7

Niina Kuusinen had gereageerd op mijn verzoek om teruggebeld te worden, en zowel haar thuisnummer achtergelaten als dat van de muziekschool van Espoo, waar ze blijkbaar werkte. Op geen van beide nummers werd opgenomen, de muziekschool deelde mee dat het onderwijs na Driekoningen werd hervat.

Nadat ik Elina’s advocaat had gebeld besloot ik terug te gaan naar Nuuksio. Ik wilde de omgeving bekijken, in Elina’s voetsporen lopen, duidelijkheid verkrijgen over de vraag hoe en waarom ze in het bos terecht was gekomen. De advocaat had beloofd me de volgende ochtend de hoofdpunten uit het testament te doen toekomen.

Mijn arts had me natuurlijk opgedragen de rest van de dag te rusten. Hoewel het bloed nog tussen mijn dijen liep en ik me nog steeds licht in het hoofd voelde, besloot ik toch op het werk te blijven. Thuis zouden mijn gedachten toch alleen maar een kringdansje maken om het babybeginnetje dat in mijn buik lag te deinen, en daar zou ik niet tegen kunnen. Ik was niet in staat de gebeurtenissen in mijn privé-leven net zo rationeel te benaderen als mijn werk.

Ik ging na of Aira er al was en verzocht Palo, die ik in de gang tegenkwam, met me mee te komen. Ström was er gelukkig niet, anders zou hij zich gegarandeerd bij het gezelschap hebben gevoegd, gewoon om mij te stangen.

Palo had de ochtend met Taskinen in Mankkaa doorgebracht, maar van Halttunen ontbrak nog ieder spoor. Palo wist dat Ström bezig was alle politiecellen in de hoofdstedelijke regio af te rijden en informatie te verzamelen over de laatste levensdagen van Halttunens vader. Hoewel Palo de dreiging de hele tijd al serieuzer leek te nemen dan ik, was ik toch verbaasd te zien dat hij zijn wapen aan zijn riem droeg, en niet onder de oksel. Toen ik nog eens nauwkeurig keek, zag ik dat hij ook een kogelvrij vest aanhad.

“Je wilt dus naar Nuuksio …” Palo leek te twijfelen. “Op zich een goed idee, ter plaatse wordt immers het beste duidelijk hoe Rosberg in het bos terecht heeft kunnen komen. Maar is het wel verstandig voor ons tweeën om bij elkaar in de buurt te verkeren? Ik bedoel …”

“Je bedoelt dat het heel goed mogelijk is dat Halttunen eerst achter mij aan gaat en dan pas achter jou?” zei ik, onnodig scherp. Uiteraard had Palo er alle recht op om bang te zijn. Ik was van ons tweeën waarschijnlijk degene die niet goed wijs was.

“Ik kan je natuurlijk niet dwingen om mee te gaan”, ging ik verder, iets milder nu, “maar ik zou gewoon echt graag willen dat je met me meekomt. De kans is klein dat Halttunen ons naar Nuuksio volgt. Wie weet hebben ze hem zelfs al weer opgepakt.”

Palo staarde naar de grond. Er zaten al heel wat grijze plukjes in zijn korte, steile bruine haren. Op zijn voor het overige slanke lichaam had zich rond de buik al een zacht zwembandje gevormd. Palo had ook bij andere bezigheden dan lezen en autorijden een bril nodig, maar om de een of andere reden weigerde hij die te dragen. Zijn ogen waren rooddoorlopen door het onophoudelijke samenknijpen en focussen, waardoor hij niet alleen rimpels rond zijn ogen had maar ook op zijn vrij ronde wangen. Palo werkte al meer dan vijfentwintig jaar bij de Espoose politie, kende zowel de kleine criminelen als de professionele jongens heel goed, beschikte over een uitstekend functionerend netwerk van informanten en had een bijzonder goed geheugen. Als collega was hij een betrouwbare harde werker, geen inventieve enthousiasteling, geen pionier die wel eens wat nieuws uitprobeerde, maar hij deed zijn werk en was meestal niet lastig.

“Is je kater al een beetje opgetrokken?” vroeg Palo, in een poging vrede te sluiten.

“Ik voel me uitstekend. En kijk ’s”, ik klopte enigszins dramatisch op het wapen onder mijn oksel, “ook ik heb mijn bescherming op orde.”

Palo stelde voor dat ik zou rijden, hij wilde waarschijnlijk de bermen in de gaten houden. Ik stopte een paar kaplaarzen in de kofferbak om mee door de sneeuw te kunnen lopen, hoewel we waarschijnlijk meer baat zouden hebben gehad bij een stel ski’s.

“We zullen ook het verhoor van Aira Rosberg voortzetten, maar het is belangrijker om nu eerst het bos in te gaan, om van Rosberga naar de plaats te lopen waar Elina werd gevonden, en na te denken over hoe ze daar terecht is gekomen. We hebben overigens niet verschrikkelijk veel tijd meer voordat het donker wordt, maar aan de andere kant kan dat ook nuttig zijn. Elina is immers in het donker verdwenen. De dingen zien er dan anders uit.”

“Dat wordt weer overwerken”, mopperde Palo. “Nou ja, mijn vrouw heeft ook nachtdienst vandaag en voor de jongste is er opvang, dus wat maakt het ook uit.”

Palo’s kinderen uit zijn twee vorige huwelijken woonden bij hun moeders, voorzover ze niet zelf al een gezin hadden. Echtgenote nummer drie was een jaar of vijftien jonger dan Palo, en de jongens op de afdeling beweerden dat Palo zoveel vitaminepillen nam omdat hij anders zijn jonge vrouw niet kon bijhouden.

Het was al schemerig geworden, het bos langs de Nuuksiontie was ondoorzichtig en zwartgroen. De lichten van een auto die ons tegemoet kwam in een bocht verblindden me heel even, en bijna reden we aan de afslag naar Rosberga voorbij. Anders dan voorheen brandde ditmaal zelfs de buitenverlichting niet. Maar toen ik in de ontoereikende lichtkegels van de autolampen naar de knop van de intercom tastte, ging het hek wel meteen open. Op de benedenverdieping scheen door één venster licht. Kort daarop ging ook de lamp boven de buitendeur aan.

Aira kwam opendoen en leek zich niet bijzonder te verbazen over onze komst, leidde ons alleen maar naar Elina’s kamers. Ik had het gevoel dat Aira helemaal niet bij ons was, dat er alleen maar een menselijk omhulsel stond waarvan het hart en de gedachten ervandoor waren, naar dezelfde plek misschien waar Elina zich bevond. In een groot huis schreeuwde de lege stilte nog harder dan in een eenkamerwoning waarvan de bewoner is vertrokken. Ik schudde in de hal de sneeuw van mijn schoenen en sprak onnodig veel en hard tegen Palo, hoewel ik wist dat dat zinloos was. Het verdriet was zichtbaar in de traagheid van Aira’s bewegingen, het had nieuwe groeven in haar gelaat getekend, het dunne, grijze haar tegen het hoofd platgedrukt, de brede schouders doen afhangen. Ze opende de deuren van Elina’s kamers voor ons; ik keek naar buiten door de gordijnen met de kanten sierstroken in de woonkamer, liep vervolgens naar de slaapkamer om de zakelijk ogende jaloezieën omhoog te trekken. Het landschap achter de ramen was bijna een en al duisternis, al flitste er licht uit een woonkamer op de oever van het Pitkäjärvi in de verte. Pas toen ik de plafondlamp uitdeed, begon de duisternis achter de ramen vorm te krijgen. De lichten die in Aira’s kamer en in de keuken schenen, reflecteerden in de sneeuw, brachten de muur en het bos daarachter binnen oogbereik.

“Palo, ga naar buiten. Eerst aan de binnenzijde van de muur en daarna erbuiten. Ik wil zien hoe goed je hiervandaan mensen buiten kunt zien rondlopen.”

Uit de traagheid van zijn bewegingen kon ik opmerken dat het hem maar niets leek om in zijn eentje naar buiten te gaan. Mij ook niet, maar ik had nu eenmaal als eerste mijn mond opengedaan.

“Je hoorde Elina’s telefoon dus in jouw kamer?” vroeg ik Aira, nadat Palo was weggegaan.

“Ik heb toch al gezegd dat ik een slaaptablet had genomen, om ten minste één enkele nacht goed te kunnen slapen? In principe kon ik Elina’s telefoon inderdaad horen, maar die nacht niet.” Aira kon het niet eens meer opbrengen om geïrriteerd te klinken.

“Elina had haar eigen privé-nummer, dat losgekoppeld was van het nummer van dit huis, nietwaar?”

“Inderdaad. Dat was volkomen geheim, je kon het zelfs niet bij de nummerinformatie opvragen. Elina had de gewoonte ’s avonds het antwoordapparaat van de huistelefoon in te schakelen.”

“Op welke telefoon werd jij gebeld?”

“Ik?” Aira moest bijna glimlachen. “Ik werd niet gebeld. Een paar collega’s van vroeger nemen jaarlijks een keer of wat contact op, maar verder speelt mijn leven zich hier af.”

Ik schrok toen Palo op het slaapkamerraam klopte. Uiteraard was hij ook vanuit een verlichte kamer makkelijk te zien wanneer hij met zijn neus tegen het glas gedrukt stond. Ik probeerde verschillende mogelijkheden met de verlichting uit; Palo liep door de tuin, intussen om zich heen glurend, alsof hij verwachtte dat Halttunen elk moment over de muren van Rosberga kon klimmen.

Het was niet moeilijk om vanuit Elina’s kamer de gebeurtenissen binnen de muur te volgen, zelfs als alle lampen brandden. Aan de andere kant van de muur was echter niets anders te zien dan de lichtkegel van Palo’s zaklamp. Toen hij die uitdeed, werd hij opgeslokt door de duisternis. Maar had de maan die betreffende avond geschenen? In elk geval was het een koude en heldere nacht geweest, en het was best mogelijk dat de omgeving van Rosberga er bij maneschijn heel anders uitzag dan op een druilerige bewolkte avond.

Palo kon het hek van Rosberga moeiteloos openen met behulp van de nummercode. Ik stuurde hem naar boven om de kamers daar te inspecteren en het uitzicht vanuit de kamers en mogelijke uitgangen, balkons, brandtrappen en dergelijke te bekijken. Als Elina door haar raam iets gezien had wat haar naar buiten had gelokt, moest dat binnen de muren van Rosberga geweest zijn. En wie hadden toegang daartoe, behalve de verschillende cursisten die hier op ieder willekeurig moment verbleven? Maar als Elina daarentegen een telefoontje had gehad dat haar het bos in had gelokt, dan waren de mogelijkheden onuitputtelijk.

Dit gedoe had geen enkele zin. Er zat niets anders op dan het bos in te gaan, te proberen in Elina’s huid te kruipen, uit te vinden waarom ze in haar nachthemd door het winterse bos was gaan zwerven.

Ik herinnerde me de littekens op Elina’s baarmoedermond en vroeg Aira of Elina ooit zwanger was geweest.

Aira keek hoofdzakelijk verbijsterd. “Elina zwanger? Voorzover ik weet niet. Bedoel je dat ze in verwachting was toen ze …” De afschuw was zichtbaar in haar ogen, die knipperend tegen de tranen begonnen te vechten.

“Nee nee, ik bedoel niet dat ze nu …” haastte ik me haar gerust te stellen. “Maar ooit, überhaupt. De vorm van haar baarmoedermond gaf aanleiding om te veronderstellen dat ze ooit een kind gebaard heeft, of een miskraam heeft gehad, maar in haar papieren vinden we daar niets over terug.”

Aira’s gezicht ontspande zich weer, maar onder de opluchting bleef een basaal verdriet merkbaar dat waarschijnlijk nooit meer uit haar blik zou verdwijnen.

“Ik denk dat dat die oude kwestie is, ik was die ook al bijna vergeten. Midden jaren zeventig heeft Elina een halfjaar in India doorgebracht, en daar kreeg ze een bloedvloeiing die het gevolg was van een gezwel in de baarmoeder. Een en ander is behandeld door een plaatselijke kwakzalver, die een of andere onduidelijke operatie heeft uitgevoerd, waar die littekens waarschijnlijk het gevolg van zijn. Ik weet niet precies meer wat er allemaal gebeurd is, maar in elk geval heeft het een jaar of wat geduurd voordat Elina’s hormoonhuishouding weer op orde was. Ik denk dat haar gynaecologe er wel meer over kan vertellen.”

Dus ook die vreemde kwestie viel heel eenvoudig te verklaren. Geen bastaardkinderen, geen tragische abortus. Wat had ik me ook in het hoofd gehaald? Dat Elina door het raam de geest van haar in de steek gelaten kind had gezien en erachteraan was gegaan?

“Zijn jullie überhaupt al opgeschoten?” vroeg Aira op haar beurt. Ik schudde mistroostig mijn hoofd, en ook Aira beweerde dat ze nog steeds helemaal ondersteboven was.

Palo’s voetstappen echoden vreemd en zwaar op de trap. Het was alsof de treden alleen gewend waren aan vrouwenvoeten, aan maatje veertig maximaal. Palo’s laarzen met maat tweeënveertig maakten een bonkend geluid; hij haalde alleen maar zijn schouders op, alsof hij daarmee wilde aangeven dat hij op de bovenverdieping niets bijzonders had gevonden.

“Het is daar wel verdomd donker, als er iemand zonder lamp door het bos loopt dan kun je dat boven in elk geval niet zien”, zei Palo. Ik vroeg me af of hij had geprobeerd Halttunen door de bomen heen te bespieden.

“Laten we toch maar een kijkje gaan nemen”, zuchtte ik. Aira begon haar jas aan te trekken, alsof ze van plan was mee te komen, maar dat stond ik niet toe. Ze was tenslotte een van de verdachten, en ik was er vrij zeker van dat er iets was wat ze ons niet vertelde.

We werden door een koude wind overvallen zodra we buiten het hek stonden; hij kwam op vanaf het Pitkäjärvi, en tegen de tijd dat hij de top van de heuvel had bereikt was hij al zo hevig dat we bijna tegen de grond werden geblazen. Ik propte mijn sjaal in mijn jas om mijn borsten tegen de kou te beschermen en trok de touwtjes boven aan de schacht van mijn laarzen goed strak. Het was bepaald geen pretje om door de sneeuwhopen te ploeteren, waar de bomen hun schaduwen op wierpen. Op de avond van tweede kerstdag had er veel sneeuw gelegen, en voorzover we wisten had Elina geen schoenen aangehad. Maar de kortste weg naar de plek waar ze was gevonden voerde dwars door een veldje met struiken het bos in. Een andere mogelijkheid was om eerst een stukje langs de weg te lopen en dan via een langlaufspoor het bos in te gaan. Ik was lui, en voelde er veel voor om die laatste route te lopen, maar op de een of andere manier leek het van belang om via het veld te gaan.

En dus gingen we ploeterend op weg, door het veld, de heuvel op. Nadat we een stukje waren geklommen, zagen we de verlichting van het dichtstbijzijnde huis, het huis waarvandaan de langlaufer de politie had gebeld nadat hij Elina’s lijk had gevonden. Her en der op de oever van het Pitkäjärvi waren lichten te zien, maar verder was het landschap onbeschut en leeg. Palo bewoog zich fronsend en om zich heen spiedend voort. Halttunens voetstappen zouden echter al vanuit de verte hoorbaar zijn geweest, zo luidruchtig knerpte de sneeuw onder je laarzen.

“Ik weet het niet, hoor … Als Rosberg nou toch gewoon zonder het te beseffen drank en Dormicum samen met erytromycine heeft ingenomen en in de war is geraakt, waarna ze naar buiten is gestrompeld, in de sneeuw is gaan zitten en het bewustzijn heeft verloren? Als het nou toch gewoon zo simpel is?” zei ik, meer tegen mezelf dan tegen Palo.

“Maar waar komen die schrammen op haar rug dan vandaan?” antwoordde Palo, en hij liet de lichtkegel van zijn zaklamp over de bomen aan de bosrand gaan. Het veld werd afgebakend door dicht op elkaar staande sparren. Die zagen er allesbehalve aanlokkelijk uit, in het duister al helemaal niet. Ik probeerde een ruimte tussen de bomen te vinden die Elina als doorgang had kunnen gebruiken, of afgeknapte takken of iets dergelijks, maar de bosrand leek hermetisch gesloten, alsof er in geen tijden iemand doorheen was gekropen.

“Laten we terugkeren en de route langs het langlaufspoor uitproberen”, stelde ik voor. “En als iemand Elina nou gevonden heeft en geprobeerd heeft haar naar een beschutte plek te slepen, maar toen gemerkt heeft dat ze al dood was en er van schrik vandoor is gegaan? Een totale buitenstaander?”

De terugweg over het veld verliep voorspoedig omdat we onze eigen voetstappen konden volgen, en het stukje over de weg was ronduit eenvoudig. Ook langs het langlauftraject was er iets van een wandelpaadje ontstaan, en dat spoor begonnen we te volgen.

Eenmaal in het bos liet de wind alleen de toppen van de sparren zingen, ons viel hij niet meer lastig. Onze lampen vertekenden de vormen van de bomen, de takken bleven in mijn haar steken. Ik struikelde over een kleine spar, en kon alleen nog maar voorkomen dat ik op mijn achterste zou landen door een miserabel berkje vast te grijpen dat net tot mijn middel kwam. Toen zag ik het roze stukje satijn dat aan de boom was blijven hangen. “Schijn ’s in deze richting, Palo!” Het stukje stof was maar klein, drie bij zes centimeter misschien. Ik brak voorzichtig de hele tak af en haalde een plastic tasje uit mijn zak, waar ik het lapje in deed. Ik was er bijna zeker van dat het afkomstig was van Elina’s peignoir, vooral omdat roze satijn niet bepaald gangbaar was als materiaal voor skipakken. Uiteraard zou het forensisch laboratorium uiteindelijk zekerheid moeten geven. Misschien hadden we er iets aan als we wisten waar Elina langs was gekomen. We verlaagden ons looptempo en wierpen een blik tussen de bomen. Ineens bleef Palo stokstijf staan. Ik zag hoe de lichtkegel van zijn lamp begon te trillen.

“Wat is dat?”

Links van ons, midden in het bos, klonk een dof gedreun dat ons op hoge snelheid door de sparren naderde. In gedachten zag ik Halttunen al op Rambo-achtige wijze met een machinegeweer in zijn vuisten en een mes tussen zijn tanden op ons af stormen, een dodelijke glans in zijn babyblauwe ogen. Palo trok zijn revolver. Ik zag zijn paniekerige blik en besefte toen pas hoezeer Halttunen en de dood hem angst aanjoegen. Ikzelf herkende het geluid in het dennenbos en was niet zo bang als Palo, al kon je tegenover een kwade eland maar beter niet al te heldhaftig doen. Afgaande op het lawaai was er bovendien sprake van minstens twee elanden. Hopelijk zouden ze ons niet te lijf gaan, maar waren ze net zo bang voor ons als wij voor hen.

“Stop je wapen weg, het jachtseizoen voor elanden is voorbij”, zei ik zo luchtig mogelijk. Ik was niet bang voor die beesten, het gedreun van hun hoeven verdween al in de verre duisternis. Waar ik wel bang voor was, was de paniek in Palo’s ogen, de snelheid waarmee hij zijn wapen had gegrepen. Uit zijn bewegingen bleek dat de kans op inschattingsfouten groot was. Ik had verhalen gehoord over agenten die aan een soortgelijke gemoedsgesteldheid overgeleverd waren geweest, over ongelukken die voortvloeiden uit ongecontroleerde angst. Ikzelf werd nu ook door een gevoel van vrees bekropen, maar niet vanwege Halttunen. Ik was tegelijkertijd bang voor Palo en namens Palo. “Dat waren elanden”, zei ik opnieuw, toen hij maar met zijn revolver bleef zwaaien. “Stop je wapen terug in je holster, dan lopen we verder. De plek waar Rosberg is gevonden is heel dichtbij. En daarna gaan we weg uit het bos.”

Palo’s gezicht werd door het duister opgeslokt. Uit zijn lichaamshouding sprak een zekere gegeneerdheid terwijl hij zijn wapen terugstopte in de holster aan zijn riem en het paadje naast de loipe op stapte, dat heuvelopwaarts voerde.

De vindplaats van het lijk lag er nog precies zo bij als eerst: een kleine open plek op het hoogste punt van de heuvel, waar het langlaufspoor overheen liep, en aan de rand daarvan, bijna onzichtbaar vanaf de loipe, een grote spar met hangende takken, zo eentje waar we als kind altijd een hut onder hadden gebouwd.

Er zat nog steeds kop noch staart aan de hele zaak.

“Maar die Rosberg was toch een arts”, snoof Palo toen ik verder ging met mijn ongelukshypothese. “Een arts is toch zeker op de hoogte van de wisselwerking tussen medicijnen? Zelfs ík weet dat je erytromycine niet met Dormicums moet gaan lopen mixen.”

“Elina was geen arts maar een psychologe die ook psychiatrie had gestudeerd. Ze had geen medische bevoegdheid en mocht ook geen medicijnen voorschrijven.”

De patholoog had verteld dat al een jaar of anderhalf bekend was dat de interactie tussen erytromycine, Dormicum en Halcio gevaarlijk was, en dat ook in de bijsluiter bij het antibioticum werd gewaarschuwd voor gelijktijdig gebruik met Dormicum. Misschien had Elina gewoon vergeten de bijsluiter te lezen.

Ik probeerde me de smaak van Dormicum voor de geest te halen. Smaakte het eigenlijk ergens naar? Ik kon het nu niet proberen, paracetamol was een van de weinige geneesmiddelen die je tijdens de zwangerschap mocht innemen. Was het mogelijk om Dormicum in ruime hoeveelheden bijvoorbeeld met whisky te vermengen, iets wat Elina naar het scheen had gedronken, zodanig dat je het niet proefde?

“Goed, theorie nummer twee. Iemand wilde dat Elina zou slapen en gaf haar een met Dormicum op smaak gebrachte whisky te drinken, zonder op de hoogte te zijn van haar antibioticakuur. Elina raakte verward en strompelde naar buiten. Degene die haar de whisky serveerde, die dus geenszins van plan was om Elina te doden, durft niet te vertellen wat ze heeft gedaan, omdat ze bang is dat ze beschuldigd zal worden van doodslag.”

“Ook dat is best mogelijk.” Palo luisterde weliswaar naar me, maar leek tegelijkertijd zijn oren te spitsen bij ieder geluid dat uit het bos kwam. Zijn ogen zochten naar bewegende takken, naar schaduwen die onverwacht opdoken. Ik ging verder met hardop denken, probeerde de kou niet te voelen die onder de zoom van mijn jas door kwam, en door het versleten rubber van de laarzen.

“In dat geval heb ik twee kandidaten: Milla Marttila en Aira Rosberg. Milla heeft Elina medicinale whisky toegediend omdat die niet mocht merken dat ze ’s nachts afwezig was. En Aira heeft toch verteld dat ze zelf een slaapmiddel heeft genomen, om niet te worden gestoord door Elina’s gehoest? Misschien heeft ze ook een borrel gedronken, en er eentje aan Elina aangeboden ook, zodat ook die kon slapen.”

“Maar die Marttila is toch al aan het begin van de avond weggegaan?”

“Klopt. Misschien is toen ook dat medicijn al toegediend, ik weet het niet. Dormicum werkt vrij snel. Dit heeft allemaal geen zin, we gaan!”

We ploeterden langs dezelfde weg weer terug. Elina had geen zaklamp bij zich gehad. De bijna volle maan die nu af en toe achter de wolken vandaan blikte, was op de avond van tweede kerstdag ternauwernood halfvol geweest; daar had ze niets aan gehad als lichtbron. Natuurlijk was het ook mogelijk dat de dader haar de zaklantaarn had afgenomen. Ik moest Aira eens vragen of er zaklampen ontbraken op Rosberga.

Er brandde nu meer licht op het landgoed, net alsof Aira de lampen had aangedaan om ons de weg te wijzen. Het huis dat binnen de muren lag opgesloten zag er uitnodigend en warm uit, als een toevluchtsoord waar hagelbuien noch Halttunen een bedreiging voor ons vormden. Maar dat was een illusie, het gevaar had dwars door de muren Rosberga binnen weten te glippen en Elina het bos in gelokt, de dood in.

“Zaklampen? Dat is nog niet in me opgekomen”, zei Aira toen we met een kop thee in de handen in de keuken van Rosberga zaten. Palo keek wantrouwend naar zijn eigen mok, misschien had mijn getheoretiseer over Aira’s whiskybrouwsels hem voorzichtig gemaakt. Ik liet de warmte uit de stenen beker in mijn handpalmen vloeien, en duwde hem tussendoor ook nog tegen mijn verkleumde wangen.

“We hebben verschillende zaklantaarns, voor als de cursisten een avondwandeling willen maken. Ik weet eerlijk gezegd zelf niet precies hoeveel we er hebben, maar ik kan natuurlijk alle lampen bij elkaar leggen, misschien dat het op een of andere manier lijkt alsof er te weinig zijn.”

“Je zei dat je op de avond van tweede kerstdag een slaaptablet had genomen. Heb je die met whisky doorgeslikt?”

“Met whisky?” Aira’s stem klonk ontsteld. “Ik drink nauwelijks alcohol. Af en toe een wijntje of een druppel cognac, maar whisky heb ik nog maar één keer in mijn leven geprobeerd.”

“Dronk Elina whisky?”

“Ze hield er wel van, maar ze was uiterst kieskeurig wat het merk betreft. Alleen scotch was goed genoeg, en dan bij voorkeur maltwhisky. Ik kocht af en toe wel eens een fles Laphroaig voor haar.”

“Had ze daar nu ook een fles van staan?”

“Ongetwijfeld. Ik heb er een gekocht als kerstcadeau. Wacht even.” Aira stond op en opende een bovenkastje, waar zo te zien een paar flessen rode wijn, een halflege Meukow en een bijna volle fles Laphroaig in stonden. Ik kon de diepe, rokerige smaak daarvan bijna proeven op mijn tong, maar voelde me na die genotvolle voorstelling meteen schuldig. Dergelijke lekkernijen zouden tot augustus verboden zijn – of misschien nog wel langer, als ik van plan was mijn baby de borst te geven.

“Wie gaat die fles nu leeg drinken? Elina heeft op kerstavond samen met Tarja Kivimäki een glas genuttigd, misschien dat Tarja de fles wil hebben”, mijmerde Aira tegen zichzelf. “Ik ben de hele dag bezig geweest met brieven schrijven en telefoontjes plegen, om de voorjaarscursussen af te zeggen. Niemand kan Elina vervangen. En ik heb ook geen idee wat er met Rosberga gaat gebeuren.”

“Tenzij Elina in haar testament anders heeft bepaald, ben jij degene die dit alles erft”, zei ik, scherper dan ik eigenlijk had gewild.

“Ja …” Aira zette de fles maltwhisky terug in de kast. “Het zou ook heel raar voelen om hier weg te moeten. Ik heb, met uitzondering van een of twee jaar, mijn hele leven hier gewoond. Nadat ik mijn verpleegstersopleiding had afgerond heb ik een tijdje in het ziekenhuis van Meilahti gewerkt, maar toen werd mijn vader ziek, en daarna mijn moeder. Ik heb voor hen gezorgd, en vervolgens voor Elina’s moeder, die jarenlang aan leukemie leed. Mijn broer, dus Elina’s vader, zou het in zijn eentje niet hebben gered. Toen hij tien jaar geleden overleed, hebben Elina en ik het grootste deel van het bouwland van de hand gedaan. Ik heb zelfs nog een paar jaar gewerkt voordat ik met pensioen ging; Elina had een plek in een particulier bejaardenhuis voor me geregeld in Leppävaara, daar kon ik hiervandaan makkelijk naartoe pendelen. Ik ben in dit huis geboren, en zou er ook graag willen sterven. Maar …”

Aira’s mijmeringen werden onderbroken door geklop op de deur. In eerste instantie herkende ik de vrouw die de kamer binnenstapte niet eens, zo sterk hadden de spijkerbroek en het los vallende haar het uiterlijk van Johanna Säntti veranderd. Vanuit de verte had je haar voor een schoolmeisje kunnen aanzien. Maar de ogen die de mijne groetten waren die van een oude vrouw, en ze werden nog steeds door een web van rimpels omgeven.

“Ook Johanna gaat morgen een bezoek brengen aan thuis”, vertelde Aira.

“Goed dat we het erover hebben. Ben je van plan lang weg te blijven?”

“Nee, ik denk het niet. Ik kan daarginds nergens logeren. Ik moet in Oulu in een hotel overnachten, en dan verder met de bus.” Ook Johanna’s stem klonk nu anders, kwaad, zo leek het wel.

“Kun je niet in je eigen huis overnachten?”

“Dat vindt Leevi ongetwijfeld niet goed, al helemaal niet nu ik van plan ben hem te vertellen dat ik de echtscheidingsprocedure in gang gezet heb. Ook mijn ouders willen me niet ontmoeten. Naar ik heb vernomen zorgt mijn jongste zus Maija-Leena bij ons thuis voor de kinderen. Misschien gaat Leevi nu wel met haar trouwen.” Geen vergissing meer mogelijk wat haar stem betrof. Die klonk woedend, ironisch. Johanna Säntti liet niet met zich sollen. Waarom had ik dat ook gedacht? Er was gegarandeerd moed voor nodig om tegen alles wat je geleerd had in te gaan en abortus te laten plegen.

“Ik heb vandaag die advocate ontmoet over wie jij het met me hebt gehad, Maria. Zij wist mij ervan te overtuigen dat Leevi op geen enkele manier kan verhinderen dat ik de kinderen te zien krijg. Het kan natuurlijk zijn dat sommigen van hen weigeren me te ontmoeten, maar Anna en de allerkleinsten krijg ik in elk geval te zien.” Haar uitdagende stem trilde lichtjes, en ik begreep haar angst wel een beetje. Ik kon me goed voorstellen hoe iedereen in het laestadianistische dorp zijn best deed om ervoor te zorgen dat Johanna’s kinderen zich tegen haar keerden.

“Vertel eens iets over je leven, Johanna. Ik ben nieuwsgierig, niet zozeer als rechercheur maar als vrouw, en ik heb nog nooit iemand ontmoet die negen kinderen heeft.”

Uit Palo’s richting klonk een zucht. Zijn vermogen om een werkdag te rekken liet hem zo te horen uitgerekend op dit moment in de steek. Johanna trok zich er niets van aan en antwoordde: “Wat valt er over mijn leven nou te vertellen? Bidden en baren, meer niet. En daarover praten kan ik niet. Elina raadde me aan mijn levensverhaal op papier te zetten, ze zei dat dat me zou helpen om mijn leven te begrijpen. Dus heb ik dat ook gedaan.”

“Mag ik het lezen?”

“Waarom zou je?” Johanna keek me recht in de ogen; er viel een krul voor haar gezicht, en ze veegde hem onhandig en onwennig weer weg, als iemand die haar hele leven met strak vastgebonden haren heeft rondgelopen. “Als ik jou mijn schrijfsels te lezen geef, vertel je mij dan over je eigen leven? Een vrouwelijke rechercheur is voor mij absoluut uniek.”

Ik had sterk het gevoel dat Johanna de draak met me zat te steken, maar de blik in haar ogen was bijna zo onschuldig als die van een kind.

“Afgesproken”, antwoordde ik, en Johanna verliet de keuken om haar verhaal op te halen. “Het gaat duidelijk een stuk beter met haar”, zei ik tegen Aira.

“Misschien. Maar dat komt omdat ze zichzelf wijsmaakt dat haar man Elina heeft vermoord. In dat geval zou Johanna immers de voogdij over de kinderen krijgen”, antwoordde Aira droogjes.

Johanna keerde terug en overhandigde me een stapeltje keurig geprinte velletjes. “Milla heeft me geleerd met een computer om te gaan”, zei ze enthousiast. “Je kunt ze houden, ik kan zo weer een nieuwe versie printen.”

Ik verwonderde me over de triomfantelijke klank in haar stem. Misschien had Aira gelijk, misschien kwam Johanna’s nieuwe zelfverzekerdheid inderdaad voort uit zelfbedrog. Ik dacht aan Leevi Säntti, die ik zelfs nog nooit ontmoet had, maar aan wie ik nu al een hekel had, bevooroordeeld als ik was. Ik zou graag zien dat hij schuldig was.

We maakten ons op om te vertrekken. Ik wenste Johanna een goede reis, en vroeg me tegelijkertijd af of zij in staat zou zijn geweest om Elina te vermoorden, in de hoop haar man ervoor te kunnen laten opdraaien. Dat klonk vergezocht, maar Elina’s dood ging toch al alle verstand te boven. Een doodgevroren sneeuwvrouw in het bos, dat had iets ritueels en krankzinnigs, als een offerande. Misschien was Elina voor Johanna degene die geofferd moest worden opdat zij haar kinderen terug kon krijgen.

Of ik had te veel slechte psychologische thrillers gelezen, natuurlijk.

Palo begon hysterisch om zich heen te spieden zodra we weer buiten de muur van Rosberga stonden.

“Je bent echt bloednerveus”, zei ik uiteindelijk. “Waarom neem je geen vakantie en ga je ergens naartoe waar je niet bang hoeft te zijn voor Halttunen?”

“En hoe kom ik aan vakantiedagen?”

“Op voorschrift van een arts … of van een psychiater dus. Het is toch overduidelijk dat deze doodsbedreiging stress veroorzaakt.”

Uit de blik in Palo’s ogen kon ik opmaken dat het idee niet echt aansloeg. Ik begreep dat wel. Nog steeds waren de meeste agenten echte Finse mannen die niets anders mochten voelen dan haat, woede, nijd en seksuele driften, en geluk wanneer hun een zoon werd gebaard of Finland wereldkampioen ijshockey werd. Angst maakte geen deel uit van dit scala van emoties, hoewel we gegarandeerd allemaal wel ergens bang voor waren.

Ik was eraan gewend geraakt mijn angsten nog beter te verbergen dan de mannen, omdat juist van mij werd verwacht dat ik het als eerste in mijn broek zou doen. Misschien dat ik mijn angsten te goed wegstopte, ook voor mezelf, want ik maakte me eigenlijk helemaal niet druk om Halttunen.

“Op vakantie haalt een mens zich ook alleen maar allerlei domme dingen in het hoofd”, snoof Palo. “Op het werk is het veiliger, er is altijd een beroeps bij je in de buurt. Al kunnen wij beter niet samen rondlopen, omdat hij het op ons allebei voorzien heeft.”

“Kan zijn”, zei ik, net op het moment dat de radio uitgerekend ons, Palo en mij, opriep. Ström bevond zich aan de andere kant van de lijn, en hij deelde mee dat er twee getuigen waren gevonden van de moord op de dronkelap in Mankkaa. Op basis van hun verklaringen leek het heel waarschijnlijk dat Pentti Lindström om het leven was gebracht door een tamelijk robuuste, blonde man van een jaar of dertig, die zij met behulp van foto’s hadden geïdentificeerd als Halttunen.

“Die gek heeft z’n eigen vader vermoord!” stootte Palo vol afschuw uit.

“Is Halttunen verder nog ergens gesignaleerd?” schreeuwde ik tegen Pertsa.

“Nee dus. Die vent heeft ongetwijfeld dusdanig veel contacten dat hij wel een tijdlang kan onderduiken, als ie tenminste zo slim is om zich gedeisd te houden”, zei Pertsa, en ik was ervan overtuigd dat zijn stem expres zo vals klonk. Dat maakte me woedend. Iedere andere collega op de afdeling zou anders hebben gehandeld, geprobeerd hebben ons gerust te stellen, gezegd hebben dat Halttunens contacten al werden uitgepluisd en dat de man binnen een paar dagen weer achter de tralies zou zitten.

Zo niet Pertsa. Pertsa, die heel goed wist wat voor inschattingsfout we hadden gemaakt door te veronderstellen dat Halttunen in eerste instantie achter de moordenaar van z’n pa aan zou gaan. Maar hij had hem zelf om het leven gebracht, en hoewel ik niet wist wie Halttunen verder nog tot zijn vijanden rekende, wist ik vrijwel zeker wie er nu boven aan zijn dodenlijst stonden.

Palo en ik.

Toen begon ik ook bang te worden.