12

Het dreunende geschommel van de trein was een goede wieg: ik viel binnen een kwartier na vertrek in slaap en werd pas ’s ochtends wakker, vlak voor Oulu. Nog een geluk dat ik snel nog naar de wc kon, mijn gezicht kon wassen en haastig wat make-up op mijn gezicht kon smeren. De trein slingerde net op het moment dat ik mascara aanbracht heen en weer, waardoor er een dikke zwartbruine streep op mijn neus landde die ik bijna niet weg kreeg omdat ik geen oogmake-upreiniger bij me had. Meestal maakte ik me pas op nadat ik koffie had gehad, maar daarmee moest ik nu wachten tot we bij het station van Oulu waren.

Het was meer dan tien jaar geleden dat ik met vrienden naar het Kuusrockfestival in Oulu was geweest. Van de stad zelf kon ik me bijna niets meer herinneren, maar er was me verteld dat het politiebureau direct naast het station was gelegen. Naar het scheen kon men mij daarvandaan een lift geven naar Karhumaa. Nadat duidelijk was geworden dat Leevi Säntti vanaf zijn mobiele telefoon Elina’s privé-nummer had gebeld, had ik de mogelijkheid om een officieel verhoor af te nemen onderzocht.

Op het station kon je een naar omstandigheden heel acceptabele kop koffie en een vers, zacht broodje kaas krijgen. Dat bracht mijn hersens weer zodanig op orde dat ik het politiebureau kon vinden. De conciërge beloofde agent Rautamaa op de hoogte te brengen van mijn komst, en even later kwam er een in een warme overall geklede, bijna één meter tachtig lange blonde vrouw van mijn leeftijd op me af gemarcheerd.

“Minna Rautamaa, hallo. Zeg … hebben wij niet tegelijkertijd op de politieschool gezeten, die eerste winter?”

“Klopt. Jij bent toen zwanger geraakt en moest stoppen met de opleiding. Maar je heette toen nog niet Rautamaa. Daarom besefte ik niet meteen dat ik hier bekenden kon tegenkomen.”

“Mijn meisjesnaam is Alatalo. En dat kind is inmiddels ook al twaalf! Zullen we gaan?”

Ik kon me herinneren hoe teleurgesteld ik was geweest toen Minna Alatalo vanwege haar zwangerschap was gestopt met de opleiding tot aspirant-agent. Er hadden geen andere vrouwen in onze klas gezeten, en na Minna’s vertrek had ik mezelf korte tijd heel verloren gevoeld.

Het schemerde nog steeds een beetje, en een ijzige wind hield de stad in zijn greep. Op vele plaatsen brandde nog kerstverlichting, ook al hadden we zelfs Driekoningen al achter ons liggen. Minna reed heel gelijkmatig negentig en vertelde over haar leven als moeder van drie kinderen en als agent. Ze had een aanvraag liggen voor een middenkadercursus, want nu ook de jongste naar school ging, had ze weer tijd voor haar eigen carrière. Ik vertelde in het kort hoe het met mij ging en legde vervolgens uit waarom we op weg waren naar Leevi Säntti.

“Ach, in Nuuksio”, zei Minna. “Is dat niet ook de regio waar vorige week dat gijzeldrama plaatsvond? Die agent die om het leven is gekomen was toch van jullie korps?”

“Ja, dat was een naaste collega van me”, zei ik, en ik ging verder over Elina Rosberg. Minna wierp een vluchtige blik op me, maar had het vernuft om verder geen vragen te stellen.

“Hoe oud is die Johanna Säntti eigenlijk?” vroeg ze toen ik was uitgesproken.

“Geboren in tweeënzestig.”

“Maar dan moet dat dezelfde Johanna Yli-Koivisto zijn die bij mij in de klas zat op de middelbare school. Die kwam uit Karhumaa en is getrouwd met een of andere prediker. Ik houd me niet zo heel erg bezig met geloofskwesties, maar nu ik er zo over nadenk klinkt die naam, Leevi Säntti, inderdaad wel bekend. Hij is een van de leidende figuren binnen de oud-laestadianistische beweging in deze regio.”

“Dus jij kende Johanna toen jullie op school zaten! Vertel me eens over haar?”

“Ze was zo’n stille en vreselijk plichtsgetrouwe leerling, haalde altijd topcijfers en had weet-ik-hoeveel tienen op haar eindlijst. We gingen ieder meestal met heel andere mensen om. Die laestadianisten leefden een beetje in hun eigen wereldje, waarschijnlijk mochten ze ook niet met gewone stervelingen als wij optrekken. Maar één ding kan ik me nog wel herinneren, ik denk dat dat in de eerste klas van de bovenbouw was. Johanna was een tamelijk mooi meisje, ook al deed ze haar best om dat te verbergen door in een soort vreemde jutezakken rond te lopen en dat krullende blonde haar strak in een knotje te dragen.”

Een vrachtwagen met een oplegger vol boomstammen kwam ons in een bocht, die door de sneeuw smaller was geworden, tegemoet. Minna schoot snel aan de kant, en de auto gleed eventjes door voordat ze hem weer onder controle had. “Goddomme, die reed gegarandeerd twintig kilometer te hard!” zei ze fel. “Eigenlijk zouden we erachteraan moeten gaan, maar ik heb niet veel zin in een rally door de sneeuw.”

“Hou op. Toen ik jong was had ik ook meer puf om me overal mee te bemoeien. Hoe zat dat met die gebeurtenis toen Johanna nog op school zat?”

Minna begon te vertellen over ene Jari Kinnunen, een stoere punker die bij hen in de klas zat, die in de eerste klas van de bovenbouw smoorverliefd was geworden op de mooie en stille Johanna Yli-Koivisto. Jari had steeds geprobeerd tijdens pauzes een praatje met Johanna te maken en naast haar te gaan zitten in de eetzaal, had chocoladerepen voor haar gekocht en liefdesliedjes voor haar geschreven.

“Ben je een beetje op de hoogte van moderne rockmuziek? Ken je een band die ‘De Rusteloze Hoofden’ heet? Jari is daar de gitarist van.”

Ik kende ‘De Rusteloze Hoofden’ wel, die speelden geinige nieuwerwetse punk. Maar ik had altijd gedacht dat de bandleden twintigers waren.

Volgens Minna was Jari wel zo ongeveer de laatste geweest met wie Johanna zou zijn omgegaan. In het begin had het geleken alsof de aandacht die de jongen aan haar schonk haar alleen maar in verlegenheid bracht. Maar in de loop van het najaar was Johanna langzaam gaan ontdooien. Tot ieders verbazing was ze naar een adventsfeestje van de klas bij Minna thuis gekomen, waar ze wel al om tien uur zou worden opgehaald door haar broer.

Jari Kinnunen had de jongens van zijn klas overdag al verkondigd dat hij die avond Doornroosje, zoals hij Johanna was gaan noemen, aan de haak zou slaan. En dat was ook gebeurd. Toen Johanna’s broer was gearriveerd om zijn zusje op te halen, had hij haar niet in de woonkamer aangetroffen, waar de meeste klasgenoten hadden zitten kletsen en drinken.

“Uiteindelijk vonden ze haar en Jari zoenend in de slaapkamer van mijn broertje, te midden van de raceautootjes en de ijshockeysticks. Alleen maar zoenend dus, heel onschuldig. Maar die broer van Johanna ging echt uit zijn dak van woede. Hij sloeg eerst Jari en vervolgens Johanna, en zijn taalgebruik … Ik wist niet dat gelovigen zo veel vloekwoorden kenden. Hij schreeuwde iets van ‘zit ze nou al weer te hoereren’. Vervolgens sleepte hij haar de auto in. Jari probeerde hem natuurlijk te lijf te gaan, maar gelukkig konden we hem ervan overtuigen dat een vechtpartij Johanna’s positie alleen maar lastiger zou maken.”

De maandag daarop was Johanna heel stilletjes naar school gekomen, en ze had met geen woord gesproken over wat er dat weekend was voorgevallen. Tegen Jari had ze geen woord willen zeggen. Het laatste uur hadden ze gym gehad, en hoewel Johanna geprobeerd had zich te verschuilen in een hoekje van de kleedruimte, hadden de meisjes gezien dat ze van top tot teen onder de blauwe plekken zat.

“Waarschijnlijk hadden we op de een of andere manier moeten ingrijpen”, verzuchtte Minna, “maar we waren er zo aan gewend dat die gelovigen hun eigen leven leidden en dat we ze maar beter met rust konden laten. Jari stopte het voorjaar daarop met school omdat hij zich bij een rondreizende tangogroep kon aansluiten. Johanna deed niet mee aan het dansfeest van de tweedeklassers en aan het afscheidsfeest van de schoolverlaters, en toen ze naar school kwam voor het examen Engels, droeg ze een verlovingsring. Naar het scheen droomde ze ervan geneeskunde te studeren, maar in plaats daarvan ging ze trouwen.”

We waren in Ii aangekomen, waar de weg een bocht maakte om in oostelijke richting verder te lopen langs de rivier de Iijoki, naar Karhumaa en Yli-Ii. ’s Zomers was het vast heerlijk om over die weg te fietsen. De zon begon langzaam richting de hemel te klimmen, de schuine stralen veroorzaakten een bonte glinstering in de sneeuw. Ik keek een tijdlang naar het landschap en niet naar de weg, maar toen werd ik door zo’n golf van misselijkheid overvallen dat ik Minna moest vragen de auto aan de kant te zetten, waarna ik naar buiten kroop om in de berm over te geven.

Minna raadde natuurlijk meteen dat ik zwanger was, en begon met de deskundigheid van een moeder van drie kinderen uit te leggen hoe je die misselijkheid kon tegengaan. Ik zocht de weg af naar een tankstation waar ik mijn tanden zou kunnen poetsen voordat we in Karhumaa aankwamen, maar vond er geen. Uiteindelijk verzocht ik Minna om ongeveer een kilometer buiten Karhumaa te stoppen. Ik stapte uit en nam een grote hap sneeuw langs de kant van de weg. Het smaakte hetzelfde als toen ik nog kind was, eerst fris, daarna olieachtig en hard.

Het dorp was klein, er was maar één hoofdstraat. Ik had duidelijke rij-instructies gekregen, en een paar kilometer buiten het centrum, precies op de oever van de rivier, vond ik inderdaad het huis van de Säntti’s. Het perceel was zo te zien afgesplitst van het land dat bij een verderop op de oever gelegen boerderij hoorde. De huizen in Karhumaa zagen er ruim bemeten uit, alsof de aannemers standaard waren uitgegaan van gezinnen met tien kinderen. Het huis van de Säntti’s was echter statiger dan de andere, een gelijkvloers gebouw van witte baksteen dat zo te zien bijna driehonderd vierkante meter besloeg. Op de oprit stond een stijlvolle, zwartgrijze Volvo en een minibus van hetzelfde merk; in een ander voertuig zou de kinderschaar van de Säntti’s niet eens hebben gepast. De ski’s en sleeën stonden keurig op een rijtje in de tuin, de kanten gordijnen voor de ramen zagen eruit alsof ze gisteren nog waren gewassen. Anders dan ik me had voorgesteld zag het huis van de Säntti’s er aan de buitenkant niet somber uit. Ook de man die de deur opendeed en ons opwachtte was anders dan ik had verwacht.

Hoewel Leevi Säntti’s stem aan de telefoon beheerst en prettig had geklonken, had ik in gedachten eigenlijk een kleine, dikke man voor me gezien, die zijn dunne, vettige haar in een strakke middenscheiding gekamd had, een jarenzestigmodel bril droeg en een donker pak met broekspijpen die tien hopeloze centimeters te kort waren.

In werkelijkheid was Leevi Säntti een breedgeschouderde man van één meter tachtig lang, wiens aardappelbruine haar zorgvuldig was kortgeknipt. Aan het coifferen waren gegarandeerd styling mousse en een föhnborstel te pas gekomen. Hij had gewone maar prettige gelaatstrekken, en in plaats van het slechtzittende pak dat ik had verwacht droeg hij een blauwe corduroy broek en een bonte, blauw-bruin gekleurde trui, waar overigens wel een lichtblauw geruit hemdsboord onder vandaan piepte. De man was eenenveertig jaar oud, en zag er geen dag ouder uit.

We stapten de ruime hal binnen, waar een rij mooie kledingkasten stond. Verderop in het huis klonk het geluid van kleine kinderen, en ineens verscheen er een peuter aan het eind van de gang, die naar mij wees en blij met haar eigen kunnen zei: “Mevrouw! Mevrouw!”

Het kind kon nog geen twee jaar oud zijn, en dus was dit vast mijn naamgenootje Maria, Johanna’s jongste. Ik voelde er veel voor naar haar toe te gaan en haar op de arm te nemen, maar voordat ik dat kon doen kwam een meisje van een jaar of zes het kind weghalen.

“We kunnen beter naar mijn werkkamer gaan, daar kunnen we in alle rust praten. Het is niet goed als de kinderen horen dat de politie vragen wil stellen over hun moeder. Gelukkig bent u met een normale wagen gekomen.”

“Dit is puur een routinekwestie”, zei ik geruststellend. Ik kon nog snel een blik in de conservatief ingerichte woonkamer werpen, en op de kinderkamer met zijn schilderijen vol beschermengelen en zijn stapelbedden, voordat we Leevi Säntti’s, werkkamer binnengingen.

“Ik ben immers maar een deeltijdprediker; ik werk verder hoofdzakelijk op de zagerij van mijn vader”, legde Säntti uit toen ik nieuwsgierig naar zijn boekenkast keek, waar diverse religieuze werken zij aan zij stonden met boeken over houtverwerking. “Ik moet vanmiddag nog naar de zagerij, laten we dus ter zake komen. Maija-Leena zal zo meteen wel koffie brengen.”

Leevi Säntti had iets wat me aan Kari Hanninen deed denken. Niet zijn uiterlijk, niet zijn manier van spreken, hoewel beiden met een zachte stem spraken, alsof ze zo tot luisteren wilden dwingen. Ik vroeg me af wat dat gemeenschappelijke kenmerk was. Leevi Säntti geloofde ongetwijfeld niet in astrologie.

“Hebt u er iets op tegen als we dit gesprek op band opnemen?” Toen Säntti zijn hoofd schudde, ging ik verder: “Elina Rosberg, bij wie uw vrouw Johanna woont sinds ze uit huis is weggegaan, een maand of wat dus al, is een paar weken geleden onder verdachte omstandigheden om het leven gekomen. Ik zou met u willen praten over de geestelijke gesteldheid van uw echtgenote. Ze heeft immers zware tijden meegemaakt. De beslissing om een abortus te laten uitvoeren en haar gezin te verlaten, al is het maar tijdelijk, zijn ongetwijfeld niet makkelijk geweest voor haar. Is ze naar uw mening geestelijk uit balans?

“Gelooft u in God, brigadier Kallio?”

Hoewel Säntti’s vraag nauwelijks ter zake doende was, besloot ik desondanks te antwoorden. “Ik denk dat ik zelf niet weet waar ik in geloof. Hoezo?”

“Ik zou het in Johanna’s geval niet willen hebben over geestelijke onevenwichtigheid, maar over het tarten van Gods wil. De bijbel verbiedt abortus en dergelijke vormen van moord, en stelt heel duidelijk dat het de taak van de vrouw is zich te onderwerpen aan haar man, en dat een moeder bij haar kinderen thuishoort. Ik herken mijn vrouw niet meer. Haar broers hebben weliswaar bij me in herinnering gebracht dat ze ook in haar schooljaren Gods wil een aantal malen heeft getart, maar ze is jarenlang een goede moeder en een gehoorzame echtgenote geweest. Ik weet niet of ze van de duivel is bezeten, gezien de manier waarop ze zich nu gedraagt. En ze heeft al een mens om het leven gebracht. Zoals ik u door de telefoon al zei, naar mijn mening kan het heel goed zijn dat ze er nog een heeft vermoord.”

“Hield u Elina Rosberg verantwoordelijk voor het feit dat uw vrouw zich heeft laten aborteren?”

“Hoe bedoelt u?” Leevi Säntti’s stem klonk oprecht verbaasd, hoewel ik ervan overtuigd was dat hij begreep waar ik naartoe wilde.

“Elina Rosberg heeft uw vrouw aangemoedigd abortus te laten plegen, en haar een tijdelijke verblijfplaats aangeboden.”

“Dat wist ik niet.” Säntti’s bariton had een wat doffere klank gekregen. “Ik dacht dat juffrouw Rosberg alleen een soort opvanghuis dreef.”

“Een opvanghuis? Voor slachtoffers van huiselijk geweld?” vroeg ik aftastend.

“Waar doelt u op?”

“Ik doel helemaal nergens op. Ik wilde alleen maar weten wat uw opvatting was over Elina Rosberg en de functie van het landhuis Rosberga.”

Op dat moment ging de deur open, en een slanke, jonge vrouw stapte naar binnen met een dienblad met koffie. De gelijkenis met Johanna was opmerkelijk, ook al zag Maija-Leena Yli-Koivisto er lang niet zo treurig en afgemat uit als haar vermagerde zus; ondanks haar oma-achtige jurk was ze een heel mooi meisje.

Op het dienblad lag ook roggebrood dat zo te zien eigengebakken was, en koffiebrood dat rook alsof het die ochtend uit de oven was gekomen. Minna blikte even naar me, als om me aan te moedigen te eten opdat ik niet misselijk zou worden. Nadat ze het dienblad had neergezet verdween Maija-Leena weer. Ik vroeg me af of ik de kans zou krijgen ook met haar te praten nadat Leevi Säntti naar zijn zagerij was vertrokken.

Het brood smaakte naar de zomers die ik bij mijn oom Pena op zijn boerderij in Kuusikangas had doorgebracht. Ik had mijn plak al bijna helemaal opgegeten voordat iemand iets zei.

“De gebeurtenissen van de afgelopen maanden zijn misschien moeilijk geweest voor Johanna, maar voor mij net zo goed”, zei Leevi Säntti uiteindelijk. “Hoe zeer je er ook op vertrouwt dat God weet wat Hij doet, toch verval je in de zonde van de twijfel. Het kind dat door Johanna is vermoord was ook mijn kind. Waarom wilde God mij straffen door mijn kind te doden?”

“Het kind was waarschijnlijk hoe dan ook overleden, en uw vrouw eveneens, als men de zwangerschap te ver had laten vorderen.

“De Heer heeft wel grotere wonderen verricht. Misschien had Hij zowel Johanna als het kind gespaard als we ons zonder morren aan Zijn wil hadden onderworpen, en vol vertrouwen hadden gebeden.” Ik keek Leevi Säntti ongelovig aan, en besefte tegelijkertijd wat de overeenkomst was tussen hem en Kari Hanninen. Beiden gooiden ze hun persoonlijke aantrekkingskracht volop in de strijd wanneer ze over dingen spraken waarvan ze wisten dat hun gesprekspartner er de grootste moeite mee had die te geloven. Säntti was ongetwijfeld een charismatische prediker.

“Zou u uw vrouw hebben teruggenomen na de abortus?”

“Het is wel een zeer grote zonde, ook al wordt die door deze geseculariseerde samenleving geaccepteerd. Uiteraard hebben de kinderen hun moeder nodig, maar misschien is het beter dat ze zonder moeder opgroeien dan met een goddeloze moeder.”

Minna maakte een onrustige beweging, haar elleboog kwam tegen de bandrecorder aan en stootte een stapel papier om, die op de grond belandde. Ik was blij met de onderbreking, die me de tijd gaf om te kalmeren. Het was niet aan mij om Leevi Säntti’s opvattingen te veranderen, en daar zou ik ook niet in geslaagd zijn. Maar toch was het moeilijk om stil te zijn en te luisteren.

“Ons geloof wijst echtscheiding af, al probeert Johanna die nu desondanks aan te vragen. Vanwege de kinderen heb ik geprobeerd ruimhartig te zijn, ik heb zelfs toegestaan dat Johanna de afgelopen week onder mijn dak logeerde, ook al was ik bang dat ze de gedachten van mijn kinderen zou vergiftigen. Ze wil de kinderen voor zichzelf hebben, terwijl ze hen niet eens een thuis kan bieden.” Leevi Säntti spreidde zijn armen zodanig dat je je kon indenken dat hij Jezus aan het kruis imiteerde. “Ze wil mij en ons gezin te gronde richten.”

“U geeft haar de kinderen dus niet?”

“Nee, in elk geval niet zonder strijd. En ik heb God aan mijn zijde.”

Ik wist niet zeker of ik in God geloofde, maar ik geloofde in elk geval niet in zo’n wensputopperwezen dat al je verlangens vervulde zolang je er maar aan dacht om op gezette tijden je handen te vouwen. En ik was ook eigenlijk niet geïnteresseerd in een God die vond dat een moeder van negen kinderen maar beter kon sterven dan dat ze een abortus onderging om haar leven te redden. Ik merkte dat ik me weer begon op te winden, nog even en ik zou Leevi Säntti vragen of hij wel eens van condooms had gehoord.

“U zit al de hele tijd te hinten dat u het voor mogelijk houdt dat uw vrouw Elina Rosberg heeft vermoord. Kunt u aangeven waarom ze dat gedaan zou kunnen hebben?”

Leevi Säntti keek me uiterst verdrietig aan. “U hebt zojuist zelf toch gezegd dat juffrouw Rosberg mijn vrouw ertoe heeft aangespoord zich te laten aborteren? Misschien heeft Johanna uiteindelijk wroeging gekregen en wilde ze haar verzoeker doden.”

Ik slaakte een zucht. Hoewel Johanna volgens die logica heel Oulu moest afstruinen om ook het ziekenhuispersoneel dat de abortus had uitgevoerd van kant te maken, zette Säntti’s opmerking me wel aan het denken. Misschien was dit nou net de gekte die Elina’s dood ademde. Want geestelijk in balans was Johanna zeker niet.

“Waar was u zelf in de nacht volgend op tweede kerstdag?”

“Ik? Hier thuis, denk ik. Of wacht – het zou heel goed kunnen dat ik toen ergens anders was … Moment.” Säntti haalde een superzakenmanachtige Time Manager uit zijn tas. “Ik ben die dag naar Zuid-Finland gereden … Op tweede kerstdag was er een bijeenkomst in Vihti, en ik was uitgenodigd om daar te spreken.”

“In Vihti, dus.” Dat lag niet al te ver uit de buurt van Nuuksio. “Waar hebt u overnacht?”

“Bij een broeder daarginds in Vihti.”

“Bent u toevallig nog in Nuuksio geweest?”

“Wat zou ik daar te zoeken hebben gehad?”

“U zou uw vrouw hebben kunnen ontmoeten … Of Elina Rosberg. U hebt haar immers gebeld om elf uur die avond. Wat wilde u met haar bespreken?”

Säntti wierp een blik omhoog, ik vroeg me af of hij God om hulp bad.

“Ik heb haar niet gebeld”, zei hij uiteindelijk, waarbij hij me recht in de ogen keek.

“Schrijft uw geloof niet voor dat liegen een zonde is? U hebt wel degelijk gebeld. En wel naar Elina Rosbergs privé-nummer, niet naar het nummer van het landhuis waarop u uw vrouw kon bereiken.”

“Stel dat ik die vrouw tot rede wilde brengen? Stel dat ik haar wilde vragen om mijn vrouw terug te sturen?”

“Om elf uur ’s avonds op tweede kerstdag?” zei ik ongelovig. Leevi Säntti beantwoordde mijn blik, maar wist aan een antwoord te ontkomen doordat de deur ineens openging en er een jongetje van een jaar of drie naar binnen kwam gewaggeld; hij rekte zich uit om de deur zorgvuldig te sluiten en snelde toen op zijn vader af. “Paba, is mama met die auto gekomt?”

“Simo, ik heb al ik weet niet hoe vaak gezegd dat je papa’s kamer niet mag binnenkomen wanneer papa aan het werk is. Mama is niet met die auto gekomen, deze mevrouwen wel. Ga nu maar terug naar tante Maija-Leena.”

Simo bleef naar ons staan staren en deed of hij het bevel van zijn vader niet had gehoord. Hij leek vooral gefascineerd door het politie-uniform van Minna. Leevi Säntti bewoog zich onrustig, en ik had het gevoel dat hij zijn zoon veel strenger zou hebben gecommandeerd als er geen mensen bij waren geweest die anders waren dan zij. Uiteindelijk klom de jongen bij mij op schoot, wat me verbaasde, want ik was nog nooit het type geweest dat kleine kinderen aantrok.

“Onze mama woont hiej niet meej”, begon Simo uit te leggen. “Ze komt alleen maaj soms op visite. Mama is zondig geweest en daajom mag ze niet bij ons wonen.”

Het woord ‘zondig’ klonk volslagen belachelijk uit de mond van een driejarige. Ik had tegen Simo willen zeggen dat zijn moeder hem miste, maar wilde de warrige gevoelens van het kind niet nog verder overhoop gooien. Zijn adem rook naar roggebrood, zijn wangen voelden warm en zacht aan, als een nectarine die in de zon heeft gelegen. Leevi Säntti stond op, opende de deur en schreeuwde tegen Maija-Leena dat ze Simo moest komen halen. De jonge vrouw kwam half rennend aangelopen met drie nog niet schoolgaande meisjes op haar hielen. Ze keken allemaal verschrikt.

“Kom, Simo, je mag helpen bij het opruimen van de kamer van Johannes en Markus”, zei Maija-Leena op vleiende toon. Ik kon me niet voorstellen hoe je een driejarige jongen met een dergelijk aanbod kon meelokken, maar het joch klom braaf van mijn schoot en trippelde de gang in.

“Ik geef toe dat dat een vreemd tijdstip was om Elina Rosberg te bellen, maar ik had op dat moment toevallig mijn telefoon in de hand en dacht dat dat soort mensen hoe dan ook laat opblijft.”

“Wat wilde u eigenlijk van Elina Rosberg?”

“Ik had gehoopt dat ze Johanna tot rede kon brengen, zodat ze ofwel naar huis zou komen, ofwel af zou zien van haar eis ten aanzien van de kinderen. Ze wil dat de kinderen bij haar blijven, maar ze heeft niet eens een huis waar ze hen naartoe kan brengen, geen inkomsten, niets … Ze krijgt de kinderen niet. Ze heeft hen in de steek gelaten, ze is geestelijk onevenwichtig. Het heeft geen zin om de kinderen op te eisen, want met Gods hulp win ik die rechtszaak.” Ik had zin om te zeggen dat hij voor de zekerheid beter ook een advocaat in de arm kon nemen, maar hield mijn mond.

“Elina Rosberg was niet bereid mee te werken. Toen ik opperde dat Johanna naar huis kon komen als ze wroeging zou tonen en zowel mij, onze geloofsgemeenschap en God om vergiffenis zou vragen, verbrak ze de verbinding.”

Dat had ik waarschijnlijk ook gedaan. Maar had Elina de verbinding verbroken? Stel dat Leevi Säntti ondanks het verbod toch naar Rosberga was gekomen? En als Elina zich nou eens buiten het hek had begeven om hem te ontmoeten, onder invloed was geweest van medicijnen en in Säntti’s auto in slaap was gevallen? Säntti had de gelegenheid geroken om zich te wreken op Elina, en haar het bos in gesleept om haar daar te laten sterven. De analyses van de – weliswaar weinige – vezels die op Elina’s lichaam waren gevonden waren vast al klaar. Stel dat die overeenkwamen met die van Säntti’s auto of van zijn jas?

Ik vroeg Säntti om de naam van de vriend die in Vihti woonde. Säntti beweerde dat hij om halfeen was gearriveerd, wat hem natuurlijk zou uitsluiten als verdachte. Maar dat moest wel gecontroleerd worden.

Ik vroeg hem om het adres van Johanna’s ouders. Het bleek dat haar moeder enkele jaren daarvoor was overleden. “Wat Johanna’s vader en broers betreft is Johanna zelf ook dood nu ze haar kind heeft vermoord. Waarschijnlijk zullen ze niet met u willen praten.”

“We zullen zien. Ik wil eerst met haar zusje spreken.”

Säntti keek nu nog afkeurender dan voorheen. “Maija-Leena kan u niets zeggen wat ik u niet ook kan vertellen. Vraagt u mij maar. Daarna kunnen we allemaal tegelijkertijd vertrekken.”

Het duurde even voordat ik Säntti zover kreeg dat wij mochten blijven nadat hij was weggegaan. Hij verzocht ons pas met Maija-Leena te praten nadat ze Maria voor haar middagslaapje naar bed had gebracht en de grotere kinderen aan de zorg van Elisa had toevertrouwd zodra die van school was teruggekeerd. Aldus gingen we toch nog tegelijk met Säntti zelf van huis, op zoek naar Johanna’s familie.

“Je moet Johanna wel heel zwaar verdenken, gezien het feit dat je helemaal hiernaartoe bent gekomen om navraag over haar te doen”, zei Minna terwijl we in rustig tempo naar de boerderij van Yli-Koivisto reden, waar naar het scheen zowel Johanna’s vader woonde als haar oudste broer met diens gezin en de jongste van de drie broers, die nog ongehuwd was. De middelste, Simo, was naar Kemi verhuisd.

“Dat is niet het enige waar het hier om gaat”, antwoordde ik kort. Ik wist zelf niet waar het dan wel om ging, ik wilde alleen maar meer weten over Johanna’s leven in Karhumaa.

Johanna’s broer had vast en zeker net zo’n grote kinderschaar als zijn zusje, en dus verwachtte ik dat het een levendige boel zou zijn bij de Yli-Koivisto’s thuis. Het gebouw stamde uit de negentiende eeuw en was donkerrood geschilderd; de stenen stal aan de overzijde van het erf zag er statig en verzorgd uit. Er stonden geen voertuigen op het erf, maar er liepen verse bandensporen naar de garage, die drie auto’s kon herbergen.

Toch kwam er niemand opendoen, ook al trokken we, nadat we een paar keer hadden aangeklopt, zelfs aan de deurbel – op het platteland het teken bij uitstek dat de gasten vreemdelingen waren. Nadat we hadden vastgesteld dat ook de stal op slot zat en dat er geen lichten brandden in het huis, gingen we weer weg. Misschien waren de Yli-Koivisto’s wel thuis, maar het was duidelijk dat ze niet met de politie wilden praten.

Johanna’s ouderlijk huis stond enigszins afgelegen van de rest van het dorp, en de donkere kleuren maakten dat het er somber en in zichzelf gekeerd uitzag. Het verbaasde me niet dat Maija-Leena Yli-Koivisto liever in het modernere huis van haar zus woonde. Toen we daar aankwamen, was ze druk in de weer, geroutineerd als een huisvrouw. Ik dacht aan Johanna’s opmerking dat Leevi Maija-Leena al had uitverkoren de opvolgster van zijn echtgenote te worden, mocht die tijdens de bevalling overlijden. Hoe zou het nu aflopen, nu Johanna echtscheiding had aangevraagd? Ik wist niet of voor oud-laestadianisten hetzelfde gold als voor katholieken, die geen gescheiden mensen in de echt verbonden. Zou Maija-Leena in dat geval nog steeds voor Leevi willen zorgen?

Het was namelijk meer dan duidelijk dat Maija-Leena Yli-Koivisto verliefd was op de man van haar zus. Ze sprak over Leevi als over een halfgod, en ze weigerde hem te bekritiseren. Johanna had geweten dat abortus een zonde was. Echt, God zou heus wel zorg hebben gedragen voor haar en het kind. Ik vroeg me af hoe Johanna zich moest hebben gevoeld toen al haar familieleden bereid waren gebleken haar ter dood te veroordelen. Er was iets wat we gemeenschappelijk hadden: beiden waren we in levensgevaar geweest. Johanna had zichzelf echter gered, terwijl het feit dat ik nog leefde pure mazzel was.

“Ook de kinderen zijn beter af zonder Johanna. Ze raken alleen maar in de war door haar bezoekjes, Maria heeft weer heel wat rusteloze nachten achter de rug. Aan de ouderen kun je uitleggen wat er aan de hand is, maar de kleinsten begrijpen dat nog niet.” Maija-Leena zette een knoop aan een donkerblauwe jurk, die qua maat voor een ongeveer zesjarige moest zijn. Het gehaktbrood stond in de oven te garen, het brooddeeg was aan het rijzen in de warmte die daar vanaf kwam. De elfjarige Elisa las in een andere kamer de jongsten een verhaal voor waarin iemand zijn lam was kwijtgeraakt.

“Mag je je zus graag?”

“Ze is wel veel ouder dan ik … Toen ik klein was keek ik heel erg tegen haar op, ze was zo aardig en wilde altijd wel met me spelen. En de bruiloft van Leevi en haar was zo prachtig. Het hele dorp zei dat Johanna gezegend was omdat haar zo’n goede man was geschonken. Toen ik op de middelbare school zat, was ik nogal verbaasd dat ze me aanspoorde te gaan studeren en dat ze klaagde over het feit dat ze zelf die mogelijkheid niet had. Ze had een mooi huis en een stel gezonde kinderen, wat wilde ze nog meer? Ik heb het idee dat ze al jarenlang wereldse gedachten heeft gehad, en ze heeft Anna daar ook zodanig mee besmet dat haar vader zich genoodzaakt zag die met de roede te verdrijven.”

“Slaat Leevi Säntti zijn kinderen?” vroeg Minna kalm. We keken elkaar niet aan, maar wisten beiden dat geweld van de kant van de vader Johanna een goed wapen in handen zou geven bij het regelen van de voogdij. Misschien zagen ze dat in Karhumaa als een toepasselijke wijze van tuchtigen, maar gelukkig golden de wetten van Karhumaa niet overal.

Ergens begon een kind te huilen. “Maria is weer wakker geschrokken. Ik moet haar gaan kalmeren. U kunt het beste maar gaan, want de oudere kinderen komen zo meteen van school. Het is niet prettig voor ze dat de politie hier vragen zit te stellen over hun moeder.”

Daar konden we het mee doen, en bovendien moest ik mijn trein halen. Toen we de oprit bij de Säntti’s afreden en de weg opdraaiden, zag ik dat de schoolbus aan de overkant stopte. Er stapte een meisje uit met blond haar dat in een paardenstaart was gebonden. Dat kon niet missen: Anna Säntti had de haren van haar moeder geërfd.

“Minna, stop ’s!” Terwijl de auto nog reed sprong ik naar buiten; ik landde in een sneeuwduin en riep naar het meisje: “Anna! Wacht!”

Ze draaide zich om en er kwam een hoopvolle blik in haar ogen, maar die verdween toen ze merkte dat haar moeder niet bij ons was. Toch kwam ze op ons afgelopen, een kaarsrecht minivrouwtje in een donkergroene ulster die eruitzag alsof hij van haar moeder was geweest.

Ik vertelde wie we waren en vroeg of er ergens in het dorp een tearoom was waar we naartoe konden gaan om te praten. “Een tearoom hebben we hier niet, de mensen drinken thuis koffie.” De ogen van het meisje waren volwassener dan die van een dertienjarige, haar lichaam was dat van een vrouw. “We kunnen wel een beetje rondrijden in de auto. Sla maar af richting Viittakorpi, dat is wel een geschikt ritje.”

Ik ging naast Anna op de achterbank zitten. Haar gezicht was een mengeling van dat van Johanna en Leevi Säntti: ze had dezelfde mooie gelaatstrekken als haar moeder, maar ook de hardheid en uitstraling van haar vader.

“Ik kan niet lang blijven, anders gaat Maija-Leena zich afvragen waar ik ben. Ik zal wel zeggen dat ik eerder uit de bus ben gestapt. Jullie willen over mama praten? Oeps, opa!” Anna dook met haar hoofd naar beneden toen we een kromme man tegenkwamen die zich op een slee voortbewoog.

“De vader van je moeder?”

“Ja. Hij zou woedend zijn als hij zag dat ik met vreemden meerijd. Gelukkig zijn jullie in elk geval vrouwen.”

“Mis je je moeder?”

Anna glimlachte medelijdend, alsof dat een belachelijke vraag was. “Uiteraard. Ikzelf, en wij allemaal eigenlijk, behalve Johannes, hadden met haar mee willen gaan, maar ze heeft nog geen onderkomen. Poeh, ik zou graag weg willen uit Karhumaa. Ergens naartoe waar je in alle rust een spijkerbroek kunt dragen en tv kunt kijken, zoals alle andere mensen. Weten jullie wanneer mama weer beter is en ons hier kan komen weghalen?”

“Het gaat al veel beter met haar. Heeft ze dat niet verteld toen ze hier was?”

“Jawel. Ze zag er in elk geval anders uit. Veel jonger, en ze lachte weer, net als voordat Simo en Maria werden geboren. Johannes zei dat mama een hoer is omdat ze haar haar los draagt en een lange broek aanheeft. Maar Johannes is gewoon stom.”

Ik vroeg me af waarom ik eigenlijk met Anna Säntti over het besneeuwde platteland reed. Wat verwachtte ik eigenlijk los te krijgen uit een dertienjarig meisje? Een getuigenverklaring waaruit bleek dat een van haar ouders een moordenaar was?

“Maija-Leena heeft geprobeerd de kleinsten, met name Maria en Simo, te leren ‘mama’ tegen haar te zeggen, maar ik leg ze telkens opnieuw uit dat ze onze tante is en niet onze moeder, en dat mama ons later komt weghalen. Maar het is zo moeilijk om de kinderen te vertellen waar het om gaat … over abortus en zo. Mama zou ook niets hebben gezegd als ik niet steeds maar weer had gevraagd en gevraagd. Maar hoe leg je zoiets uit aan een zesjarige?”

Ik voelde me een secreet toen ik Anna vroeg: “Heb je toevallig gehoord of je vader je moeder heeft bedreigd, of die vrouw, Elina Rosberg, bij wie je moeder verbleef?”

“Je bedoelt die vrouw die is overleden? Ik heb wel gehoord dat papa tegen Maija-Leena zei dat God hen op de proef stelt omdat hij mama in leven laat terwijl ze zich aan een abortus heeft bezondigd. Papa wil met die stomme Maija-Leena trouwen! En hij heeft ook gezegd dat de geloofsbroeders op dezelfde manier zouden moeten optreden tegen artsen die abortussen toestaan als ze in Amerika doen. Praten kan papa wel, ja.” Anna’s stem klonk wreed. “Sinds mama is vertrokken ben ik het mikpunt. ’s Nachts moet ie ook altijd komen kijken of ik keurig in mijn bed lig te slapen.”

Ik hield mijn adem in, want dit begon nog erger te lijken dan ik had gedacht. Een gevierd prediker die zijn kind seksueel misbruikte? “Wat doet hij dan met je?”

“Hij doet niets, kijkt alleen maar. Maar ook daar ga ik van over m’n nek. Maar hij geeft Elisa steeds schouderklopjes en zegt telkens dat zij gelukkig nog een klein meisje is en geen vrouw. Maar ik moet nu naar huis. Ik kan niet tegen die ondervragingen die je altijd moet ondergaan als je te laat komt.”

We keerden terug. Anna verzekerde ons ervan dat, met uitzondering van Johannes, alle kinderen bij hun moeder wilden wonen. Ik durfde niet al te veel te vragen, want een minderjarige ondervragen zonder de aanwezigheid van de ouders of een maatschappelijk werker lag altijd gevoelig. Waarschijnlijk zou ik de informatie alleen maar doorgeven aan mijn vriendin Leena, die advocate was. De rechtbank moest immers ook de kinderen horen.

“Zo, dus vader Yli-Koivisto kwam ons op de slee tegemoet. Hebben we nog tijd om daar even langs te gaan?”

“Als de trein op tijd is, dan niet. Maar je kunt even bellen met het station, ik heb het nummer wel.”

Ik zette mijn mobieltje aan, maar voordat ik iets kon doen rinkelde dat al. Taskinens stem klonk gedempt en haperend, maar desondanks drong de boodschap tot me door. Aira Rosberg lag op de intensive care, en het was allesbehalve zeker of ze het zou halen. Naar het scheen was ze de avond ervoor om een uur of tien overvallen, toen ze terugkeerde van een avondje met een paar oude vriendinnen. Toen ze uit de auto was gestapt om het hek te openen, had iemand haar een optater gegeven met de vijftien kilo zware stenen beer die als versiering dienst deed.