De donderdagen waren van ons. Dan kwam hij naar mij toe. Als ik mijn ogen sluit, zie ik hem voor mij, hoe hij beneden op straat het tuinhek opent en over het grindpad komt aanlopen. Een warm gevoel vanbinnen. Hij veegde altijd zo zorgvuldig zijn voeten op de deurmat. En dan was hij hier. Zijn sterke armen. Het was geen zonde. Het was liefde, Heer, de liefde die Gij ons hebt leren kennen. Ik dank U dat ik dit heb mogen beleven.
Ik had het hier thuis altijd zo mooi gemaakt. Ik wilde dat hij zou voelen hoe ik naar hem had verlangd. Iedere keer hoopte ik dat hij voorgoed bij mij zou blijven, maar uiterlijk om vier uur moest hij weg. Dan wist ik dat er zeven lange dagen en zeven lange nachten vol verlangen zouden volgen, totdat ik hem weer terug zou mogen zien. En nu een heel leven.
Toch dank ik U, Heer, bedankt dat Gij mij leidt. Dat Gij mij hebt getoond hoe ik hem Uw rijk in kan helpen. Zodat ik weet dat hij op mij wacht als ik kom. Dank, Heer, dat Gij mij toestaat Uw bondgenoot te zijn, dat Gij mij toestaat U de onrechtvaardige misstappen van de mensen te helpen corrigeren.
Zie, ik zeg u ene verborgenheid: wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, en dat plotseling, in een ogenblik, ten tijde der laatste bazuin; want de bazuin zal haar geluid geven, en de doden zullen opstaan, onvergankelijk, en wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet de onvergankelijkheid aantrekken, en dit sterfelijke moet de onsterfelijkheid aantrekken. En wanneer dit vergankelijke de onvergankelijkheid zal aantrekken, en dit sterfelijke de onsterfelijkheid zal aantrekken, dan zal het woord vervuld worden, dat geschreven staat: “De dood is verslonden tot overwinning. Dood, waar is uw prikkel? Graf, waar is uwe overwinning?” De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet; maar Gode zij dank, die ons de overwinning gegeven heeft door onzen Heere Jezus Christus!’
Ik wil U ook danken. Heer, dat Gij mij beschermt. Dat Gij mij mijn daden niet in eenzaamheid hebt doen verrichten, maar mij een vrouw hebt gezonden om mij te verdedigen. Dat Gij haar, met een heilig doel, voor haar zonden laat boeten.
Daarvoor dank ik U, Heer.
Amen.