Ze was op het kerkhof blijven zitten. Ze had een bank gevonden niet te dicht bij Rune Hedlunds graf, maar kon dit vanuit haar uitkijkpost wel duidelijk zien. Het boeket gele tulpen lichtte op als een uitroepteken in zijn plastic vaas.

Niet zoveel mensen hadden deze dag uitgekozen om het graf van hun verwanten te bezoeken, en de enkelen die dat wel hadden gedaan waren ofwel te oud of met zijn tweeën.

Maar ze had geen haast.

Ze zou hier blijven zitten tot de vrouw verscheen.

Vroeg of laat zou ze komen.

Toen de nacht viel, haalde ze het kampeermatje en de slaapzak te voorschijn. Vlak achter het urnenveld liep een stenen muur, en daarvoor was een bosje waarin ze haar rugzak had verstopt. Al had het nog kale takken, toch zou ze er die nacht veilig liggen. Niet dat hier zo laat nog iemand zou komen, maar de persoon waarop ze wachtte had al eerder mensen overrompeld.

Ze was niet van plan haar bij haar komst te missen.

De volgende dag koos ze een andere bank. Van daaruit had ze wat minder goed zicht, maar het boeket tulpen hielp haar de grafsteen te lokaliseren. Ze verliet haar post slechts tien minuten, en wel om bij de OK-benzinepomp van het toilet gebruik te maken en wat brood te kopen. Toen was ze weer op haar plaats, maar niemand kwam in de buurt van Rune Hedlunds graf.

De tweede nacht sliep ze. Ze had geen idee hoelang, maar toen ze zich naar de grafsteen haastte, zag het er daar net zo uit als de vorige dag.

Er was ook die nacht geen roos opgedoken.

Woensdag voelde ze voor het eerst haar pols wat sneller slaan. Een vrouw van in de veertig kwam in haar eentje en met doelbewuste tred van de parkeerplaats aanlopen, en bij de hoek met de waterkraan sloeg ze het pad naar het urnenveld in.

Sibylla stond op en stak een grasveldje over om beter te kunnen zien waar ze heen ging. Teleurgesteld constateerde ze dat de vrouw het boeket gele tulpen voorbijliep en bij een grafsteen een eindje verder neerhurkte.

Ze zuchtte en keerde naar haar bank terug.

Die middag begon ze echt honger te krijgen. Ze was er al zo aan gewend geraakt geld uit het zakje te halen, dat dit haar nauwelijks meer bezwaarde, en met een laatste blik op het verlaten kerkhof verliet ze andermaal haar post om zich naar het benzinestation te begeven.

Toen ze terugkwam zat er een man voor Rune Hedlunds grafsteen gehurkt. Ze zag hem van achteren, een man met een begin van kaalte, in een bruin suède jack.

Ze aarzelde even, maar realiseerde zich dat ze deze kans niet mocht missen. Wie hij ook was, blijkbaar had hij Rune Hedlund gekend, ze zat hier het hele etmaal om zo veel mogelijk over hem te weten te komen. Ze propte gauw het laatste stukje worst naar binnen en kauwde haar mond leeg terwijl ze de gehurkte gedaante naderde. Bij een graf rechts van haar stond een vaas narcissen, ze boog voorover en griste het boeket weg.

Nood brak wet. Ze hoopte maar dat Sigfrid Stålberg het haar zou vergeven.

Vlak achter de man bleef ze staan. Nu waren de rollen omgekeerd. Een paar dagen geleden had zij net zo gezeten.

Hij had haar niet gehoord, maar bleef bij de steen met iets bezig wat ze niet kon zien.

Plotseling zat het haar niet lekker. Wilde ze zijn vertrouwen winnen, dan was hem van achteren besluipen en bespioneren niet bepaald de juiste manier.

Ze kuchte.

Zijn reactie was ongeveer dezelfde als eerder de hare. Hij verloor zijn evenwicht en moest op zijn ene hand steunen, het volgende ogenblik stond hij overeind.

‘Neemt u mij niet kwalijk als ik u liet schrikken’, zei ze gauw.

Hij was jonger dan ze had gedacht. Vijfenveertig misschien. Zijn dunne haar had haar misleid.

Hij herstelde zich snel van de schok en beantwoordde haar glimlach.

‘Het is gevaarlijk op die manier mensen te besluipen. Ze zouden wel eens een hartaanval kunnen krijgen.’

‘Dat was niet de bedoeling. Het komt door mijn zolen.’

Hij keek naar haar orthopedisch verantwoord schoeisel en liet zijn blik vervolgens weer omhoog glijden naar haar gezicht.

Hij schraapte even zijn keel, wreef met zijn hand onder zijn neus en keek neer op de grafsteen.

‘Bent u hier voor Rune?’

Hè verdomme. Nu was hij haar te vlug af geweest.

Dat was niet best.

Ze maakte een hoofdbeweging, die als een onwillig ja of een onduidelijk nee kon worden uitgelegd. Wat ook maar het beste zou blijken.

‘Hebt u hem gekend?’ vroeg ze gauw, in een poging de leiding over te nemen.

Hij keek haar aan. Niet wantrouwig of onaangenaam, maar alsof hij echt benieuwd was.

Hij knikte even.

‘Gekend, gekend... We werkten samen, ginds in het Åbro.’

‘Aha.’

‘En u? Bent u familie?’

‘Nee.’

Ze was veel te snel geweest met haar antwoord. Hij glimlachte even.

‘U maakt me nieuwsgierig. U bent niet van hier, wel?’

Ze schudde het hoofd. Ze sloeg haar ogen neer en haar blik viel op de narcissen die ze in haar hand had. Als ze een vaas ging halen, gaf haar dat wat respijt.

‘Ik moet even iets halen voor deze hier.’

Zonder hem de kans te geven om nog iets te zeggen, draaide ze zich om en liep naar de kleine omheinde verzamelplaats.

Hij was snel. Snel en nieuwsgierig. Ze realiseerde zich dat ze hier niet vandaan zou komen voor ze hem had verteld wie ze was.

En wie was ze eigenlijk?

Ze haastte zich niet om terug te gaan. Ze haalde een gepunte plastic vaas uit de standaard en spoelde die onder stromend water een paar maal goed af Haar gedachten werden rondgeslingerd alsof haar hersens in een centrifuge waren veranderd.

Wie kon ze zijn zonder wantrouwen te wekken?

Waarom was ze überhaupt naar hem toe gegaan?

Toen ze de vaas voor de vierde maal had gevuld, haalde ze diep adem en liep terug.

Hij was weer voor de steen neergehurkt.

‘U kunt ze hier wel neerzetten’, zei hij en hij duwde een paar krokussen opzij.

Ze zag dat hij verf aan zijn handen had. De vingers waren lang, smal en ringloos.

Ze deed wat hij gezegd had. Een krokus ontglipte, ze duwde hem met haar linkerhand weg om de vaas op zijn plaats te kunnen krijgen.

‘Wat een bijzonder uurwerk’, zei hij en hij legde zijn wijsvinger op haar horloge.

‘Het is oud’, glimlachte ze gegeneerd en ze schoof het terug in haar mouw. ‘Het doet het niet eens meer.’

Ze keek hem even van opzij aan. Zijn blik leek vastgeklonken aan de steen voor hen.

‘Ingmar!’

Ditmaal vielen ze allebei haast achterover.

‘Wat doe jij hier? En nog wel met haar!’

De vrouw van Rune Hedlund leek niet te waarderen wat ze zag en haar stem zat vol verwijt, maar ook verbazing.

‘Alsjeblieft, Kerstin.’

De man die Ingmar heette liep op de verontwaardigde vrouw af.

‘Ik ben hier niet met haar. Ik dacht dat ze een kennis van je was.’

Hij draaide zich om en keek Sibylla aan. Prompt was hij van front gewisseld. Sibylla stond daar eenzaam met haar schaamte, de ene voet tussen de krokussen. Ze kon moeilijk uitmaken of het haat of verdriet was wat ze in Kerstin Hedlunds ogen las, maar haar blik was zo neerbuigend dat ze graag voor om het even wat excuus had gevraagd. De man die Ingmar heette keek van Kerstin naar Sibylla. Ten slotte kreeg nieuwsgierigheid de overhand.

‘Wie is zij?’

Hij probeerde de vraag neutraal te laten klinken. Kerstin Hedlund liet zijn blik niet los.

‘Ze is niets’, zei ze vervolgens. ‘Maar ik zou het zeer op prijs stellen als je ervoor zorgde dat ze verdween.’

Hij keek Sibylla aan, die gauw knikte. Ze zou alles doen om hieraan te ontsnappen.

‘Kom mee dan.’

Hij maakte een ongeduldig handgebaar. Sibylla gehoorzaamde meteen, maar liep voor alle zekerheid met een boog om de boze vrouw heen.

Geen van beiden zei iets voor ze op de parkeerplaats waren. Haar rugzak lag nog achter de struiken, maar ze zag geen kans om hem nu op te halen. Dat was van later zorg.

Hij draaide zich om en keek haar aan.

‘Wat was er aan de hand?’

Sibylla aarzelde maar enkele seconden. Wat kon ze anders vertellen dan de waarheid?

‘Ze denkt dat ik Runes minnares was.’

Hij schoot in de lach. Even wist ze niet of ze zich beledigd moest voelen.

‘Runes minnares. Hoe komt ze daarbij?’

Hij glimlachte nog altijd en ze voelde zich verward door zijn reactie.

‘Blijkbaar had hij er een. Een die iedere week bloemen op zijn graf zet.’

Zijn glimlach verdween en voor hij weer het woord nam zuchtte hij diep.

‘Kent u Kerstin?’ vroeg hij.

‘Nee.’

Hij wierp een blik op het kerkhof als om zich ervan te vergewissen dat ze hen niet gevolgd was.

‘Ik kan het begrijpen als u van streek bent, maar probeer haar te vergeven.’

‘Haar vergeven? Ik begrijp niet goed wat u bedoelt.’

Hij zuchtte, alsof het hem tegenstond kwaad over haar te spreken.

‘Kerstin zelf zet die bloemen daar neer, maar dat vergeet ze meteen weer. Het is niet voor het eerst dat ze mensen op het kerkhof beschuldigt. Sinds Runes dood is ze zichzelf niet meer.

Sibylla staarde hem aan. Misschien merkte hij haar verwarring op, want zonder dat ze iets hoefde te vragen vervolgde hij zijn verklaring.

‘Daarom kwam ik hier vandaag. Om mijn gedachten te ordenen. Ik weet niet wat ik moet doen om haar te helpen. En ik vind dat ik het Rune schuldig ben dat te proberen.’ Sibylla kon het allemaal niet meer rijmen. Als er geen minnares was, dan...

Dan was er maar één conclusie mogelijk.

‘Hoezo is ze niet zichzelf.?’

Hij sloeg zijn blik neer, nog altijd gegeneerd.

‘Ze is al een paar maanden met ziekteverlof. Ze werkt als verpleegster in het gezondheidscentrum, maar... nou ja, ze vonden dat ze zich vreemd gedroeg. Maar sinds ze niet meer werkt is het alleen maar erger geworden.’

Sibylla herinnerde zich de witte kleren die Kerstin Hedlund bij hun eerste ontmoeting onder haar mantel had gedragen. ‘Maar ze draagt nog altijd haar werkkleding.’

Hij knikte verdrietig.

‘Ja. Dat weet ik.’

Haar eerste ingeving was dus juist geweest. Zij was het. De vrouw met haat in haar ogen. Ze had door haar werk in het gezondheidscentrum de namen van de slachtoffers weten te achterhalen, en was gewoon bij hen langsgegaan om terug te halen wat haar naar haar mening toekwam.

En dat op de koop toe het leven van Sibylla Forsenström aan gruzelementen was geslagen, dat was kennelijk zonder enige betekenis. Een stimulerende omstandigheid zelfs. Iets om gebruik van te maken.

Ze sloot haar ogen.

Het verlangen die vrouw eens flink pijn te doen verbreidde zich door haar lichaam. Zo veel angst, zo veel onrust. Maar vooral het verlies van haar geld. Van haar toekomst.

Ze draaide zich om en liep weer naar het hek van het kerkhof.

‘Waar wilt u heen?’ riep hij haar na.

Sibylla antwoordde niet, maar toen ze het hek was gepasseerd zag ze dat het kerkhof verlaten was. Kerstin Hedlund had een andere uitgang genomen.

Ze bleef even staan voordat ze zich omdraaide en terugliep.

‘Waar woont ze?’

Hij zag er bijna bezorgd uit.

‘Hoezo?’

‘Ik wil even met haar praten.’

Hij aarzelde.

‘Vindt u dat echt wel zo verstandig?’

Ze snoof.

Zo verstandig? Alsof zij, Sibylla Forsenström, de regels had opgesteld.

Misschien was haar vastbeslotenheid haar aan te zien, want hij deed geen poging meer haar tegen te houden. In plaats daarvan zuchtte hij alsof hij überhaupt liever niet bij dit alles betrokken had willen raken.

‘U kunt met mij meerijden’, zei hij ten slotte. ‘Het is een eind lopen.’