Inkopen doen bij de Seven Eleven was een luxe die ze zich maar zelden had veroorloofd. De prijzen lagen ver boven het gemiddelde, maar nu golden de gewone regels niet. Ze had eten nodig, wilde ze zich een paar dagen schuil kunnen houden, en ze moest het zo vroeg mogelijk gaan kopen, zodat ze klaar zou staan zodra de deuren van de Sofiaschool opengingen. Vóór de gangen volstroomden met leerlingen en nieuwsgierige leraren.
Even over zevenen had ze zich een voorraad witte bonen, bananen, yoghurt en knäckebröd aangeschaft, en nu stond ze het moment af te wachten waarop de conciërge, of een ander aan wie dat was toevertrouwd, de hemelpoort zou openen.
Hier zou ze rust vinden.
Om tien voor halfacht zag ze vanaf haar uitkijkpost hoe de persoon in kwestie zich van zijn taak kweet, en zodra hij weer was verdwenen, stak ze de straat over en liep door de deur naar binnen. Alle trappen op en de gang in. Ze kwam niemand tegen, maar zoals in alle oude stenen gebouwen weerkaatste het geluid uit andere delen van het gebouw tussen de muren.
De zolderdeur bevond zich daar, waar ze hem zich herinnerde. Verboden toegang voor onbevoegden. Onder dat bordje had een of andere verantwoordelijke persoon een met de hand beschreven extra bordje bevestigd, dat waarschuwde voor de slechte staat waarin de vloer verkeerde en op het risico van instorting attendeerde.
Kon het beter?
De deur was met een gewoon hangslot afgesloten, en nu zou ze haar Victorinox-mes goed hebben kunnen gebruiken. Dat lag intussen vast als bewijsmateriaal op een of ander politiebureau. Ze zuchtte. Het oog was met vier kruisschroeven in de muur bevestigd, en ze boog zich naar haar rugzak op zoek naar geschikt gereedschap. Misschien kon een nagelvijl als zodanig dienstdoen, en ja hoor. Nauwelijks had ze de bovenste schroef aangeraakt of hij viel uit de muur. Ze voelde aan de andere schroeven. Ook die zaten los. Een lichte steek van wantrouwen ging door haar heen. Was nóg iemand op de hoogte van de veilige afzondering van deze zolder? Vanuit de gangen beneden haar groeide het geroezemoes van stemmen. Ze stopte de nagelvijl in haar zak en opende de deur. Binnen leidden enkele treden omhoog, met aan de zijkant een leuning. Ze stapte naar binnen en deed de deur achter zich dicht.
Het zag er niet uit zoals de vorige keer dat ze hier was geweest. Dat moest wel een jaar of zes, zeven geleden zijn, en sindsdien was de school gerenoveerd. Dat had ze al in het trappenhuis opgemerkt. Toen, vorige keer, had de zolder vol gelegen met troep en ouwe rommel, maar vanwege de zwakke vloer hadden ze hem blijkbaar moeten ontruimen. Nu lagen er alleen nog maar wat vergeten schoolboeken. Ze herinnerde zich ook dat het indertijd zomer was geweest, en de hitte in de slecht geïsoleerde ruimte verstikkend. Was dat misschien de reden dat de plek in vergetelheid was geraakt?
Nu zou de hitte geen enkel probleem zijn. Eerder het tegendeel.
Maar de klok zat waar ze zich hem herinnerde.
De klok van de Sofiaschool was enorm groot als je hem van hieruit zag. Twee lampen verlichtten de wijzerplaat van binnenuit, en die waren, sinds ze hier voor het laatst was, ook weer aangebracht. Toen was de klok kapot geweest, maar ze zag dat de grote wijzer sinds ze binnenkwam al was versprongen. Even werd ze weer onrustig. Hoe vaak moesten ze zo’n reuzenklok eigenlijk afstellen?
Vastbesloten zette ze haar onrust opzij. Als ze haar spullen bij de tegenoverliggende muur uitpakte, dan had ze tijd genoeg om zich te verstoppen als ze zou worden verrast door iemand die onverhoopt de klok kwam afstellen.
Even later had ze haar kampeermatje en slaapzak uitgerold. De slipjes en handdoeken, die nog altijd vochtig waren, hing ze over een verwarmingsbuis. Vannacht, als de school verlaten was, zou ze op zoek gaan naar de personeelsafdeling en van de douche gebruikmaken. Daar kon ze ze weer in de week zetten, maar kwam er schimmel in, dan kreeg ze ze nooit meer schoon.
Ze voelde zich nog altijd vuil. De handen van Thomas zaten als een smerig vlies op haar lijf, ook al waren ze nu buiten bereik. Ze vroeg zich af of hij al was ontwaakt en had gemerkt dat ze weg was. En wat hij zou doen als hij dat ontdekte.
Nu zat ze hier.
Verstopt op een zolder.
Onteerd, belasterd en vernietigd.
Ze had door de jaren heen veel redenen gehad om het op te geven, maar altijd had iets haar door laten vechten.
Had ze misschien eindelijk een aanleiding gevonden die sterk genoeg was om te zwichten? Zou het soms nog plezierig zijn ook? Een laatste, definitief bewijs dat ze echt een vergissing was?
Ze hoorde het geroezemoes van de leerlingen, die in het gebouw beneden haar samenstroomden.
‘Sibylla. Met je luizen als een gorilla!’
Hadden ze gelijk? Was het soms zo?
Wie weet hadden ze haar minderwaardigheid al als kind aan haar kunnen ruiken, en hadden de mensen vervolgens alleen hun instinct gevolgd. Het was nooit de bedoeling geweest dat ze zou participeren. Dat hadden ze van meet af aan allemaal begrepen. Allemaal, behalve zijzelf: haar had het aangeleerd moeten worden. Misschien had haar koppige strijd om iets beters zich afgespeeld in gestolen, eigenlijk nooit voor haar bestemde, overuren. Misschien waren zij en Heino en de anderen in de wieg gelegd om het onkruid van de maatschappij te vormen. Zodat standaard staatsburgers in vergelijking met hen enige tevredenheid met hun levensomstandigheden zouden kunnen voelen. Hun eigen succes afzetten tegen hun falen.
Het kon altijd erger.
Of was het hun taak het sociale lichaam in evenwicht te houden? Werd het kaf van begin af aan van het koren gescheiden? Zodat ze eraan konden wennen niet te veel te wensen?
Ze ging op het kampeermatje liggen. De schoolbel klonk en het werd stil in het gebouw.
Het zou zo simpel zijn om het maar op te geven. Te aanvaarden dat ze tot het kaf behoorde en zichzelf toe te staan ten onder te gaan. Ze was niet van plan zich uit eigen beweging bij de politie te melden. Nooit van haar leven; maar er waren andere manieren om het op te geven.
En als ze geen kans zag de Västerbro te bereiken, dan kon ze er altijd hier op zolder nog wel iets op vinden.