschop in de kofferbak.

Ik hoefde echter geen enkele keer te stoppen; iemand was met een sneeuwschuiver over het weggetje naar landgoed Rosberga gereden. De lichten van het huis schitterden boven op de berg. Zelfs op de weg omhoog die naar de rozenrode stenen poort leidde was gestrooid. Rosberga was ’s zomers vast een prachtige plek, maar de rozenstruiken die de muren bedekten staken nu hun doornen uit.

Het hek was dicht, en het bordje dat erop was bevestigd maakte geen bijzonder vriendelijke indruk. Een aantal jaren geleden, ten tijde van de oprichting van cursuscentrum Rosberga, was daar heel wat om te doen geweest. verboden toegang voor mannen, stond er in zakelijke zwarte letters op vermeld. Het berenbeeld ter grootte van een kat, dat boven op de poort stond, zag er aanmerkelijk vriendelijker uit.

Elina Rosberg, de eigenares van landgoed Rosberga, liet geen enkele man toe in haar huis. De therapiegroepen en zelfverdedigingscursussen die ze leidde waren alleen voor vrouwen bestemd. Voor klusjes liet ze alleen maar vrouwelijke loodgieters of schilders komen, zo zei men. En toen ze een politieagent nodig had voor een lezing in het kader van een cursus geestelijke zelfverdediging, vroeg ze om een vrouw.

Op het politiebureau van Espoo, waar ik werkte, werd al enkele jaren gewezen op het belang van externe communicatie. De politie in Kilo had kaartjes uitgedeeld aan scholieren die ze konden sparen, waarop de mensen die op het bureau werkten afgebeeld waren, en de agenten hadden met plezier meegedaan aan verschillende evenementen waarbij ze over hun werk mochten vertellen en de mensen mochten voorlichten. Als zodanig keek men dan ook helemaal niet vreemd op toen Elina Rosberg een vrouwelijke agent verzocht te komen praten over misdrijven waar vrouwen het slachtoffer van worden en over de relatie tussen vrouwen en de politie.

“Net iets voor Kallio”, had Pertti Ström in de koffiekamer op de afdeling lachend gezegd, “als je wilt dat die feministen de politie vertrouwen, kun je het best een soortgenoot op ze afsturen.”

“Jammer dat er geen mannen worden toegelaten. Had ik jou mee kunnen nemen als voorbeeld: kijk, dit is nou typisch zo’n machosmeris van de ergste soort”, bekte ik terug.

“Pertsa een male chauvinist? Zelfs z’n vrouw mocht van hem uiteindelijk gaan werken, met alle gevolgen van dien”, liet Palo zich ontvallen, en hij dook tegelijkertijd onder de tafel om Pertsa’s vuist te ontwijken, die wellicht niet helemaal zo speels bedoeld was als Ström had willen doen geloven. Zijn echtscheiding van een paar jaar geleden lag nog steeds erg gevoelig.

Ik was erop voorbereid een zo realistisch mogelijk beeld te schetsen van zowel het werk van een vrouwelijke agent als van vrouwen wanneer ze met de politie te maken krijgen. Het probleem was dat ik niet wist voor wat voor publiek ik zou spreken. In de pers was Rosberga afgeschilderd als een burcht van fanatieke feministen, vooral omdat een deel van de cursussen in samenwerking met de Unie Federatie Rechten van de Vrouw en de Vereniging voor Seksuele Gelijkheid werd georganiseerd. Als lid van beide instanties wist ik dat daar heel verschillende types vrouwen bij waren aangesloten. Waarschijnlijk zou ik vandaag echter voornamelijk mijn beroep moeten verdedigen. Het zou er een tikkeltje anders toegaan dan bij een club van gepensioneerden of een vereniging voor huisvrouwen, waar ik ook al lezingen had gehouden.

Een andere reden dat men mij graag eropuit stuurde om het politiebureau te vertegenwoordigen was dat ik niet echt beantwoordde aan het traditionele beeld van een agent. Behalve vrouw was ik ook nog eens klein voor een politieagent, iets langer dan één meter zestig. Mijn warrige haren waren van nature rossig, en meestal accentueerde ik de kleur nog. Ik had een wipneus, maar de sproeten verdwenen ’s winters gelukkig wel. Mijn lichaam was een komische mengeling van welvingen en spieren, en het was blijkbaar aan mijn ronde mond en mijn schelmachtige manier van kleden te danken dat men bij de slijterij soms nog steeds om mijn legitimatiebewijs vroeg, hoewel ik al in de dertig was. Vandaag droeg ik een spijkerbroek, een poloshirt en een jasje met masculine snit, en ik hoopte dat mijn make-up bijdroeg aan de indruk van volwassenheid.

Er was geen deurbel of klopper te zien bij de poort. Ik was net van plan om uit de auto te stappen en aan te kloppen, toen het hek als vanzelf openging. Ik reed de door verdorde rozenstruiken bedekte binnenplaats op en hoorde hoe de poort achter mij dichtging, en om de een of andere reden voelde dat heel bedreigend, hoewel het hek bedoeld was om het gevaar buiten de deur te houden.

Ook het landhuis Rosberga zelf was rozenrood geschilderd, en ook de muren werden door rozenstruiken bedekt. Uiteraard was er, in de tijd dat het voor mannen ontoegankelijke cursuscentrum werd opgericht, flink de draak gestoken met die kasteel-van-Doornroosje-achtige sfeer. wachten feministen uiteindelijk ook alleen maar op de kus van de prins? had een van de sensatiekranten gekopt. De rozen waren naar het scheen al door Elina Rosbergs overgrootmoeder geplant.

Elina Rosberg stond tussen de witgeschilderde deurposten en gaf me een stevige hand. Ze was een centimeter of twintig langer dan ik, had brede schouders en grote borsten, maar verder was ze slank. De wind blies haar korte, blonde haren overeind, in het zijlicht werden een grote, smalle neus en hoge jukbeenderen zichtbaar. Ook in haar spijkerbroek en haar versleten lammycoat zag Elina Rosberg eruit alsof ze van adel was. Ze had een diepe, aangename stem, alsof ze elk moment kon gaan lachen.

“Wil je een kopje thee voordat je met je lezing begint?” vroeg ze nadat ze me een hand had gegeven. “In de salon zijn ze nog bezig met een ontspanningsoefening.”

De cursus in het kader waarvan ik een lezing zou geven, heette Geestelijke zelfverdediging. Ik vroeg Elina wat voor publiek me te wachten stond.

“Het is een uitzonderlijk grote groep, een vrouw of twintig. Dit is de eerste keer dat deze cursus wordt gegeven, dat wel. Een communicatieve en vaak onderling ook tegenstrijdige club.”

We stapten de ruime woonkeuken binnen. In de hoek stond een uit baksteen opgetrokken bakoven die warmte uitstraalde; ik zocht naar een kat op de schoorsteenmantel.

“Aira, kun jij een kopje thee maken voor brigadier Kallio? Ik ga even in de salon kijken hoever ze met de ontspanningsoefening zijn.” Elina Rosberg verliet de kamer en liet mij in verwondering achter over dat formele ‘brigadier Kallio’. De vrouw die ze Aira had genoemd stond op van haar stoel bij het fornuis en stelde zich voor als Aira Rosberg. “Elina’s tante”, voegde ze er nog aan toe.

Ook zonder toelichting kon je zien dat de twee familie van elkaar waren, zo sterk leken ze op elkaar. Aira Rosberg was vast en zeker al in de zeventig, maar ze was bijna net zo lang en had minstens zo’n kaarsrecht postuur als de dochter van haar broer. Ze had ook dezelfde grote, smalle neus en dezelfde, heel lichtblauwe ogen. De haren hadden een andere tint: het kapsel van Aira Rosberg was grijs en zag eruit als een stijlvolle, metaalachtige helm.

De thee was heet, en smaakte naar zwarte bessen. Ik ging in een leunstoel in de hoek van de keuken zitten en sloeg de boterham die me werd aangeboden af. Ik probeerde mijn voordracht in gedachten nog eens door te nemen, maar mijn ogen dwaalden constant af naar Aira, die in een grijsgestreept schort van Marimekko borden uit de vaatwasser haalde en in de kast zette. Was zij misschien de kok hier op Rosberga? Ze bewoog zich systematisch en energiek, werkte door zonder zich iets van mij aan te trekken, vroeg alleen maar een keer of ik nog thee wilde.

De tijd leek voorbij te kruipen, maar volgens de klok waren er al zeven minuten verstreken toen Elina Rosberg terugkeerde. “We zijn zover wanneer jij zover bent.”

Ik volgde haar terug de hal in, die door een brede trap werd gesierd. De dubbele deuren gaven toegang tot een kamer die voorheen vast en zeker als salon had gefungeerd. Op de wanden zat behang met een rozenmotief, maar in plaats van stijlmeubelen stonden er lichte tafels en stoelen, die eenvoudig aan de kant konden worden gezet. Elina liet me het spreekgestoelte en de overheadprojector zien. Het stoorde me dat de tafels waren neergezet zoals in een klaslokaal. Nadat Elina me had geïntroduceerd begon ik mijn voordracht af te draaien. Na een paar minuten verdween de lichte nervositeit die ik had gevoeld en begon ik weer te praten zoals ik dat van mezelf gewend was. Elina zat op de voorste rij te luisteren; haar lichtblauwe trui gaf nog meer kleur aan haar lichte ogen. Ze had haar lange benen een beetje onhandig onder de stoel geplaatst, een van de grijze wollen sokken was zo te zien nogal haastig gestopt met paars garen. Aira was inmiddels naar de achterste rijen geslopen. Ze had het schort afgedaan en zag er hoekig uit in haar flanellen overhemd en donkerblauwe ribbroek. De vrouwen luisterden zwijgend toe, leken verrassend geïnteresseerd; iemand maakte zelfs aantekeningen. Het was precies het type vrouwen van wie ik me kon voorstellen dat ze op Rosberga een cursus geestelijke zelfverdediging volgden: gemiddeld zo’n vijfendertig jaar oud, met gemakkelijke kleding, en minstens de helft had een rode gloed in het haar. Bijna allemaal droegen ze Kalevala-oorbellen, twee hadden dezelfde als ik. Ik zou moeiteloos in deze groep kunnen opgaan, niemand zou naar mij wijzen en zeggen: die daar is van de politie.

Toch waren er ook twee vrouwen die er duidelijk uitsprongen. De jongste van de twee had heel kortgeknipt, paars-zwart gestreept haar, en meer make-up op haar gezicht dan alle andere aanwezigen tezamen. Terwijl de overige vrouwen voornamelijk gekleed gingen in een trainingspak, waarschijnlijk vanwege de ontspanningsoefening die daarnet was gehouden, droeg het streepjeskopje, een minirok, een zwarte leren jas en hooggehakte, paarse suède laarzen. Hoewel ze had geprobeerd er met behulp van de make-up ouder uit te zien, zag je, als je goed keek, dat het wicht niet veel ouder dan twintig kon zijn. Ze staarde verveeld naar haar lange, donkerpaarse nagels en grimaste onopvallend, telkens als ik het woord ‘politie’ zei.

De tweede vrouw die afweek van de groep was mager op een manier die deed vermoeden dat ze haar hele leven verschrikkelijk zwaar werk had gedaan. Haar onbestemd blonde haar was strak in een knot gebonden, de grauwgrijze ogen staarden in de verte. Haar leeftijd was moeilijk te schatten, want in dat oma-achtige bruine vest en die vuil-beige geruite rok zou iedereen er oud hebben uitgezien. Ik had de vrouw graag van dichterbij willen bekijken, haar stem willen horen. Ze zat roerloos, en het was alsof ze een koepel om haar heen had die haar afscheidde van de rest. De andere vrouwen glimlachten om de anekdotes die ik vertelde, grepen elkaar soms even bij de arm, wierpen blikken naar elkaar, maar de twee die er voor mijn gevoel niet bij hoorden, hadden een eigen sfeer om zich heen hangen – die van het streepjeskopje was luidruchtig en onrustig, die van de knot ronduit benauwend stil.

Nadat ik mijn introductie had afgerond gingen we over op de vragenronde, en het verbaasde me niet dat de vrouwen over de toegenomen seksuele intimidatie op straat wilden praten.

“De politie zegt alleen maar dat je niet in je eentje in het donker over straat moet gaan en dat soort dingen”, zei een verontwaardigd kijkende, roodharige vrouw van mijn leeftijd. “Maar ik wil in alle rust gaan hardlopen wanneer het mij uitkomt, oftewel wanneer mijn man thuis is en de koters in bed liggen. Ik ben toch zeker geen crimineel die anderen lastigvalt, waarom zou ik dan mijn leven anders moeten inrichten om een paar klootzakken uit de weg te gaan?”

“Ik ben het met je eens, dat zou ook niet moeten. Maar onzinnige risico’s moet je natuurlijk zien te vermijden. Waar loop je hard?” Ook ik kende de angst waardoor je soms wordt overvallen op een donker, afgelegen paadje, wanneer je bij elk geritsel denkt dat er een moordenaar in de bosjes op de loer ligt. Een van de vrouwen vertelde hoe ze aan een aanvaller was ontsnapt door hem te bijten; een ander vertelde over haar collega, die een eind had gemaakt aan het geknijp in haar kont door tijdens het adventsfeest op het werk de echtgenote van de dader van diens gedrag op de hoogte te brengen. Ik merkte dat ik een soort therapeut was aan wie de vrouwen zich spiegelden met hun verhalen, en dat irriteerde me. Ik was hier alleen maar om over mijn werk te vertellen, niet om levensregels te geven. Het was een hele opluchting toen een van de vrouwen verontwaardigd begon te vertellen over een mannelijke agent die er, na een aanrijding op een kruising, automatisch van uit was gegaan dat zij die had veroorzaakt, en die haar zijn deelneming had betuigd in verband met de woedeuitbarsting die haar te wachten stond “wanneer manlief zag dat zijn vrouwtje zijn auto in de prak had gereden” – terwijl de vrouw de wagen van haar eigen geld had gekocht en ze haar man, een snelheidsmaniak, niet achter het stuur liet.

Ik herkende deze vrouwelijke solidariteit, en glimlachte stiekem toen ik besefte dat mannen hier in Rosberga inderdaad systematisch werden afgekraakt, zoals de kranten hadden beweerd.

Ineens werden mijn adviezen over hoe in de praktijk met de politie om te gaan onderbroken door een klap. Het streepjeskopje, dat zich gedurende mijn hele voordracht had geconcentreerd op haar nagels, sprong overeind en schreeuwde: “Wat hebben jullie goddomme toch zielige problemen! Een deuk in de auto, tjongejonge! Hebben jullie daar een cursus geestelijke zelfverdediging voor nodig? Of durven de dames soms niet over hun werkelijke problemen te praten? Nou?”

Het meisje was naast mij gaan staan; ze droeg een zwaar, muskusachtig parfum, en haar huid scheen door de dikke, te lichtgekleurde laag poeder op haar voorhoofd heen.

“Ik ben in mijn leven al zo vaak verkracht dat ik de tel allang kwijt ben. Eerst incest natuurlijk, en daarna een batterij andere kerels, het grootste deel van de tijd was ik zo straalbezopen dat ik me die niet eens meer kan herinneren. Maar de laatste keer herinner ik me nog maar al te goed. Ik ben er zo eentje waar de meesten van jullie vast je neus voor ophalen, zelf noem ik het seksueel werkster. Maar ik ben geen hoer! Ik naai niet zomaar iedereen, ik dans alleen maar voor geld. M’n buurman is heel wat keren wezen kijken, en op een avond nam ie me te grazen in de kelder, toen ik aardappels aan het halen was. Hij vond dat hij me zomaar kon pakken, aangezien ik toch zeker ook naakt danste. Toen neukte hij me daar op de betonvloer, dat vond ie opwindend.”

De vreemde, fletse ogen van het meisje, omcirkeld door een rand zwarte kohl van een halve centimeter breed, staarden me aan; de vleugels van haar kleine, gepiercete neus trilden als van een opgejaagd dier.

“Je hebt toch zeker wel aangifte gedaan?” vroeg ik, omdat me niets beters te binnen schoot.

“Nee! Dacht jij soms dat die smerissen anders over mij denken dan m’n buurman? Maar ik heb ’m een brief gestuurd met de mededeling dat ik hiv heb”, zei het meisje kwaad. “Heb ik niet, overigens”, vervolgde ze, alsof ze daar een of andere vreemde, sociale dwang toe voelde, “als ik het tenminste niet door die hufter van een buurman heb opgelopen.”

“Wat wil jij met deze cursus eigenlijk bereiken, Milla?” Het was een hele opluchting voor me dat Elina Rosberg zich in het gesprek mengde, dat ikzelf niet had willen voortzetten.

“Wat ik wil? Geen flauw idee. Ik vraag mezelf goddomme ook al af wat ik hier doe. Maar jij daar”, Milla wendde zich wederom tot mij, “ben jij een feministenagent of zo? Wat zou jij tegen mij hebben gezegd als ik aangifte was komen doen? Zou jij mij serieus hebben genomen?”

“Uiteraard.”

“En je zou geen feministisch-moralistische preek zijn gaan houden over dat ik een stripper ben?”

“In zo’n situatie worden er echt geen moralistische preken gehouden.” Mijn poging om vriendelijk te zijn had geen effect, want de vijandigheid die het meisje dat Milla was genoemd uitstraalde was ijzig koud.

“Maar geen aangifte doen betekent nou net dat je je als slachtoffer onderwerpt!” snauwde een mollige vrouw op de eerste rij, die ijverig aantekeningen had zitten maken. “Door je zo op te stellen bevestig je juist dat jij, en met jou iedere andere willekeurige vrouw, gewoon maar gepakt mag worden, want voor zo’n man heeft het totaal geen gevolgen. Wanneer is dat gebeurd? Misschien kun je alsnog aangifte doen?”

“Dat interesseert me niet”, zei Milla. “Die vent heeft z’n smoel sindsdien ook niet meer laten zien bij ons in de tent.”

“Die incestkwestie …” begon Elina, met de rustige, meelevende stem van iemand die gewend is over pijnlijke aangelegenheden te praten. “Zijn er in verband daarmee dingen die je met de politie zou willen bespreken? Het lijkt me verstandig om nu in de eerste plaats over politiezaken te praten, nu brigadier Kallio hier eenmaal is.”

“Weet je, dat zijn dingen die al lang verjaard zijn”, snoof Milla. “Bovendien heeft het geen zin om over mijn problemen te praten. Praat maar lekker over jullie auto’s, over jullie weggelopen kat. Ik ga een peuk opsteken.” Milla draaide zich om en liep fraai wiegend door de roze deur naar buiten.

Elina Rosberg keek enigszins verbaasd; ze had heel even de controle over de situatie verloren. Ze wierp beurtelings een blik op de cursisten en op mij, wachtend tot iemand iets zou zeggen. Ik begon geforceerd te spreken over het doen van aangifte, hoewel ik zelf ook verbaasd was, niet zozeer over Milla’s gedrag, maar over dat van Elina.

Elina Rosberg was voor mij al jaren een bekende naam. Een jaar of vijftien geleden had ze een psychologie-column geschreven in een blad waar mijn zusje op geabonneerd was en waarvoor ik, een middelbare scholier, mezelf in die tijd te oud vond. Elina’s column volgde ik echter regelmatig, aangezien ze niet zozeer probeerde te moraliseren of de problemen waar jongeren mee zitten te bagatelliseren, maar daarentegen zelfverzekerd zakelijke antwoorden gaf. Misschien kon je stellen dat ik Elina als een soort voorbeeld had beschouwd, en toen ik me opgaf voor de politieschool hoopte ik dat ik mijn eigen beroep met hetzelfde gemak en begrip zou kunnen uitoefenen als Elina Rosberg het hare. Mijn eigen illusies waren al snel aan diggelen gevallen, maar ik had verwacht dat Elina haar werk net zo enthousiast deed als toen ze nog geen dertig was. In het cursuscentrum van Rosberga had ze de kans gekregen zich juist op díe gevallen te concentreren die haar het meest interesseerden, op vrouwen die aan typisch vrouwelijke psychische aandoeningen leden, zoals eetstoornissen.

Niemand leek nog vragen te willen stellen. Ik was al bezig de papieren terug in mijn tas te stoppen, toen de vrouw met de knot ineens opstond. Ze opende haar mond, sloot hem weer en keek Elina toen aan, alsof ze steun bij haar zocht. Toen Elina knikte, deed ze opnieuw haar mond open: “Kan iemand verbieden dat je je kinderen te zien krijgt?”

Haar stem trilde en sloeg over, als een instrument waarop te hard wordt gespeeld; haar kleurloze gezicht werd rood. Het was alsof het uitspreken van die zin een enorme inspanning had gekost.

“Waar gaat het precies om? Het is moeilijk daar iets over te zeggen als ik de details niet ken.”

De vrouw keek geschrokken en liet haar hoofd hangen, zodat Elina namens haar antwoord gaf: “Johanna is bij haar man en kinderen weggegaan en heeft echtscheiding aangevraagd. Ze willen allebei dat de kinderen aan henzelf worden toegewezen, maar haar man verbiedt haar de kinderen te ontmoeten.”

“Daar heeft hij in elk geval het recht niet toe, als jou niet per gerechtelijk vonnis te verstaan is gegeven dat je bij je kinderen uit de buurt moet blijven.” Ik keek de vrouw aan, die rilde bij het horen van de woorden ‘gerechtelijk vonnis’. “Waarom mag je van je man de kinderen niet zien?”

Ditmaal antwoordde de vrouw zelf, op een bijna uitdagende wijze, maar aan het eind van de zin begaf haar stem het toch: “Omdat ik ons laatste kind vermoord heb.”

Het was alsof de toehoorders heel even in sneeuwvrouwen waren veranderd, koud en onbeweeglijk. Na de zucht van afschuw die snel en als uit één mond had geklonken gaf niemand nog een kik, maar iedereen hield zijn blik op Johanna gericht, die van rood weer grijs was geworden. Ook ik staarde haar aan, staarde naar haar gebogen hoofd, naar de kleren die veel te groot waren en om haar verschrompelde lichaam hingen. Had ze in de gevangenis gezeten, zag ze er daarom zo versleten uit?

Opnieuw was het de rustige stem van Elina die de stilte doorbrak: “Ik denk dat hier sprake is van begripsverwarring. Waarschijnlijk is geen van de andere aanwezigen van mening dat abortus moord is, al helemaal niet wanneer de zwangerschap en de geboorte levensgevaarlijk zouden zijn geweest voor zowel Johanna als het kind. Ze heeft al negen kinderen, en het scheelde niet veel of ze had de vorige geboorte al niet overleefd.”

“Kunnen ze je niet steriliseren of zo, of een spiraaltje plaatsen”, riep dezelfde vrouw die Milla ervan beschuldigd had zich als een slachtoffer op te stellen.

“Onze gemeente keurt geboortebeperking af. Dat is tegen Gods wil.” Johanna’s stem dreunde de ingestudeerde zinnen op vlakke toon op.

“Ben jij soms katholiek of zo?” ging dezelfde vrouw verder.

“Johanna behoort tot een van de strengste oud-laestadianistische gemeentes van ons land”, antwoordde Elina.

“Heeft ze al een advocaat?” Ik richtte mijn vraag tot Elina, hoewel het me irriteerde dat we over het hoofd van Johanna heen zaten te praten, alsof ze niet goed bij haar hoofd was. Elina gaf geen antwoord, maar zei in plaats daarvan op bevelende toon: “Als de anderen geen vragen meer hebben voor brigadier Kallio, kunnen we haar denk ik nu bedanken en het gesprek hier eindigen. Dit was een uiterst interessante lezing.” Elina applaudisseerde, en de verbaasde groep vrouwen begon tam met haar mee te klappen. Terwijl de vrouwen naar buiten stroomden, kwam Elina naar me toe: “We moeten het nog over je beloning hebben. Maar ik zou willen dat je ook nog even met Johanna spreekt, als je tenminste de tijd hebt.”

Tijd had ik wel. Ik was ronduit nieuwsgierig naar Johanna’s levensverhaal. Toen de anderen weggingen was ook Johanna in de richting van de deur gelopen, naar mijn tafel. Terwijl Elina zich omdraaide om de deur te sluiten keek Johanna me voor het eerst recht in de ogen. Haar grijze kijkers straalden ernstige zwaarmoedigheid uit, die zo besmettelijk leek dat ik ertegen moest vechten mijn blik niet af te wenden.

“Hoe oud zijn je kinderen nu?” vroeg ik, bij gebrek aan iets beters. Hier was ik niet goed in; hoe kon ik in vredesnaam een moeder begrijpen die naar haar kinderen verlangt, terwijl ik zelf pas ternauwernood aan mezelf durfde op te biechten dat ik misschien ooit wel kinderen wilde, maar de komende paar jaar nog niet?

“Johannes, de oudste, is veertien; de jongste, Maria, is anderhalf.” Johanna’s stem klonk zekerder toen ze over haar kinderen sprak. Dat was duidelijk iets waar ze verstand van had.

“Maria … Mijn naamgenoot. En de tweede naam van mijn man is Johannes”, zei ik wanhopig luchthartig, alsof vrolijk geklets op de een of andere manier het onderwerp kon verluchtigen. “Waarom wil je man verhinderen dat je de kinderen ziet, alleen maar vanwege de abortus? Of omdat je bij hem bent weggegaan?”

“Bij ons is de wil van de man wet, en voortplanting de genade van God.” Er klonk niet de minste spot in Johanna’s stem. “Als God wil dat ik sterf bij de geboorte, dan is dat Zijn wil.”

“Maar je hebt negen kinderen! Hoe kan welke god ook zoiets willen!” Mijn beroepsethiek begaf het al bij de eerste de beste gelegenheid, ik werd zo verschrikkelijk woedend. Johanna wendde haar gezicht af en Elina beende op haar af als om haar in bescherming te nemen. Ik schaamde me. Zou ik dan nooit leren mezelf in bedwang te houden?

“Sorry, laten we niet over de dogma’s van je geloof ruziën maar over praktische dingen praten. Verhindert je man op een concrete manier dat je je kinderen ontmoet?”

“Johanna woont in een Noord-Fins dorpje waar zeventig procent van de inwoners laestadianisten zijn, ook de huisarts en, op één agent na, de politie”, zei Elina. Ze vertelde eveneens dat de kinderen niet mochten telefoneren met hun moeder, en dat de vader eerst Johanna’s brieven had geconfisqueerd en later de postbode had verboden die op de plaats van bestemming te bezorgen. Toen ze had geprobeerd naar haar kinderen toe te gaan, had de vader de politie gealarmeerd, die Johanna had gedwongen het dorp te verlaten.

Ik moest heel wat keren achter elkaar tot tien tellen, en toen had ik nog steeds zin om ergens tegenaan te schoppen. Het verhaal klonk als een product van de verbeelding, kon zoiets nog plaatsvinden in het Finland van de jaren negentig? Ook in het dorp waar ik vandaan kwam woonden laestadianisten en Jehova’s getuigen, maar het enige zichtbare verschil tussen hun leven en dat van de anderen was dat ze op school aan geen enkele vorm van beweging op muziek mochten meedoen, zelfs niet aan wandelen op het ritme van een tamboerijn, en niet naar de educatieve programma’s op de schooltelevisie mochten kijken. Uiteraard hadden ze gigantische kinderscharen, maar ik had nog nooit gehoord dat iemand het leven had gelaten tijdens een geboorte.

“Die agenten hebben verkeerd gehandeld, als jij je niet agressief gedroeg. Je zou er goed aan doen contact op te nemen met die ene niet-gelovige, en met hem te overleggen. En de provinciale politie in te schakelen natuurlijk. Hoe heet je man en wat is hij van beroep?”

“Leevi Säntti. Prediker”, antwoordde Johanna. Ik begon bijna te lachen; ook dat klonk zo ongeloofwaardig.

“Hij is dus een of andere hoge ome in jullie dorp?”

“De lekenprediker van onze kerk.”

“Een landelijk bekende prediker zelfs”, vulde Elina aan. Ik dacht na. Het was me niet eens precies duidelijk wat Elina en Johanna van mij wilden. Ik herhaalde mijn vraag over de advocaat, en ook dat leek een probleem. De enige pro-Deoadvocaat in het dorp was ook een laestadianist, en Johanna had geen geld om een andere in te huren.

Ik klemde mijn kiezen op elkaar, om te voorkomen dat ik beloften zou doen. Behalve brigadier was ik ook meester in de rechten, en ik had een klein jaar op een advocatenkantoor gewerkt dat later failliet was gegaan. Van tijd tot tijd kreeg ik een aanvechting om mijn andere beroep uit te oefenen, maar hoe had ik daar in vredesnaam de tijd voor moeten vinden? Mijn bureau lag nu al vol met onopgeloste zaken. Ik wist bovendien niet hoe het met de ethische kant van de zaak zat, ook al woonde Johanna een heel eind bij Espoo uit de buurt. Wellicht kon een agent in functie ook maar beter geen juridische bijbaantjes aannemen.

“Ik heb een vriendin”, schoot me uiteindelijk te binnen toen ik aan mijn studiegenote Leena dacht, die af en toe ook piketdiensten van de Unie Federatie draaide. “Bel die maar, ik zal je het nummer geven. Ze helpt je vast en zeker. En ik ook … Ik zal eens kijken of er bij de provinciale politie ter plaatse geen bekenden van me zitten. Heb je al echtscheiding aangevraagd?”

“Nog niet”, fluisterde Johanna.

“Voorzover ik weet ben je niet geestelijk gestoord of een alcoholiste. En je hebt ook nog geen nieuwe vriend, of wel?” Johanna schudde haar hoofd, en keek alsof ze geschokt was door mijn vraag. “Het zou wel heel vreemd zijn als de rechtbank de kinderen aan je man toewees.” Ik probeerde troostend te klinken, hoewel ik wist dat veel ook afhing van de rechter. Tegelijkertijd klonk mijn pieper.

“Sorry, ik moet nu even een telefoon zien te vinden. Ik heb oproepdienst.”

“De dichtstbijzijnde staat in de keuken. Aira kan meteen ook het papierwerk regelen. Je zult wel geen tijd hebben om te blijven eten?”

“Ik vrees van niet. Maar hou me op de hoogte van Johanna’s situatie”, mompelde ik, terwijl ik Leena’s telefoonnummer op een papiertje krabbelde.

Aira was in de keuken bezig met het avondeten; zo te ruiken stond er groenteschotel met groene kruiden op het menu. Ik vulde het declaratieformulier in terwijl ik het nummer van het politiebureau belde. Pertsa gromde in de hoorn dat er in Suvela een vrouw was die haar man had neergestoken met een mes; typisch iets voor mij, vond hij. Ik beloofde rechtstreeks naar Suvela te rijden.

Ik zag Elina en Johanna niet meer. Terwijl ik naar mijn auto liep zag ik door het gordijnloze venster hoe een luidruchtige groep vrouwen zich rond een met kaarsen verlichte, lange tafel drong. Elina ging juist aan tafel zitten, en Aira haastte zich met broodmandjes naar binnen. Johanna bevond zich, voorzover ik kon zien, niet in het gezelschap.

Net op het moment dat ik mijn auto startte, ging de deur van het landhuis open. Ik kon het paarsgestreepte haar van Milla onderscheiden tussen de deurposten; daarna ging de deur dicht, en even later zag ik in mijn achteruitkijkspiegel alleen maar het gloeiende puntje van een sigaret. Ik reed in de richting van het hek, dat zich opnieuw als vanzelf opende en vervolgens geruisloos achter mij weer dichtging, en dat Rosberga binnen de muren opsloot, ver weg van de rest van de wereld.