Ook ditmaal verhoorde God haar gebed niet. Thomas had er uiteindelijk genoeg van gekregen en was als een verstikkende zware deken boven op haar in slaap gevallen. Voorzichtig, voorzichtig, zich oneindig langzaam verplaatsend, was ze erin geslaagd hem van zich af te wentelen en overeind te komen.

Nog altijd naakt raapte ze haar verfrommelde geld bijeen van de vloer. Ze probeerde het tegen haar dij glad te strijken en stopte het gauw weer in het geldzakje.

Thomas lag met open mond op zijn zij. Uit zijn ene mondhoek liep een straaltje speeksel, dat zich een weg baande door de ruige baard en door de matras onder hem werd opgezogen. Ze was blij dat ze niet op haar kampeermatje had geslapen. Was dat het geval geweest, dan had ze het moeten achterlaten. De slaapzak was opzij gegleden, ze hoefde alleen zijn ene been maar een stukje op te tillen om hem los te krijgen.

Even later had ze haar kleren aan. Ze verlangde naar een douche om zijn blikken af te spoelen.

Ze moest ergens heen waar stromend water was, anders hield ze het niet uit.

Algauw had ze al haar bezittingen ingepakt en de rugzak dichtgemaakt. De halfdroge slipjes en handdoeken, die ze was vergeten op te hangen, roken zuur, ze zou ze opnieuw moeten wassen.

Maar waar? En waar moest ze heen?

Ze wilde zo gauw mogelijk hier weg, maar dorstig als ze was waagde ze het erop eerst nog wat water uit de plastic jerrycan te drinken. Toen ze daar toch mee bezig was, liet ze het water meteen maar lopen om haar handen en gezicht te wassen. Waar het op de grond stroomde, werd het één smurrie. Natte spaanders en koffiedrab. Thomas trok het been op dat ze zojuist had verplaatst, en zij stond even roerloos om zich ervan te verzekeren dat hij sliep.

Vlug de trap op. Open dat luik en naar buiten, naar...

Ja, waarnaartoe eigenlijk? De vrijheid tegemoet kon ze het niet langer noemen.

Verdomme.

Het was donker buiten. In een reflex keek ze op haar polshorloge, dat nog altijd stil stond. De beide rijstroken van Söder Mälarstrand waren leeg, en bij de huizen aan de overkant scheen maar in enkele ramen licht. Hopelijk sliepen de meeste mensen.

Dat was goed. Hoe minder ze werd gezien, hoe beter.

Ze liep zo stil ze kon over het dek en stapte over op de marineboot. Even later stond ze op de kade en ging ze op weg naar de brug.

Haar benen bewogen zich automatisch. Ze had geen idee waarheen ze op weg was. Meestal was dat niet zo vreemd. Binnen haar wereld was het vrij normaal. Iets alledaags. Soms vroeg ze zich af of de moeite die het haar kostte om dingen te plannen iets te maken had met de ziekte waaraan ze als kind had geleden. Wie weet was daarbij een of andere planningszenuw beschadigd. Het enige waarvoor ze in haar leven iets van vooruitziendheid nodig had, was het iedere dag binnenkrijgen van wat voedsel en het vinden van een voldoende beschutte plek om haar slaapzak op uit te rollen. Stelde je je eisen niet te hoog, dan was ook dat geen groot probleem. Het vaste punt in haar zwervend bestaan was altijd de vrijheid geweest. Dat niemand iets over haar te zeggen had. Dat ze kon doen wat ze wilde. Weggaan als ze daar zin in had.

Nu was niets meer als gewoonlijk.

Nu wist ze niet eens meer waarheen ze kón gaan.

Ze sloeg de Heleneborgsgata in, en waar de huizenrijen ophielden liep ze verder door het Skinnarvikspark. Het begon te schemeren. Een man stond naar het uitzicht te kijken terwijl zijn hond naast hem zat te poepen. Beiden draaiden zich om en keken naar haar, toen ze haar voetstappen op het grindpad hoorden. De man boog zich plichtsgetrouw voorover en verwijderde de hondenpoep met een plastic zakje. Alsof hij bang was dat ze iets op hem aan te merken zou hebben.

Ze vervolgde haar weg. Om de hoek van de Hornsgata stond voor een restaurant een zojuist afgeleverde zak stokbroden. Een daarvan konden ze vast wel missen.

Wat ze nodig had was een plek om zich enkele dagen schuil te houden. Waar ze niet werd gestoord en niemand op het idee zou komen haar te zoeken. Ze werd doodmoe van de gejaagdheid die haar vaste metgezel was geworden. Ze had rust nodig. Ze wist uit ervaring dat het, als je niet behoorlijk sliep, moeilijker was je hersens te laten functioneren; en was ze eenmaal haar beoordelingsvermogen kwijt, dan werd ze een makkelijke buit.

Ze ging in haar geheugen alle plaatsen na waar ze ooit had geslapen. Weinige daarvan waren zo rustig als de situatie vereiste.

Er reden nu meer auto’s. Ze had besloten over de Horngatspuckel te lopen om alle verkeer te ontwijken. De Mariakerk lag rechts, en ze keek op de torenklok om te zien hoe laat het was.

Op hetzelfde ogenblik bedacht ze waar ze zich zou kunnen verstoppen.