13
Ik had wel op het vliegtuig willen springen, maar de middagvlucht was volgeboekt en er stonden al drie mensen op de wachtlijst, en met de avondvlucht zou ik niet eerder in Helsinki zijn dan met de trein. En wat had ik ook kunnen doen in Espoo? Aira was bewusteloos, men wist zelfs nog niet of ze ooit nog wakker zou worden.
Johanna had Aira ’s nachts gevonden. Ze had naar een late serie zitten kijken op tv en had zich daarna gerealiseerd dat ze Aira niet had horen terugkomen. Johanna had een blik geworpen in Aira’s kamer, en had tegelijkertijd op de monitor gezien dat er een auto aan de andere kant van het hek stond. Nadat ze erachter was gekomen wat er was gebeurd, had ze een ziekenwagen gewaarschuwd. Het waren uiteindelijk de ambulanciers geweest die de politie hadden laten komen, want Johanna had beweerd dat ze meende dat het beeld op eigen houtje op Aira’s hoofd was gevallen.
“Dat is dus niet mogelijk?” gilde ik door de treintelefoon tegen Taskinen. Mijn mobieltje weigerde dienst in het door de bossen voortschietende vervoermiddel.
“Nee, daarvoor staat het beeld veel te ver aan de kant. We hebben de proef op de som genomen.”
“Hoe gaat het met Johanna Säntti?”
“Goed, blijkbaar, aangezien ze Ström op z’n nummer heeft gezet. Die nam het inleidende verhoor af. Ze is nu bij Aira Rosberg in het ziekenhuis.”
“Op z’n nummer gezet?”
“Ström was vast niet de enige die de verdenking meteen op Johanna Säntti liet vallen. Zoals gewoonlijk hield Pertti zijn vermoedens natuurlijk niet voor zich. Vreemd geval. Ik stond al op het punt het onderzoek naar de dood van Elina Rosberg stop te zetten, aangezien niets erop wijst dat er sprake is van een misdrijf. En nu dit … Blijkbaar beschikt Aira Rosberg over gevaarlijke informatie.”
“Dat ben ik de hele tijd al van mening. Ik ga morgenochtend meteen naar Rosberga. Heeft Johanna Säntti toestemming gekregen om daar de nacht door te brengen?”
“Ik neem aan van wel …”
“En er houdt natuurlijk niemand de wacht. Zet daar in godsnaam iemand neer, zeg tegen Säntti dat haar veiligheid in gevaar is. Of anders ga ik daar de komende nacht naartoe.”
“Dat doe je niet! Ik handel deze kwestie af. Probeer te kalmeren, Maria, je bent duidelijk over je toeren!”
Het lukte me niet om tot bedaren te komen. Het was frustrerend om in de trein te zitten en niets te kunnen doen. Ik liep weer naar de telefoon, probeerde Antti te bellen, en draaide toen een ander nummer in Helsinki. Uiteraard was Tarja Kivimäki niet thuis, ik kreeg opnieuw haar antwoordapparaat.
“Met brigadier Kallio van de Espoose recherche. Ik ben helaas genoodzaakt onze afspraak van donderdagochtend om tien uur af te zeggen.” Ik laste een korte pauze in, dan kon ze voldaan juichen over het feit dat ze erin geslaagd was mij zodanig te intimideren dat ik haar met rust liet. “Ik moet naar Rosberga, iemand heeft geprobeerd Aira te vermoorden. Laten we de afspraak naar vrijdag tien uur verplaatsen.”
Ik probeerde een dutje te doen in de trein en bracht de rest van de reis in een soort halfslaap door, waarbij de gebeurtenissen in mijn hoofd voorbijschoten als een onwerkelijke film. Evenals Taskinen had ik het onderzoek in de zaak-Rosberg al bijna opgegeven, had ik al bijna willen toegeven dat ik me door mijn eigen obsessies had laten opjagen om op een niet-bestaande moordenaar te jagen. Over welke informatie beschikte Aira? Ik had de hele tijd al het gevoel gehad dat ze in tweestrijd stond met zichzelf over de vraag of ze de politie al dan niet moest vertellen wat ze wist. Het was alsof ze Elina’s moordenaar had willen beschermen. Misschien had ze me om die reden die gefingeerde afscheidsbrief laten zien. Wie was degene die ze had willen beschermen? Er kwam nog steeds maar één mogelijke kandidaat bij me op: Johanna Säntti.
Hoewel het bijna middernacht was, stond Antti op het station om me op te halen. “Was het een vervelende reis?”
“De reis op zich niet, maar het nieuws dat ik tijdens de reis kreeg wel.” Ik vertelde in het kort dat er in de zaak in Nuuksio nu al een tweede moord had plaatsgevonden, of althans een poging daartoe. “Dan heb je waarschijnlijk weer geen tijd om aan iets anders te denken dan aan je werk”, zuchtte Antti. “Die vergadering van tegenstanders van de nieuwe ringweg is morgenmiddag om vijf uur, ik dacht dat je misschien tijd zou hebben om mee te gaan.”
“Ik denk het niet. Maar vervals mijn handtekening maar op alle petities.”
De wind die over het busstation zwiepte deed ons bijna ter plaatse vastvriezen. Antti klaagde weer eens over het ontbreken van bushokjes, hij was duidelijk in een Antti-Zeurkela-stemming in plaats van dat hij de normale Antti Sarkela was. Ik luisterde slechts met een half oor, dacht nog steeds aan Aira. Was ze nog in leven? Ik besloot thuis pas naar het ziekenhuis te bellen, omdat ik het idioot vond om in de bus tegen mijn mobieltje te zitten schreeuwen.
“Ik weet echt niet meer of het nog iets oplevert. Dus dat protest tegen die weg, als alle plannen en de financiering al rond zijn. Moet je soms ergens op de hei gaan wonen als je er zeker van wilt zijn dat de omgeving niet onmiddellijk wordt platgewalst of zo? En je kunt niet eens invloed uitoefenen. Als een of andere projectontwikkelaar of bureaucraat bij de gemeente heeft besloten dat dit of dat bos met asfalt wordt bedekt, dan kun je daar niets tegen beginnen.
“Vecht, man!” Gemaakt opgewekt grijnsde ik Antti toe, zijn spiegelbeeld in het venster van de bus probeerde mijn grijns te beantwoorden.
“Wat er vorige week gebeurd is was ook voor mij heel zwaar. Als ik er alleen al aan denk dat ik jou had kunnen verliezen … en de baby ook nog. Ik zit er veel meer mee dan jij.”
“Dat komt alleen maar omdat ik er niet bij stil wil staan als het niet echt nodig is. Zullen we hier uitstappen en verder lopen? Ik heb bijna de hele dag in de trein gezeten, het zou prettig zijn om te bewegen, al is het maar voor even.”
De sneeuw dempte de geluiden die de omgeving voortbracht, en er straalde een vreemd licht van af. De droge, bevroren sneeuw knerpte zonderling, alsof het niet meer dan een dun laagje over een holle aardbol was. Over een jaar zouden we een baby van vijf maanden in een sleetje achter ons aan trekken. Dat beeld leek nog heel ver van ons af te staan, de bijbehorende, met goud omrande gezinsidylle afstotend.
Wat mij omtrent de zwangerschap misschien nog het meeste tegenstond was die onvoorstelbare glorie waarmee het moederschap gepaard scheen te moeten gaan, de verwachting dat ik in iets zachts, warms, begripvols zou moeten veranderen, die gevuldheid die zo’n ‘gezellige tante’ van je maakte, dat door papillotten gemarkeerde appeltaarttoneel waar ik door mijn ronder wordende buik werd opgeduwd. Oké, rolpatronen waren er om doorbroken te worden, maar een kind bleef desondanks een kind, een wezen dat beschermd moest worden, dat gewoon zou sterven als er niet voor werd gezorgd. Ik dacht aan mijn lichaam dat zo van whisky hield, dat gewend was aan fysiek gezwoeg, aan minstens dertig kilometer hardlopen in de week. Ik dacht aan de vrouw die gewend was haar eigen tijdschema te dicteren en haar eigen ik in onderzoeken weg te cijferen. Ik dacht aan Antti, die driekwart van de tijd die hij niet vrijend met mij doorbracht met zijn hoofd boven wiskundige theorieën hing. Voor Antti was het ouderschap natuurlijk eenvoudiger. Je was al een goede vader wanneer je bij de geboorte aanwezig was, af en toe een luier wisselde en het kind leerde skiën zodra het daar de leeftijd voor had. Toch hoopte ik dat de roze wolken waarmee het ouderschap in Ouders van nu werd omgeven als kauwgom aan ons zouden vastkleven, en niet zouden loslaten voordat onze kleine eindexamen zou doen.
Eenmaal bij huis aangekomen draaide Antti zich naar mij om, en er kwam een grijns over zijn gezicht. “Sneeuwvrouw”, zei hij mild, en hij tikte met zijn want tegen het puntje van mijn neus. Door mijn ademhaling waren de haren om mijn gezicht met grijze rijp bedekt en de sneeuw die van de boomtakken was gevallen had mijn muts en mijn schouders wit gekleurd.
“Ik smelt tenminste nog”, zei ik, meer tegen mezelf dan tegen Antti, en ik dacht heel even aan Elina.
Ik belde nog met het Jorvi-ziekenhuis. Er hadden zich geen wezenlijke veranderingen voorgedaan in Aira Rosbergs toestand. Ze was nog steeds bewusteloos, en men had nog geen zekerheid over de aard van de schedelverwondingen. Haar interne organen functioneerden in elk geval normaal, en afgezien van de wonden aan haar hoofd had ze bijna geen kwetsuren. De dienstdoende arts zei ten slotte voorzichtig dat hij het net zo waarschijnlijk achtte dat ze in leven zou blijven als dat ze aan haar verwondingen zou bezwijken. Ik vroeg me af hoe het Johanna in haar eentje op Rosberga verging. Kon ze daar nog verblijven nu ook Aira er niet was? Of was het alleen maar goed dat er iemand op het huis paste?
De volgende ochtend reed ik direct naar Jorvi. Niet dat ik verwachtte dat ik Aira zou kunnen ondervragen, waarschijnlijk zou ik niet eens bij haar mogen, maar de behandelend artsen konden wellicht iets meer zeggen over haar toestand. De komende paar dagen zou ik opnieuw moeten plannen. Ik herinnerde me dat ik morgen, vrijdagmiddag, zelf verhoord zou worden inzake de schietpartij in Nuuksio, en dat maakte me chagrijnig. Ik wist al wat de uitkomst van de verhoren en de daaropvolgende rechtszaak zou zijn: een van de mannen die ter plaatse het bevel hadden gevoerd zou worden geofferd, maar de werkelijke leiding van de operatie zou buiten schot blijven.
Mijn Fiatje leek te verdrinken op de parkeerplaats van het enorme ziekenhuiscomplex. Toen ik door de hoofdingang naar binnen stapte, besefte ik dat deze plek mij over zeven maanden ook zou opslokken. Ik werd niet blij van die gedachte. Sinds ik als veertienjarige een paar weken in het centraal ziekenhuis van Noord-Karelië had moeten doorbrengen, omdat mijn amandelen door een chirurg met haarpijn waren geknipt en maar niet ophielden met bloeden, was ik bang geweest voor ziekenhuizen. De artsen en verpleegkundigen hadden me behandeld alsof ik een vreselijke lastpost was, en me gedwongen een of andere walgelijke macaronibrij te eten. Het ziekenhuis was voor mij een plek waar je niet werd behandeld maar gemanipuleerd, waar een mens niet als mens werd beschouwd maar als bloedende tonsil, als blindedarm of als gebroken been. Zou het er op de kraamafdeling hier in het Jorvi ook zo toegaan?
Ik was genoodzaakt uitgebreid uit te leggen wie ik was voordat de receptionist genegen was te vertellen waar de intensive care zich bevond, waar Aira, zo verifieerde hij, nog steeds lag. In de gangen leidden banen in verschillende kleuren naar de juiste plaatsen. Mij voerden ze mee naar de lift omhoog.
Op de bewakingsafdeling stond me nog meer bureaucratie te wachten. Eerst moest ik op de afdelingszuster inpraten, toen op de gespecialiseerde verpleegkundige, en pas daarna kreeg ik de arts die Aira behandelde te spreken. Zaalarts Mikael Wirtanen daarentegen stelde zich juist weer verdacht vriendelijk op. Hij had die houding ongetwijfeld al vele malen uitgetest en nuttig bevonden: misschien was het moeilijker een aardige arts onder druk te zetten teneinde toestemming te krijgen voor verhoor.
Wat Aira betreft was daar voorlopig nog geen sprake van. “Ze is weliswaar al bij kennis maar ook erg in de war, ze lijkt zich niet te herinneren wat er is gebeurd. Ze heeft vreselijke hoofdpijn, zodat we genoodzaakt zijn zware medicijnen toe te dienen. De ernst van de verwondingen is voorlopig moeilijk in te schatten. Juffrouw Rosberg is al in de zeventig, en op die leeftijd verloopt het genezingsproces langzamer dan bijvoorbeeld bij iemand van uw leeftijd.”
“In hoeverre is haar algemene geestelijke gesteldheid van invloed op dat proces? Haar nichtje, op wie ze erg gesteld was, is een paar weken geleden plotseling overleden. En ze is overvallen. Dat zijn toch twee grote schokken.”
“Alles heeft overal een uitwerking op. Ikzelf, in tegenstelling tot sommige van mijn collega’s, ben er vast van overtuigd dat de mens een psychofysische eenheid is. Overigens heeft juffrouw Rosberg een voor haar leeftijd uitstekende conditie.”
Ik vroeg me af of Aira nog steeds gevaar liep. Als dezelfde persoon, en het zag ernaar uit dat dat zo was, niet alleen Elina had bedwelmd en laten doodvriezen maar ook Aira met het berenbeeld had geslagen, bestond er wellicht geen gevaar, want die persoon leek het liefst in alle rust te handelen, en op de intensive care was het een komen en gaan van mensen. Maar als de dader nou eens iemand anders was? Aan wie zou Aira haar vermogen nalaten? Het leven was natuurlijk geen misdaadroman, maar toch merkte ik dat ik zat te fantaseren dat Joona Kirstilä eigenlijk Aira’s buitenechtelijke zoon was die zijn erfdeel kwam opeisen. Ik lachte in mezelf om die belachelijke gedachte, waardoor dokter Wirtanen me verbaasd aankeek.
“Zou ik Aira mogen zien? Vanachter het glas desnoods?”
“Kent u haar ook anders dan alleen maar beroepsmatig?”
“Ik doe eveneens onderzoek naar de dood van Elina Rosberg, en ik ken Aira ook al van voor die tijd.” Het leek oneindig lang geleden dat ik een lezing had gehouden op Rosberga; dat had in een andere wereld plaatsgevonden, in een wereld waarin ik ook nog niets afwist van de baby die zich in mijn buik verborgen hield.
“U hebt er niets aan, maar vooruit dan maar. Komt u maar mee.” De bovenste helft van de deur van Aira’s kamer was van glas. Ik blikte voorzichtig naar binnen, alsof ik bang was dat Aira me zou zien. Maar ze zag niets. De gesloten ogen lagen diep weggezonken in haar gezicht, haar hoge jukbeenderen staken eronderuit als een boomstronk uit het mos. De mond die halfopen stond onder de haviksneus was als een vennetje in een moeras, op een soortgelijke manier doods en angstwekkend. Wat had die mond ons niet verteld? Aira zag er levenloos en eenzaam uit te midden van de levendig flikkerende apparaten. De beademingsmachine had ze zo te zien niet meer nodig, die stond tegen de muur geschoven.
“Mogelijk blijft ze al snel langer bij bewustzijn, mogelijk ook niet”, fluisterde Wirtanen.
“Maar blijft ze in leven?”
“Dat wel. Of ze weer helemaal de oude wordt, kan ik nog niet zeggen.”
Ik had geen andere keus dan aan Wirtanen te laten doorschemeren dat Aira wellicht nog steeds gevaar liep. Wanneer ik weer op het politiebureau was, zou ik uitzoeken of we haar konden laten bewaken. Wirtanen beloofde dat het ziekenhuis het meteen zou melden als er veranderingen optraden in Aira’s toestand.
Een vrouw met een dikke buik propte zich tegelijk met mij de lift in. Wat zou ze zo vóór de geboorte hier in het ziekenhuis doen, zou er iets mis zijn? Ik dacht aan verhalen over kennissen die maandenlang het bed hadden moeten houden omdat de baby naar buiten dreigde te komen lang voordat hij klaar was voor deze wereld. Ik zou gek worden als me dat overkwam.
Ik schepte even een luchtje voordat ik weer op weg ging. Ik zette de radio aan, waar twee diskjockeys aan het babbelen waren. Als ze nou eens iets opwekkends speelden? Het was alsof de twee gozers me gehoord hadden, want meteen na Go West van de Pet Shop Boys barstten de Boerenbietels los met Als je van plan bent naar Ylihärmä te gaan, en de vingers van mijn linkerhand begonnen als vanzelf op het stuur te trommelen. Mijn smaak op muziekgebied wekte iedere keer weer afschuw bij Antti, want ik had een bijzondere voorkeur voor de meest puberale en onintellectuele rockbands, zoals Popeda en Klamydia. De enige van mijn elpees waar Antti zelf ook naar luisterde waren oude van David Bowie en Pink Floyd.
Ik haalde Pihko op van het politiebureau en reed de inmiddels overbekende route naar Nuuksio en Rosberga. Niet dat ik wist waar ik naar op zoek zou gaan.
Pihko vroeg hoe mijn reis naar Oulu was verlopen, en zette uiteen wat Johanna tijdens het inleidende verhoor had verteld, dat de dag ervoor was afgenomen. Naar het scheen had Aira een uur of wat bij het hek gelegen voordat Johanna haar had gevonden, aangezien ze onder een behoorlijke laag sneeuw bedekt was geweest. Pertsa had eerst op zakelijke toon met Johanna gesproken, maar aan het eind van het verhoor had hij haar gevraagd of zij het niet was geweest die Aira had opgewacht en haar met het zware beeld had neergeknuppeld, om haar een paar uur later keurig netjes te ‘vinden’.
“Vervolgens zei Ström tegen Säntti dat Rosberg ondanks alles niet aan de klap was overleden, en dat ze niet eens was doodgevroren, zoals het geval was met haar nichtje, omdat het ditmaal minder hard vroor en Aira Rosbergs dikke bontjas haar warm had gehouden. Die Säntti was tot op dat moment vreselijk verlegen geweest, het was al heel wat als we een ja of een nee kregen op Ströms vragen. Ik viel bijna van m’n stoel toen ze ineens kwaad werd. Ze vroeg schreeuwend wat voor zin het had om Aira Rosberg te vermoorden, die haar enige toeverlaat was op deze wereld. Ström wist niet wat ie ermee aan moest. Puupponen zat erbij als derde persoon, hij stelde het verslag op en barstte bijna in lachen uit, hij haat Ström immers bijna net zo erg als jij.”
“Wat? Haat ik hem? Wie is Pertti Ström?” vroeg ik, met een verwijzing naar een oud nummer van Eppu Normaali, waar we tijdens onze opleiding aan de politieschool Pertsa mee gepest hadden.
Alleen in sprookjes zorgde gemeenschappelijk verdriet ervoor dat ruzies werden gladgestreken. Pertsa was ook na Palo’s dood nog net zo’n hufter als altijd. Ik was blij dat hij samen met Taskinen zijn tanden in een andere zaak had gezet, zodat ik werd bijgestaan door Pihko.
Zo goed en zo kwaad als het ging glibberden we de heuvel bij Rosberga op. Wel vreemd, het hek stond open. Waarom zou dat zo zijn? Ik had in elk geval niets gehoord over een mogelijk onderzoek van de technische recherche, wat viel er ook te onderzoeken? Ik nam de muur op. Mij zou het niet zijn gelukt om het berenbeeld zonder verhoging van zijn sokkel te halen; voor iemand van Antti’s lengte, een meter negentig, zou het geen enkel probleem vormen. Had dat iets te betekenen? De tuin was verlaten. Iemand had kort daarvoor een pad gemaakt en de parkeerplaats schoongeveegd. De wielen van de politiewagen glibberden akelig over de ijzig gladde bandensporen die onder de sneeuw vandaan waren gekomen. Gelukkig wist ik de Lada tien centimeter voor een sneeuwduin tot stilstand te brengen.
“Wedden dat deze winterbanden niet aan de eisen voldoen?” verzuchtte ik toen ik uit de auto kroop. De buitendeur van Rosberga zat in elk geval wel op slot, en ik moest drie keer aanbellen voordat Johanna kwam opendoen.
“Sorry dat het even duurde, ik zat aan de telefoon”, legde ze uit, maar haar excuses klonken lang niet zo verlegen als voorheen. “Het is een vreselijke bende vanwege al die cursussen die moeten worden afgezegd. Iemand moet dat toch doen, nu Aira in het ziekenhuis ligt.”
Ik had altijd gefascineerd die voor-en-na-foto’s in de vrouwenbladen bekeken, waarop Heleen Heelgewoon werd omgetoverd in een prachtige schoonheid. Het was alsof Johanna een soortgelijke behandeling had ondergaan, ook al zat er geen laag make-up die het resultaat van twee uur zwoegen was op haar gezicht, zoals bij de vrouwen in de bladen wel het geval was. De verandering kwam tot uitdrukking in haar kaarsrechte houding, de spijkerbroek en de trui die de plaats van de oma-achtige kleding hadden ingenomen, en de bos krullen die zich over haar rug uitstortte en die blonder was dan voorheen – misschien had Johanna het aangedurfd om de tint die de Schepper had verkozen wat te benadrukken.
“Ik heb je gezin gisteren ontmoet”, vertelde ik Johanna. “Vooral Anna is een erg leuk meisje, en de kleintjes zijn zo schattig …” Er trok een schaduw over Johanna’s gezicht, maar die werd weggevaagd door woede.
“Dat zijn ze inderdaad, en ik heb geen zin om nog langer te wachten voordat de kinderen bij mij mogen komen wonen. Ik heb weliswaar een woningaanvraag achtergelaten bij zowel de gemeente Espoo als Helsinki, maar in beide gevallen werd me verteld dat er maar een paar huizen van de omvang die wij nodig hebben beschikbaar zijn, en daar zijn enorme wachtlijsten voor. We zouden desnoods ook best in een tweekamerwoning passen, maar er bestaat een of ander wetsartikel dat dat verbiedt! En ik heb geen geld om de borgsom te betalen die op de particuliere markt wordt gevraagd! Het is bovendien een probleem dat ik nog steeds in Karhumaa sta ingeschreven. Ik zou een vast adres in Espoo moeten hebben, dan zou de boel aan het rollen gaan. Ik kan hier geen bijstand ontvangen, en waarschijnlijk krijg ik ook geen werkloosheidsuitkering zolang ik met Leevi getrouwd ben, die inkomensgrenzen liggen zo laag.”
Johanna was al net zo’n spraakwaterval als haar dochter Anna. Was dit dezelfde Johanna die ik voor de kerst op Rosberga had ontmoet, die verlamd was door een zware depressie of door antidepressiva? Wat voor innerlijke schoonheidssalon had die verandering in haar tot stand gebracht? Of was de stille Johanna dan toch de echte, en was degene die nu voor me stond een manisch geworden moordenares?
“Hoe kom je nu aan geld? Heb je spaargeld?” vroeg ik, ook al ging me dat eigenlijk niets aan.
“Elina heeft me vijfduizend markka geleend. En hier geef je toch bijna niets uit: ik betaal geen huur en Aira heeft het eten gekocht. Maar ik kan niet eeuwig zo leven. Zodra Aira weer in orde is, ga ik de handen uit de mouwen steken”, verkondigde Johanna.
Ik bracht het gesprek op Aira, vroeg Johanna in grote lijnen hetzelfde als Pertsa de dag ervoor, en kreeg in grote lijnen dezelfde onbeduidende antwoorden. Johanna had niets of niemand gezien, want ze had op tv naar een krimi zitten kijken, wat voor haar iets heel nieuws en bijzonders was, net als alle andere tv-programma’s. Ze wist niet met wie Aira de dag ervoor allemaal had gesproken, want de telefoon van Rosberga rinkelde constant. Aira had niet gezegd dat ze nog met anderen dan haar voormalige collega’s had afgesproken, en die waren door Pertsa en Pihko gisteren al ondervraagd. Ook het resultaat daarvan was dunnetjes geweest: volgens de vrouwen was Aira stiller geweest dan normaal, maar uiteraard hadden ze gedacht dat dat door Elina’s dood kwam. De aanslag op Aira was dus net zo’n schemerige zaak als de moord op Elina.
In een poging iets van een verklaring te vinden liep ik opnieuw naar de kamers van Elina en Aira. Aira’s vertrek had lege muren, ook op de boekenplank stonden niet meer dan een paar ingelijste foto’s, waaronder een van Elina en van twee mensen die de middelbare leeftijd naderden en die gekleed gingen in de stijl die tijdens de laatste oorlogen gangbaar was geweest; ik vermoedde dat dat Aira’s ouders waren.
Elina’s rozensalon leek in slaap verzonken. Ik haalde een fotoalbum uit de boekenkast, waar Elina als late tiener in poseerde met haar vrienden, met haar ouders in het buitenland, in Londen en Parijs, met Aira op een plek waar nog een glimp van een zandstrand te zien was, als achtergrond bij Elina’s vermoeid ogende meisjesgezicht. De foto was misschien een jaar of vijfentwintig oud, en Aira had in die tijd heel veel weg van Elina zoals die eruit had gezien vlak voor haar dood. Helemaal achter in het album zat een vergroting van een foto die tijdens een of ander ondernemersfeest was genomen, waarop Elina als tiener schitterde aan de arm van haar vader; in haar lichtblauwe avondjurk zag ze eruit als een vroegrijpe schoonheid. Een paar in jacquet gestoken mannen stonden haar in elk geval aan te staren alsof ze een bezienswaardigheid was. Ik probeerde ook foto’s te vinden van de reis naar India die meer dan eens ter sprake was gekomen, diezelfde reis tijdens welke Elina, zo werd beweerd, een ernstige baarmoederontsteking had opgelopen, en ik realiseerde me dat ik nog steeds niet met haar gynaecologe had gebeld. Hoewel ik na terugkeer van mijn ziekteverlof zeker net zo hard had gewerkt als voor die tijd, bleven er toch steeds dingen liggen. Misschien had de baas gelijk, en had ik langer verlof nodig. Maar pas nadat de zaak-Rosberga was opgelost. Hopelijk liep Johanna geen gevaar op Rosberga. Moesten we haar ergens anders onderbrengen? Maar waar? Met het geld dat Elina haar had geleend kon ze niet lang in een hotel logeren, en ze was er ook al van op en neer geweest naar Karhumaa.
Ik vond geen foto’s van India, en ook nauwelijks nog andere foto’s van Elina als volwassene. Misschien was ze ermee opgehouden ze in te plakken; niet iedereen wilde zijn herinneringen terugzien op foto’s, voor hen waren de flitsen van hun voorbije leven die zich hadden vastgehecht op hun netvlies voldoende.
Vanuit het raam keek ik naar de glooiende weide daaronder. De wilgenstammen hadden een rode glans, de pimpelmezen waren op zoek naar eten in de tuin. Er lag een vredige rust over het landschap, maar die leek heel breekbaar. Waarschijnlijk spookten er momenteel heel wat geesten rond in Nuuksio.
“Dit levert niets op, we gaan”, zei ik tegen Pihko. “Rij jij maar, ik moet een paar telefoontjes plegen. Moet je terug naar het bureau of kun je met mij meekomen om verder te gaan met de verhoren?”
“Ik heb om twee uur een afspraak, maar dat duurt nog wel even. Eigenlijk”, ging Pihko verlegen verder, “eigenlijk zit ik niet zo graag op onze … mijn kamer zolang Palo’s spullen daar nog staan.” Kordaat trok Pihko de deur open, alsof hij daarmee wilde aangeven dat hij heus geen melkmuil was, ook al deed hij zo’n bekentenis. Ik maakte mijn veiligheidsgordel vast en vroeg bij Informatie Binnenland het nummer van Elina Rosbergs gynaecologe op.
Toen ik zei dat ik van de politie was, gaf de centrale van de privékliniek gehoor aan mijn verzoek te worden doorverbonden met gynaecologe Maija Saarinen.
Elina was pas sinds een jaar of wat patiënte van Saarinen, nadat haar voormalige gynaecologe met pensioen was gegaan. Ook Maija Saarinen had zich verwonderd over de vorm van en het littekenweefsel op Elina’s baarmoedermond, maar haar was verteld dat die afkomstig was van een in India uitgevoerde, vage gynaecologische ingreep.
“En toch vroeg ik me soms af … Ik weet eigenlijk niet of ik dit mag zeggen, maar … Ik dacht: wat als er toch sprake is van iets anders?”
“Van wat? Van een zwangerschap?”
“Ja … Voordat abortus werd gelegaliseerd, voerden vrouwen die zelf uit, of lieten ze dat doen door god weet wat voor kwakzalvers. Dat laat een beetje hetzelfde type sporen na. Maar in de statussen van Rosberg die ik heb ontvangen vond ik daar niets over terug … En een vrouw van Elina Rosbergs generatie zou trouwens ook wel legaal een abortus hebben kunnen ondergaan, ze hoefde zich niet op een kwakzalver te verlaten.”
“Waar kan ik uw voorgangster bereiken?”
“Nergens, helaas. Ze is een jaar geleden overleden.”
De ene na de andere doodlopende steeg, dat was het enige wat deze zaak opleverde! Wanneer was Elina volgens Aira ook alweer in India geweest, ergens halverwege de jaren zeventig? Had Elina toen niet een relatie gehad met Kari Hanninen? Als Elina nou eens op eigen gelegenheid het kind van haar en Hanninen had geaborteerd …
Hanninens antwoordapparaat sprong al meteen na één keer overgaan aan. Ik had geen zin om een bericht achter te laten.
“Waar gaan we eigenlijk naartoe?” vroeg Pihko. We waren bij de kruising van de Nuuksiontie en de Turuntie aangekomen.
“Geen idee. Rij desnoods naar dat tankstation daar, ik moet nog telefoneren.”
Het was nog niet eens twaalf uur, geen wonder dus dat Milla Marttila boos klonk. “Ik heb toch gezegd dat je me rond deze tijd niet hoeft te bellen!”
“Waarom trek je de stekker er dan niet uit? Zo moeilijk is dat niet.”
“Dat gaat je geen fuck aan. Nou, wat mot je?”
“Waar was je donderdagnacht tussen tien en twaalf?”
“Hoezo?”
“Iemand heeft geprobeerd Aira Rosberg te vermoorden.”
“Aira … Wel godverdomme! Hoe …”
“Op haar hoofd geslagen. Maar ze is niet langer in levensgevaar. Waar was jij?”
“Aan het werk, van acht tot vier. Ga dat vooral even checken bij Fanny Hill. Die gaat om zeven uur open. Als je verder niks hebt, ga ik nu weer pitten.”
“Moet je vanavond werken?”
“Jep”, antwoordde Milla, en ze gooide de hoorn erop.
Bij Niina Kuusinen had ik meer geluk. Ze was thuis in Suvikumpu, en naar het scheen was ze niet van plan om weg te gaan. Dus koersten we via de Finnoontie in zuidelijke richting. Bij het tankstation tussen de Finnoontie en de Martinsillantie kostte een hamburger twintig markka. We schrokten er beiden eentje op om de ergste honger te stillen, voordat we de reis naar Tapiola vervolgden.
De Kuusinens woonden in een asymmetrisch flatgebouw dat door Reima Pietilä was ontworpen. Het was vreemd dat een vrouw van vijfentwintig nog bij haar vader woonde, maar die was naar het scheen al met pensioen en bracht het grootste deel van de winter in Zuid-Frankrijk door. Niina vroeg niet waarom we waren gekomen, staarde ons alleen maar aan met haar grote, amandelvormige ogen en gebaarde in de richting van de woonkamer.
Er stroomde normaal gesproken vast veel licht naar binnen door de grote ramen, wat de kamer vrolijker deed lijken, maar nu waren de zilvergrijze gordijnen dichtgetrokken. De kleur kwam terug in de sierlijke rococomeubels. Hoewel Niina een dikke, paarse maillot en een zwart sweatshirt droeg, zag ze er net zo goed uit als een rococovoorwerp als de beeldjes die de tafels decoreerden. Ik hoopte dat er geen modder van mijn schoenen op het zachtgrijze tapijt zou druppelen.
Op de met een wit kanten kleedje bedekte vleugel was een stilleven gerangschikt van bloemen, kaarsen en foto’s. Op de grootste daarvan stond een broos ogende, wegkwijnende vrouw met donker haar te glimlachen. Daarnaast stonden wat jeugdfoto’s, van Niina zo te zien. De amandelvormige ogen lieten daar geen twijfel over bestaan, hoewel het haar van de kleine Niina heel blond was. De man op de foto’s was waarschijnlijk haar vader, op wie Niina duidelijk veel meer leek dan op haar moeder: hetzelfde lange, slanke postuur, dezelfde hoge jukbeenderen, dezelfde vorm van de ogen.
“Weet je waarom we hier zijn?”
“Vanwege Aira, neem ik aan.” Aan Niina’s stem kon je horen dat ze haar best moest doen om hem vlak te laten klinken. “Johanna belde me gisteren. Ik ben zojuist rozen wezen bestellen voor Aira bij die bloemenwinkel daar … Ze komt er toch wel weer bovenop?” vroeg Niina timide.
“Vast wel. Ze is bij tijd en wijle al weer bij bewustzijn. Wat weet jij over het voorval?”
“Ik? Alleen dat wat Johanna me verteld heeft. Iemand is Aira te lijf gegaan toen ze bij Rosberga arriveerde. Misschien had de overvaller in de krant gelezen dat Elina dood was en dacht hij in te kunnen breken, maar … Ik weet het niet.” Niina schudde haar hoofd zodanig dat haar donkere haar weer voor haar gezicht viel als een glanzend gordijn.
“Waar was je donderdagavond tussen tien en twaalf?”
“Ik? Thuis … Ik heb horoscopen getrokken, in opdracht. Ik ben meteen na middernacht gaan slapen. Hoezo?”
“Heb je een auto tot je beschikking?”
“De Volvo van mijn vader … Maar ik heb een hekel aan rijden in de winter”, bitste Niina, en ze keek Pihko aan alsof ze steun bij hem zocht. “Ik heb mijn rijbewijs in Frankrijk gehaald, daar heb je niet van die beijzelde wegen zoals hier.”
Ineens stond ze op van haar stoel; ze liep naar de hifi-installatie en zette een cd op. De pianomuziek die uit de luidsprekers druppelde kwam me niet bekend voor. Niina leek erdoor te kalmeren.
“Red je het een beetje, Niina?” vroeg ik, en ik realiseerde me dat de empathie in mijn stem niet eens helemaal geveinsd was. Ook al had Tarja Kivimäki beweerd dat Niina haar problemen opblies, ik merkte instinctief dat het niet erg goed ging met haar.
“Momenteel staat Mars nogal slecht in een vierkant met Saturnus. Maar omdat ik dat tijden geleden al zag aankomen, was ik erop voorbereid. Dat gaat gauw weer voorbij, en dan zou er een makkelijker fase moeten aanbreken.”
“Gelukkig maar”, zei ik droog.
“Jij bent trouwens helemaal geen Waterman, je bent Vissen! Kari vertelde dat je hem gevraagd had je horoscoop voor je te trekken. Maar ik zat er niet helemaal naast met die Waterman, want naar het schijnt heb je de maan in Waterman. Dat was ook het enige wat Kari over je horoscoop heeft verteld”, voegde Niina er snel aan toe.
“Sta je weer bij hem onder behandeling?” vroeg ik geamuseerd, want Niina’s stem was opgewekter gaan klinken toen ze het over Hanninen had gehad.
“Nee … Ik heb alleen maar om advies gevraagd bij een lastige horoscoop.”
“Je was natuurlijk in je eentje die dinsdagavond. Kan iemand getuigen dat je hier was? Heeft er iemand gebeld of zo?”
Niina leek het niet prettig te vinden dat het gesprek over astrologie voorbij was en dat ik doorging met het verhoor.
“Er heeft niemand gebeld”, snauwde ze, maar ze voegde er vervolgens wat milder aan toe: “Maar ik heb zelf gebeld … Ik heb Kari gebeld over die horoscoop, na halfelf.”
Ik wist dat het mogelijk was dat Niina alleen maar had beweerd dat ze van huis belde, en dat zei ik ook tegen haar. Bij wijze van antwoord stond ze op, en ze gebaarde ons haar te volgen.
Had de kamer van Milla Marttila eruitgezien als een bordeel, Niina’s werkkamer leek eerder het hol van een magiër. Stoffen met patronen van constellaties bedekten de muren en de ramen, aan de wand hingen zowel sterrenkaarten als een of andere vreemde ronde tabel, waarvan Niina zei dat het haar eigen astrologische kaart was. De boekenplanken stonden vol met boeken over het thema, grotendeels in het Frans en in het Engels.
Niina zette haar desktopcomputer aan en startte een astrologie-programma op. Omdat ik bijna niets wist over het onderwerp, begreep ik niet hoe het werkte, maar dat was ook niet het doel van Niina’s demonstratie. Haar bedoeling was om aan te tonen dat ze nergens anders dan in haar werkkamer in staat was horoscopen te trekken.
“Hoe lang heb je eigenlijk in Frankrijk gewoond?” vroeg ik, toen we al op het punt stonden weg te gaan.
“Vanaf mijn geboorte tot mijn achttiende. Mama en ik zijn hiernaartoe verhuisd nadat ik daarginds eindexamen had gedaan. De Sibelius-academie leek me een interessante plek om te studeren, en mama wilde graag terug naar Finland. Net alsof … alsof ze aanvoelde dat ze niet lang meer te leven had.” Er kwamen tranen in haar amandelogen. Toen Pihko dat merkte opende hij de deur alvast, alsof hij een huilbui uit de weg wilde gaan. Ikzelf had minder medelijden, en vroeg nog waarom Niina na de dood van haar moeder in Finland was gebleven.
“Ik was nog niet klaar met de studie. En ook verder … ik geloof dat ik het hier meer naar mijn zin heb dan in Frankrijk.”
“Hoewel je vader het grootste deel van zijn tijd daar doorbrengt?”
“Misschien wel juist daarom!” snauwde Niina. Toen besefte ze waarschijnlijk dat ze iets te fel had gereageerd, en ze vervolgde op mildere toon: “Papa drinkt vrij veel. Reactie op de dood van zijn vrouw, typisch voor een Kreeft. Lang kun je zoiets niet aanzien, ook al is het best te begrijpen.”
Buiten was het weer spiegelglad. Ik moest in verband met mijn werk veel autorijden, weer of geen weer, en meestal kostte het me geen moeite de wagen in bedwang te houden. Maar deze Lada was net een schaats, zelfs mijn Fiat was aanmerkelijk veiliger. “En deze zijn zogenaamd ontworpen voor Siberische omstandigheden”, mompelde ik toen het me maar niet lukte om bij de stoplichten op de Vanha Mankkaantie vooruit te komen en de wielen minutenlang rondwentelden zonder grip te krijgen. Ik was nat van het zweet toen we eenmaal op het bureau waren aangekomen. Ik moest me absoluut gaan wassen in het damestoilet, gelukkig had ik een extra shirt en bh in de kast op mijn kamer. Mijn tepels zagen er vreemd en donker uit, ik herinnerde me dat ik ergens had gelezen dat ook dat bij een zwangerschap hoorde.
Om halfdrie werd ik door het Jorvi-ziekenhuis gebeld. Aira Rosberg was bij bewustzijn gekomen en maakte het naar omstandigheden goed. Er was alleen één probleem: ze kon zich van de gebeurtenissen na kerstavond niets meer herinneren.